No. 14017. LEIDSCH DACBLAD, DD\'DEROAQ 2 TWSEDE BLAD. RUBRIEK VOOR DE JEUGD. De Schildpad en de Alligator. Martin de smid. Anekdoten. Nieuwe Raadsels. Goede oplossingen ontvangen van; De natuuronderzoeker Waldeck verhaalt in de geschiedenis zijner reizen door Mid denAmerika van een zeer eigenaardigen strijd tusschcn een alligator en een schild pad. Waldeck stond op zekeren dag in gezel schap van een inboorling aan den oever van een rivier en keek naar een alligator, dh zich in allerlei bochten kronkelde. Verbaasd vroeg hij aan zijn gids wat vol gens hem het dier wel kon schelen. „Hij vee..- met zijn vijand," antwoord de do neger bedaard. „Welken vijand? Ik zie er geen,;' zeide de reiziger. De zwarte legde hem nu de zaak uit: Het gebeurt vaak, dat alligators, die bij zonder gulzige dieren zijn, een ganscne kleine schildpad inslikken. De schaal is onverteerbaar. Do schildpad, dio kop en pooien intrekt, blijft daardoor ongedeerd en het duurt niet lang of deze vijand laat den gulzigaard duur boeten vo«.r zijn daad. De gevangene begint aan de buik van ^et roofdier te knagen en baant zich op die wijze een weg, wat de alligator met den dooi moet bekoop en. Zoo ging ook ditmaal. Het rooiüier werd al woester en woester, tot het einde lijk onder I evige stuiptrekkingen dood neerviel. Een oogenblik daarna stak de schildpad, die zich een openiug door den huid had heongebeten, den kop daaruit en werkte zich al veruer en verder, tot zij er ten slotte behouden uitkroop en in het water stapte. Er valt veel uit de handelwijze van het kleine dier te leoren. Taaie volharding overwint alle struikelblokken. Indien de schildpad zich rustig aan haar lot onder wierp lou zij eindigen met in haar zon derlingen kerker te sterven; maar daar wil zij niet van weten. Zij arbeidt zonder ontmoediging voort, tot zij weer de lieve zon boven zich voelt st.alen. Hoevele men- schen en kinderen zouden zich niet laten afschrikken door dc moeite, in haar plaats 1 En toch is heb slechts onuitputte lijke volharding, dio hier oenoden over al les zegeviert. Wij zitten zoo dikwijls in andere ker kers gevangen. Luihied is er één van. Het zou zooveel prettiger zijn, meenen wij, slechts aan go. oegen- te denken, het1! den dag, dan te lecren, of als volwassenen te werken. Zij, die het net dor luiheid n.et verscheuren, blijven daarin heel hun le ven zitten en bereiken niets, zelfs niet een genoeglijk leven; want er is niets, dat men zoo spoedig moede wordt als onafgebroken pretjes. en begint zich te vervelen en wordt con dier wezens, die slechts zoeken hun ,,tij d te dooden", dien heerlijkeo tijd, die nooit wederkeert. Er is een ongelukkige leer verkondigd in dc laatste jaren. Men ia do arbeid voor gaan stellen als een geesel on alle arbei ders gaan beklagen. Zij, die dat doen, zijn de vijanden der menschheid, al noe men zij zich haar vrienden. Arbeid, onder welken vorm dan ook, is een zegen, niet alleen omdat hij loon afwerpt; maar boven al omdat hij ons tevredenheid, zcli.oldoe- ning kan schenken. Maar wil hij dat doen, dan moet hij ook vroobjk en met lust wor den volbracht Wekelijks houdt voor ons huis een bleekerswagen stil en altijd treed ik aan het venster, om de voerman tot de dienstbode te hooren spreken. De man ziet er nu eens druipnat, dan weder verkleumd uit; maar onveranderlijk luidt het opge ruimd: „Goed weertje! Hot regent wel; maar dat is best voor de boeren 1" Of wel „Best weertje 1 Zulk een koude .voorspelt een mooien zomer 1" Hij is zoo opgewekt., omdat hij van zijn nederige arbeid houdt, zijn paard, zijn kar, zijn meestors heeft lief gekregen. Aan veranderen denkt hij niet. Daarentegen zie ik in mijn omgeving twee -gezelschapsjuffrouwen, die ook gelezen heb ben, dat werken een plaag is. Zij hebben goede posten gekregen, lieve meesteressen en verklaren dagelijks onder tranen het niet beter to kunnen wenschen; maar bet is toch zoo hard te moeten arbeiden; daar kunnen zij niet overheen 1 en aangezien zulk een gezelschap al heel onaangenaam is, worden zij al spoedig afgedankt. Men wil geen diensten ontvangen van wie ze zoo oo- gaarne bewijst en zij zijn ten slotte zonder plaatsing. Zoo gaat hot in alle betrekkingen. Zoo ook in alles. Zelfs vrienden kan men niet behouden, als men tegen moeite opziet, de moeite hun te schrijven, aan hun fecstda- gen te denken, kleine oplettendheden voor hen over te hebben. Dan volgt van hun zijdo noodwendig onverschilligheid e® zij eindigen met ons te vergeten; wij ver dwijnen uit hun bestaan cn dat zeer te recht; want liefhc'ben is dienen, is toewijding, of heb beteekent niets. Het leven is een groote akker, als wij hem niet beploegen, er niets op planten, werpt het ons ook niets af; maar geen moeite daaraan bestead blijft onvergolden. Daarom onvermoeid gearbeid en alle hinderpalen worden overwonnen en maken ons sterker en gelukkiger. De onbekende schilder. Murillo, een beroemde schilder uit do 17de eeuw, woonde te Sevilla in Spanje. Hij had verscheidene leerlingen, die hij onder wees in de schilderkunst. Dikwijls, als hij dos morgens in zijn atelier (werkplaats van een kunstenaar) kwam, vond hij op het doek van den een of anderen leerling Bchetson, die echter nooit af waren. Toch kon hij zien, dat ze door iemand geschil derd waren, die bepaald een groot schil derstalent moest hebben. Het gebeurde altijd des nachts en het was hem onmoge lijk te raden, wie het gedaan kon hebben. Op zekeren morgen waren alle leerlingen het atelier binnengetreden ©n stonden weldra rondom een ezel; nu en dan hoorde men een uitroep van verrassing en be wondering. Plotseling treedt de meester binnen. Zijn verwondering was niet minder dan die zijner leerlingen, toen hij het on afgewerkte hoofd van Yirginius vond. Het was een prachtige schets, bijna elke pei- seelstreek verhoogde de buitengewone schoonheid van den kop. Een voor een vroeg hij zijn leerlingen, meest zonen van deftige lui, om te weten of een van hen het had gedaan. Maar allen schudden be droefd het hoofd, want zo wenschten, dat ze zoo'n kunststuk konden maken. ,,Hij> die deze schets heeft gemaakt, zal eens do grootste meestor van ons allen worden", riep Murillo uit. „Sebastiaan", zeide hij tegen een jon gen slaaf, dio ook bevend naar het schoone werk zag, „wie is hier dezen morgen in het atclier werkzaam geweest?" „Niemann als ik alleen, meester." „Wel, blijf hier den volgenden nacht waken; en als je me niet bericht, wie de geheimzinnige bezoeker van dit vertrok is, laat ik je morgen vroeg dertig stokslagen geven." De slaaf boog zeer onderdanig en ver dween daarna. Dien nacht trok hij zijn matras voor den schildersezel én sliep zeer gerust tot de klok drie uren sloeg. Toen sprong hij op en riep: „Drie uren zijn thans nog mijn eigen, de rest van den tijd voor mijn meester 1" Hij groep een groote penseel en ging voor den ezel staan. Hij wilde met een streek het schoone schilderwerk van den vorigen nacht wegvegen. Met den kwast in de hand bleef hij een oogenblik staan, om nog eenmaal het werk te zien, voor hij de noodlottige streek zou doen. „Ik kan niet, ik kan het niet uitwis- schen", riep hij plotseling uit. Laat ik het ten minste afmaken!" Hij ging aan het werk; hier nog een kleurtje, daar nog een penseelstreekhier wat helderder, daar wat donkerder. Zoo werkte hij door. Eindelijk nog een kleine schaduw aangebracht. Zoo snelden drie uren ongemerkt voor bij, Een zacht geruisch deed hem opkijken. Hij keerde zich om endaar stonden Murillo en al zijn leeringen achter hem. De zon scheen reeds helder door de ven sters naar binnen, terwijl de kaars nog brandde, waarbij Sebastiaan had gewerkt. Diep beschaamd trad S- astiaan achter uit. Hij voelde zich weer geheel de slaaf van den meester. Zijn oogen steeg hij neer voor de vurige blikken der binnengetrede- nen. Lang zagen alk.i sprakeloos naar het volbrachte werk. „Wie is je meester, Sebastiaan V' barst te Murillo eindelijk uit. ,,U, meester." „Je meester in het schilderen, bedoel ik." „U, meester." „Ik heb je nooit les gegeven.'' „Neen, maar u gaf les aan do jonge heeren hier en als ik het andere werk ge daan hati, luisterde ik er naar." „Juist, en je hebt beter geluisterd dan iemand; je hebt er het meeste voordeel van getrokken." Zich dan tot zijn leerlingen wendende, zei hij tegen hen: „Verdient deze knaap straf of belooning V' beste jon gens?" ,,Een belooning, meester," w-1 het snelle antwoord. ,,Wat zal het zijn?" De een stelde voor een mooi nieuw pak kleeren; een ander een som gelds, maar niets van dat alles kon Sebastiaan sche len. Eén was er, dio zeide: „De meester ia vandaag zoo vriendelijk; vraag je vrijheid, Sebastiaan." Sebastiaan zonk op zijn knieën voor den meester neer, richtte dan zijn trouwe oogen op hem en allen verwachten, Muril lo ook, dat hij zijn vrijheid zou vragen. Sebastiaan vroeg echter: ,Gcef mijn vader de vrijheid, meester 1" Murillo stond verstomd. Eindelijk zeide hij„Je schilderstuk bewijst, dat je talent, je vraag, dat je ook een hart hebt. Je bont niet langer mijn slaaf, Sebastiaan, je bent mijn zoon: Sebastiana Murillo! Ik heb niet alleen geschilderd, maar ook een schilder gemaakt." Menigeen, die in Italië reist, zal bij de prachtige schilderstukken, die daar gevon den worden, schoone schilderijen gezien hebben van de beide meesters Murillo en Sebastiaan. 's Konings bibliotheek. Er was eens in Indië zegt het verhaal een Koning, do bijzonder trotsch was op het bezit van een ontzaglijke bibliotheek. Zij was zoo uitgebreid, dat, wanneer het noodig werd, haar te verplaatsen, daartoe niet minder dan duizend kameelen gevor derd werden. Geleerde Brahminon, ten ge tale van honderd, wijdden al hun tijd aan deze bewonderenswaardige verzameling van boeken en ontvingen groote traktementen en rijke geschenken. Spoedig echter oor deelde de Koning, dat zijn bibliotheek te veel bevatte èn voor zijn behoeften èn voor zijn gemak. „Ik kan al die boeken niet lezen", sprak hij op zekeren da£r*tot zijn biblothecaris- sen. „Leest ze door en verschaft mij alle wijs heid, welke er in voorkomt." De Brahminen togen daarop aan den ar beid en werkten hard geJnrenic twintig jaren. Aan het einde van dien tijd hadden zij uittreksels genoeg gemaakt, om een encyclopedie te vullen, welke dertig ka- meeleo gemakkelijk konden vervoeren. De Koning las de voorrede en was zoo vermoeid, dat hij niet verder kon. „Gaat opnieuw aan het werk," zeide hij tot de Brahminen, „en hardt mij het wijste uit de uittreksels, dio gij hebt gemaakt." De Brahminen zetten zich andermaal aam het werk en hadden ten slotte een manus cript-, dat gemakkelijk door een ezel kon worden getorst. „Dit," zeiden zij den Koning, „bevat slechts do uitgezocht ste kernen van wijs heid cn kan onmogelijk nog meer worden saamgeperst." Maar de Koning was in dien tijd oud en veeleischend geworden en wilde zich niet laten overtuigen. „Haalt mij de allerwijste gezegden uit de ezelvracht en maakt het kort," beval hij. Na eenigen tijd bogen de geduldige ~Brah- minen voor hun heerscher en overhandig den hem één enkel blad, waarop goschre- veD stond: „Drie uitdrukkingen houden de geschie denis van het menschdom in: zij werden ge boren, zij leden, zij stierven. Bemin alleen, wat goed is, en beoefen, wat gij be mint. Geloof alleen, wat waar is, en zeg niet alles wat gij weet." Thans was de Koning voldaan. Een rijk en aanzienlijk koopman in Mi laan, Signor Girolamo, keerde van een feest huiswaarts. Het was reeds tamelijk laat in den avond. Toen hij aan do werk plaats van een hem bekenden smid voor bijkwam, bleef hij verbaasd staan. Hij hoorde daarbinnen nog hameren, alsof bet dag was. Hij trad de werkplaats binnen en vroeg: „Waarom werk jo nog zoo laat, Laas Martin? Jo bent des daags toch zoo vlijtig, kun je zonder nachtarbeid niet je brood verdienen V' „Singor Girolamo, u hebt gelijk," zei baas Martin, zijn pet lichtend. „Over dag verdien ik, wat ik noodig heb, maar u moet weten, dat het huis van mijn vriend Lazarro afgebrand is. Nu zijn hij en zijn familie van het allernoodigste beroofd. Om hen tc helpen, sta ik des morgens twe>e uren vroeger op en ga des nachts twee uien later naar bed, zoodat ik aan bet einde van de week het werk van twee vol le dagen meer verricht heb. Het- verdiende loon van die twee dagen geef ik nu mijn ongolukkigen vriend. Ik kan hom op een andere wijze niet helpen, cn het meerdere werk is voor een sterk en gezond mensch als ik ben geen bezwaar." Signor Girolamo was geroerd door die goedheid. „Braaf, baas Martini" zei hij. „Jo han delt zeer edel, want je weet wel, dat je vriend waarschijnlijk nooit in staat zal zijn, zijn schuld weer af to betalen." „Dat zou erg voor mijn vriend -zijn, riep haas Martin, „maar ho-f ïc mij hotrplf- de, of hij mij ooit terugbetalen zal. Ik weet bepaald, dat hij hetzelfde on nog meer vooi mij 7.ou doen, als ik in zijn plaats was Signor Girolamo wenschte hem goeden nacht en ging geroerd weg. Den volgenden dag kwam hij echter terug en bracht baas Martin een bankbiljet van 1000 lires (500 gulden.) „Ziedaar, neem," zei hij. „Je bent een braaf man en verdient het. Je kunt daar voor ijzer koopen, je werkplaats vergroo ten, beter voor je familie zorgen en anders ook nog ieta voor je ouden dag besparen." Martin dankte hem met aandoening, doch hij zei: „Dit geld, wees er niet boos ooi, Signor, kan ik niet aannemen Zoolang ik kan werken betaamt het mij niet, geld aan te nemen, dat ik niet verdiend heb. Als ik ijzer wil aanschaffen, heb ik daarvoor het noodigo crediet, zooals elke flinke werk man, die steeds zijn plichten trouw ver vult. Alk ik u echter een verzoek mag doen dan is het dit: Wees u zoo goed en geef het geld aan mijn vriend Lazarro, hij was daarmede geholpen, hij zou dan zijn werk weer kunnen opnemen. En u bewijst er mij een dienst mee, want ik zou langer kunnen rusten." Girolamo vervulde dien wensch. Maar overal, waar hij kwam, vertelde hij van de edelmoedigheid van baas Mar tin. Het gevolg hiervan was, dat elk, die een smid noodig had, naar baas Martin ging, zoodat zijn zaak spoedig flink voor uitging. Zoo verzekerde hij zich cn zijn familie zender vreemde hulp een ruim bestaan, al leen door zijn edel gedrag. Een avontuur met een leeuwin. Een deel van het scheepsvolk van een bark, die bij do Indische kust geankerd lag. ging eens aan wal, om hout dj hak ken, toen een der schepelingen, door een of ander toeval van zijn metgeeellen geschei den, plotseling heftig ontstelde bij het zien oener groote leeuwin, die hem naderde. Tot zijn verbazing echter soheen zij geeuer- lei kwade bedoeling met hem te hebben, maar kroop aan zijn voeten, en keek beur telings naar zijn gelaat cn dan weder naar een boom, die op eenigen afstand stond. Eerst kon de man er nieto van begrijpen; maar toen de leeuwin opstond en naar den boom liep, terwijl ze herhaaldelijk naar hom omzag, ontdekte hij, wat zij be doelde. Boven in de takken van een boom zat- een groote baviaan met twee leeuwtjes in zijn armen, en dit was de reden, waarom de leeuwin in zulk in spanning verkeerde. De moeilijkheid be&tond nu maar hierin, ha* hij de welpen kon redden, want de zeeman dorst niet in den boom te Maute ren. Daar hij echter zijn bijl bij zich had, besloot hij den boom te vellen; en dit deed hij, terwijl de leeuwin hom in dien tus- schentijd mot de® grootsten angst gade sloeg. 7 t Toen de^boom viel en de drie beesten eveneens, sprong do leeuwin woedend op den baviaan en verscheurde her-; daarop overlaadde zij haar welpeo mot liefkoozin- gen; toen echter keerde zij naar de® zee man terug en toonde hem haar dankbaar heid, door haar ruigen kop vriendelijk tegen zijn zijde te strijken. Daarna droeg zij baar kleintjes, een voor een, weg. Gij kunt begrijpen, dat de zeeman vrijer adem haalde, toen de leeuwin uit het ge zicht was. De kat en de musch. Hebt ge nog ooit van do vriendschap tus- 8che® een kat en een musch gehoord? Ze- kei niet, want als het katje dien bedelaar onder de vogels in haar macht kan krijgen, is het diertje verloren. Toch vertelt een geloofwaardig man in eer tijdschrift van zulk cc® merkwaardige vriendschap. Zijn kat kwam eens de kamer binnen met een musch, die zij gevangen had in den bek. Z:j liet het diertje los, om er mee to spolon, zooals zij met haar muizen deed. Maar de vogel, die aan een vlerk verlamd was en niet kon wegvliegen bood in zijn wanhoop de kat moedig weestand, door haar vinnig op den neus te pikken. De kat, die hierop niet verdacht was, trok zich terug en se dert dat oogenblik waren do heide dieren broederlijke vrienden. Zij aten en sliepen samen e® liepen doorgaans naast elkaar. Dikwijls liep de kat door het huis met do musch op haar rug of in haar bek. En even als in vele dergelijke gevallen, speelde de kleinste de baas. Do kat mocht niet aan haar eten komen, vóór de musoh genoog had. Ingez. door Grietje en Cor, t© Leiderdorp. Een klein meisje kwam eens in eon sla gerswinkel en vroeg: „Hoeft u ook een schapenkop?" D© slager nogal iD een vroo- lijke stemming antwoordde: „Neen, lieve kind, ik heb niet anders als mijn eigen kop," waarop hot meisje ten antwoord gaf: „Dien kunnen wij niet gebrui ken, want moeder moet er een hebben met hersens er in." Een koopman draafdo op zijn ezel langs een eenzamen weg, toen hij plotseling word overvallen door tweo goed gewapende roo- vers, die zijn ge' l eisohten. Door schrik bcvange®: sprong do man van zijn rijdier, klemde zich vast aan een telegraafpaal, klom naar boven en begon daar luidkeels om hulp te schreeuwen. Hij riep den bij stand in van de politie- Da roovers, niet al te best op do hoogte van de werking •dor telegraaf, zagen de politie al op hun hielen. Haastig bonden zij den ezel aan do telegraafpaal, smeekte den koopman hun ongeluk niet te bewerken cn waren niet goiuab ToorJab bij ,goüologr**foorcl" bzwi', dat do roovers ai weg waren. Ingez. door Cor v d. Veer, to Leiden. Ondeugend. Mama (boos): „Karei, jo bent weer in mijn werkdoos geweest. Ik vrees, dat, al wat ik je zeg, het eono oor in, en het andore oor uitgaat." Karei: „Welnu, mama, waarom stopt u •dan niet een paar watjes in een van beide? Leer om lec«r. Een vroolijko snaak word door een bril- 1 en koopman staande gehouden., dio hem verzocht een bril van hem te koopen. „Wat kan men er door zien?" vroeg do grap pen maker. „Allee, wat gij maar wilt," antwoordde •do koopman. Het jongemensch zette zich een bril op den neus on cLu brillenkoopman aanziende, zeido hij: „Dat is vreemd, men ziet or niets dan gauwdieven door." Dadelijk vroeg de koopman zijn bril terug, zette zich dien zelf op den nous en op zijn beurt den spotter aanziende, riep hij uit: „Waarlijk, hij heeft gelijk." Ingez. door Joano Hoogeveen, to Leiden. Een slimme boer. Gerrit heette hij en hij was bekend om zijn slimheid. Laatst was hij bezig roodbonte in do wei te melken cn hot dier sloeg hem telkens mot den staart in het gezicht. Dat vond Gerrit eindolijk vervelend, en hij be- daoht iets,, om de koe don staart aan een achterpoot vastte binden. Zoo gedacht, zoo gedaan. Do koe vond het op haar beurt ver velend, dat zo de vliegen niet meer kon wegslaan en ging aan het wandelen. Gerrit wandelde mee op een been. Do koe werd schichtig, on ging aan het loopen. Gerrit liep mee. Eindelijk rie^ hij wanhopig uit: „Och, hoe dom, daar heb ik den staart der roodbonte aan mijn eigen voet gebonde Ingez. door Dik Noll, te Leiden. L 'k Heb 2 oogen, doch 'k kan er niet mee zien. Evenveel vingers, waarvan ik mij bedien. Ik maak hetgeen te lang of groot is kort of klein En scheid vaneen al wat niet moet ver- eonigd zijn. Ingez. door Piet Leyenaar, te Leiden. II. Mij® geheel is een bekend spreekwoord en bestaat uit 9 letters. Allo soldaten stonden in het 0, 7, 8, 4, 3, toen de officier voorbij kwam. Do zomer 6, 7, 1, 2 is weer met al haar schoonheid aangebroken. Dit verhaal 4, 5 zeer prachtig, het ver haalt de geschiedenis, getiteld, „9, 7 zoon van den zeeroover." Anno 1905. Ingez. door Abr. v. W., te Leiden. III. Ik ben een lichaamsdeel. Ontneemt meo mjj het hoofd, dan bon ik een getal; men mij -dan nog don staart af, dn® beo ik een riviertje in Friesland. IV. Lk word dagelijks gegeten; zondor mijn eerste lotter ben ik een kleur. Ingez. door Mario on Alotta vlo Nie, te Leidon. Y. Vorborgon plaatsen. Wij gaan op tijd naar den schouwburg. Op het water dreef een kurk. De werkman verdient zijn loon. De venter loopt met groenten. Pas toch op dat gij niet in hot water loopt. Oplossingen der Raadsels. L Roos seringen lelie. II Hengelo Naarden Utrecht Edam Harderwijk Kesteron. III. Mook Hoorn L..itonzorg. IV. Louningstoel. V. Drie kwartjes tweo dubbeltjes en vijf oen ten. Margot Plu. Bertha, Anna cn Jan Hoo- geveen, Jozef, Herman en Anton Bokorn, Rons van Nifterik, Tootje Pcoters, Nelly Binnendijk, P. Pccters, Johanna, E. en Will i Dingj vn, Tonny Dingjan, Henrietta Speel, Sophia en Jo Catin, José Bianca, Anna e i Mario Mooy, Annie en Phicn Coo- bergh, T. en A. xvulk, Antjo J. Staflou, Theo v. d. Linden, Dina Vorhoggen, John® van Rijn, Agatlia van Rijn, Betsy en Mario do Nie, Greta Kurrels, Cornelia en Arnold1 van dor Linden, Jacob Sloots, J. do Bruijo, Cornells do Nio, Hendrik Eggink, Jan Leyenaar, Piot Leyenaar, Gerrit cn Sophia Hendriks, Wilhelm Latcrveer, Johaona So- lior, J. A. Overduin, Mario Dorsman, Pieb Overduin, Maria, Martina cn Catharina Verhoeven, Cecilia en Genard Paulidee, Jo hanna Raar, Paulines bibbes, Adriann J. Dnyverman, C&to van Dorsten, Aletta, Ma ria, Hendrik eu Philippus de Nio, Jacquca van Har te veld, Maria do Vrind, Johan en Lina Torburgh, Johanna van Dissel, Nelly Marquonie, Cornclis Marquenie, Toos Boom. Krans Boom, J0, Jacob, Anton on Ge rard Lighart van Gelder. Maria on Johan na v. d. NLuwendijk, Betsy on Anthonia van Wijk, Jacoba van Wceren, Geortruida Hocks, Piet Hocks, Bertha van Essen, Jan tje, Barbara en Pie tor Tierolf, A. GoJ- jaard, Willem Kagie, Adr. Smit, en J. Kempers, Hendrik en Piet Kempers, J. v. Z ieteo, Corn. it. d. - Louise Poll maan, Louise Robert, A. Meyer, F. Meyer, Dik on Lina Noll, Mario on Nico Brink Joh. Vore teeg, Nicsj© cn Otje Groenendijk, Maria, Antjo en Karel van Rijnswou, Johan Ebregt, alien to Leiden. BetsyMarietjo on Karol Boors, to s-GravcnhaRc; Jonsjo van dor Grans, Jo han Moti, Klaas on Huibcrfc do Vrioe, Jan van don Brocck, lloelof van Nieuwkoop, Johannes den Elzen, Teunis on Keo Kulk, Marietjo ©n Dirk van Wieringcn, Jan van W ioringon, alien te Haarlommernieor; Sophia Los, Willem Doeswijk, Jacob van Nieuwkoop, Cornel:» cn Kooejo Vlugt, Geertje Doeswijk, Hiotjo Kook, Cornelia Kc-ek, Johanna Akerboom, Oornolis on Ja cob Spaargaren, Johanna Lommerzaal, Leen Loogman, J. von Nieuwkoop, Johan na on Adrianus Spaargaren, Hazina on Mientjo Lommerzaal, Klazina van Niouw- koop, Hendrik Los, Petronclla Loogman, allen to Kaag; Helena Los, Cornclis cn Geertje Egmond, Haartje cn Nelly van Eik, te Leiderdorp; Lena Koningsveld, to Oegrrtö geest; Antjc, Cornelia en Mnrieljc Nasveld, Alida Breukink, to Voorschoten; Dirk en Kaatje van Tinus, Gerard en Wilhelm Bergman, Jo Borgman, te Warmond: C. H. van Hamorsvelt, to Zoetermeer; Garry, Jan en Nolly van Konijnenburg, Karol Smit, Hilgióna Smits, 'to Zoeterwoudo Prijzen vielen hij loting ten deel aan Agatha van Rijn. te Leiden, ei He- lans Los, te Leiderdorp. Correspondentie. Oornolis van Egmo nd, te Leider dorp. Alvorens jo to kunnen zeggen of ik je rekenkundig vraagstuk al of niet kan opnemen, moet jo mij eens schrijven hoe jc aa® dat vraagstuk gekomen bent, daar het mij zoo hekend voorkomt. Lena.Koningsveld, te Oegslgoest. Zoo meisje, mag jo van den winter leoren schaatsenrijden Ben je niet bang voor val len? Hoe oud ben jo al? Het is maar te hopon, dat wij flink vorst krijgen, want om het spoedig te lecren, moet men zich eenigo dagen achtereen kunnen oefenen. Geduld dus tot de Korstvacantic. Gerry van Konijnenburg, te Zoetorwoudc. Met genoegen vernam 'k, Jat je gaandeweg meer plcizier krijgt in hot inzenden van bijdragen en ik hoop, oat jo mij geregeld nieuwe raadsels, enz., zult willen toezenden. Met do plaatsing moetje natuurlijk geduld hebben tot het je beurt is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 5