No. 14007. LEÏ&SCH DAGBLAD, Z ATÉRDAC2I OCTOBER. TWEEDE BLAD; Anno 1905. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Een Heldin. Dr. Nolens zegt in de ,,V©nloosche pour ant": iEenig meer licht is van den kant van het Kabinet zeer gowenscht. Het moet met do Kamers samenwerken en om dit met vrucht te doent moeten zo over en veer weten wat ze aan elkaar heb ben. Vooral ten aanzien van twee punten paoet meer klaarheid verkregen worden. Over zijn oorsprong en zijn werkpro- gram. Bij do discussie over het adres van ©nt- j woord werd reeds, niet van rechts, maar van links, de vraag gesteld: ,,Waar is in Ideze Kamer de partij, waarop de Rcgec- ying steunt?" M. a. w.Hoe rechtvaardigt dit Kalri- reb staatsrechterlijk zijn optreden? Voor hen, dio aan deze staatrechterlijke yragen weinig gewicht hechten, die ook ,met het bestaan van een Kabinet enkel eu alleen als met een fait accompli reke ning houden, is dc zaak van ondergeschlk- ten aard. Maar voor wie er anders over denken is bet van groot belang, dat over dit punt 1 bet noodige licht verspreid worde. De beer Goeman Borgesius trad na de verkiezingen als Kabinetsformateur op. Dit was rationeel. De linkerzijdo was bij de verkiezingen yerec-nigd opgetreden en in die linkerzijde stond de heer Borgesius op den voorgrond. Nu mag men veronderstellen, dat hij, do Opdracht van een Kabinet samen te stellen aanvaardende, een vast program had, waarop hij al of niet zelf in bet Kabinet zitting nemende, do leden van het nieuwe ministerie zou kunnen vereenigen. Ook mag men veronderstellen, dat de verschillende leden alleen op dat program de portefeuille zullen aanvaard hebben Maar voor zoodanig program was ook een meerderheid in de Kamer noodig. Op did wijze zou men gekregen hebben een parlementair Kabinet, steunend op een meerderheid van het parlement. Het blijkt nu echter, dat van zoodanige meerderheid geen sprake is. Voor zoover m©n er thans over kan oor- deelen, heeft het Kabinet niet 52, maar slechts 35 leden in de Tweede Kamer ach ter zich. De vraag zal nu bij menigeen rijzen: Was het den Kabinetsformeerder bij zijn langdurige onderhandelingen met personen on partijen duidelijk geworden, dat dit het geval zou zijn, en wisten dit de thans op getreden ministers? Zoo ja, ware het dan niet meer consti tutioneel geweest van een parlementair Kabinet af to zien cn pogingen aan te wenden om tot een Cabinet d'affaires" te geraken Natuurlijk een „Cabinet d'affaires", be staande uit loden van do verschillende partijen. Zijn die pogingen aangewend? Beweerd zou zelfs kunnen worden, dat, als de onmacht van links gebleken was, dc beurt was aan de rechterzijde, aan do 48 en niet aan de 35. Een feit is hot-, dat het Kabinet geen meerderheid in do Kamer achter zich heeft' .waarop het rekenen kan. Dit nu is voor gewono practische zaken geen beletsel. Het kan en zal dan ook wel eteun vindon van verschillende zijden. Maar zoodra een politiek ontwerp do orde komt, moet deze omstandigheid de po sitie van het Kabinet bovenmate verzwak ken. Dit is nu reeds gebleken bij do beh~ndc- ling van het adres van antwoord bij een zoo critick punt als het blanoo-artikel. Hoe dit zij: het ministerie zal zich er niet aan kunnen onttrekken over dit punt oadero opheldering te geven, m. a. w. zijn optreden staatsrechtelijk te rechtvaardigen. „Do Christen-Democraat" is van 'oordcel, dat het eventueel kinderloos over lijden van H. M. de Koningin voor ons volk aanwijzing zou zijn, om van Eegecrings- vorm te wisselen en hot c o ns t i t u- tiooeele Koningsobap te yervan- gen door de R e p ub 11 e k. Niet omdat wij het zoo'n onoverkomelijke ramp voor ons volk zouden achten, wanneer de Nederlandscho troon bezet werl door een der Duitsche Vorstjes van den twaalfden rang; dat zou het ergste niet zijn. Wel lacht het denkbeeld ons weinig toe van een mogelijkheid, welke bestaat, dat een buiten- lanSsch Vorst, met onzen volksaard weinig vertrouwd en in onze burgerlijke gewoonten en sympathieën niet ingeleefd, den Neder- Landschen Troon zou bestijgen. Maar van meer gewicht lijkt ons de overweging, dat het stamhuis der Oranjes een zoo geheel éénige plaats in het leven des volks inneemt, dat het onmogelijk door een ander kan ver vangen en opgevolgd worden. Alleen een rechtstreeksch vertegenwoordiger van dit stamhuis staat, na-ar het ons voorkomt, tot ons volskleven in zoodanige positie, die het vervullen der functie van het constitutio- neele Koningschap ten onzent mogelijk maakt. En daarom mag 'do vraag wel eens ernstig overwogen worden door al wie Gods leiding in de geschiedenis eert, of in de uit sterving in do rechte lijn van dat Oranje- stamhuis geen besliste aanwijzing Gods zou kunneai liggen voor het Nederlandscho volk om, in do plaats van den thans bestaandeu. een regeeringsvorm te kiezen, meer stroo- kend met zijn aard en sympathie." Het blad acht niet alleen in abstracto den republikeinschon regeeringsvorm ver kieslijk, maar ook in concreto most twee erlei overweging de keuzo in die richting bepalen. „Eerstens, wijl alléón het Oranjehuis door zijn geheel ecnige plaate in onze volkshistorie en in ons volksleven geschikt kar zijn om als regeerend Vorstenhuis do taak van het constitutioncelo Koning schap in overeenstemming mot ons volk naar zijn aard en gewoonten en sympar thieën te vervullen. Een Vorstenhuis, niet gedragen door de algemeene volkssym- patliic, hoeft ten onzent geen enkelen steun dan dien van sabel en bajonet. Want grootsch vertoon, dat overal elders nog indruk, zou kunnen maken, heeft geen vat op den nuchteren geest onzes vo!k« mot wat mon smalend zijn „ploeiMigo kleinburgerlijkheid" noemt. Waarin wij roemen En tweedens, omdat waarlijk diepge voelde piëteit voor het Oranjehuis moest doen wenschen, den Troon der Oranjes dcor geen ander dan dezen to zien bezet. Diczelfdo diepgevoelde dankbaarheid voor Gods leiding cn bemoeienis met ons volk in zijn roemvol verleden, die de keuze in 1813 bepaald© en het Oranjehuis tot dra ger van de souvereino waardigheid riep, diezelfde dankbaarheid moest weer de keu ze bepalen, als ons volk opnieuw door God voor een moment van zoo ontzettend gewicht werd geplaatst. En dan zou het Nederlandscho volk geeai grooter hulde kunnen brengen aan de nagedachtenis van een d&n weggestorven Huis, waaraan Ne derland zoo onnoemlijk veel heeft te danken, dan door zijn plaats in het mid den onzes volks ledig te laten; geen an der Huis waardig te keuren, om die ledi ge plaats aan tc vullen. Want een geheel eenigo band zou dan door God zelf zijn ontknoopt, door geen anderen te vervan gen. „De Nederlander" schrijft: Op één punt zou, naar hot ons voorkomt, het R ij k bij de herziening der ver mogens- on bedrijfsbelasting, welke aanstaande schijnt te zijn, alvast kunnen beginnen met bet aanbrengen van verbetering. Niet veel, maar althans iot3 zou gewonnen zijn, wanneer aan do ambte naren der gemeente onder geheimhouding inzage wordt verleend van do van Rijkswe ge vastgesteld# kohieren Ook afgescheiden van don geldnood ware deze maatregel aanbevelenswaardig. Een eerste cisch van iedere belasting is toch wol, dat zo gedragen wordt door hen, aan wio zc wordt opgelegd, m. a. w. dat zo werkt naar haar bedoelen. Dit schijnt met do gemeentelijke inkomstenbelastin gen slechts in beperkte mate het geval te zijn. Vrij algemeen is de indruk, dat haar opbrengst in aanzienlijke mate gedrukt wordt door ontduiking. Economisch is dit verkeerd, omdat do in theorie best opge zette distributie van lasten op die wijze in de practijk met lamheid geslagen wordt. En moreel is het nog veel meer verkeerd, daar het do inkomstenheffing voor een groot deel tot een belasting op do eerlijk heid maakt. Overwegende bezwaren tegen de bedoel de wetswijziging kunnen moeilijk bestaan. De gemeentelijko ambtenaren toch, dio door deze wijziging in het Rijksgeheim zonden worden ingewijd, zijn thans tóch reeds bekend met de geheime gemeente lijke opgaven. Uitbreiding van hun ge heime wetenschap zou er dus alleen zijn ten opzichte van hen, dio fraude plegen. Het komt ons voor, dat niemand zich daar over ernstig ongerust kan maken. Een wijziging, als welko wij aanbeve len, is indertijd door don heer Van Raai te als Kamerlid bepleit bij den toenmaligen minister, dib er niet geheel afkccrig van bleek. Do Haagsche Briefschrijver van „Do T ij d" zegt in dit blad over de opeen- te m: De behandeling der Staatshegrooting in do afdeelingen i6 afgeloopen en do leden der Kamers hebben, voor zoover zij dezo verla ten hadden, hun haardsteden weer opge zocht. Zij wachten daar do voorloopige ver slagen en de memorie i a antwoord, dio het begrootingsdebat moeten voorbereiden, dat hen wacht in de donkere dagen vóór Kerstmis- Hierop vooruitloopend, is dezer dagen in de pers gemeld», dat do Minister van Finan ciën zeker waa de 10 pCt. op vermogens- en bedrijfsbelasting te krijgen, die door hem bij do Wet op de Middelen zijn gevraagd. Een oud-parlementair ontmoetend, heb ik dezen gevraagd wat daarvan was. Zijn ant woord luidde niet zeer parlementair: „On zin natuurlijk. Het is een oude bekende waarheid, dat men zelfs op een voorloopig vrslag niet kan afgaan. Hoo heftiger dit is, hoo gematigdor de debatten. Hoe kan een Kamorlid voorspellen, wat met een voorstel gebeuren zal op grond van wat bij in rijn sectie gehoord heeft, waar hij, zich- z lf inbegrepen, het gevoelen van, als allen present waren, twintig leden heeft kunnen vernemen. Alle voorspellingen zijn uit den booze, maar onder deze reserve durf ik pre cies het tegendeel zeggen van wat dc cor respondent van het „H andolsblad" heeft beweerd. Indien er geen verandering in do gevoelens komt, krijgt do lieer Do Meester do opcenten n i et en zal niet in hot minst van links op hom aandrang worden geoefend, opdat hij ze terugneme tot tijd en wijlo hij met zijn geheel samenstel belasting voorstellen gereed is. Hierop ten aanzien van een belasting vooruit te loopen kan geen ernstig man dan ook willen." „Maar zal Minister de Meestor daarmede genoegen nemen V' vroeg ik weer. „Dit moet gij hem zelf maar vragen", luidde het antwoord ondeugon-J, „maar ik spreek natuurlijk in de veronderstelling, dat hij het wel goedvindt. Indien hij bij dat ï'oorshcl de portefeuille-kwestie zou stellen ,dan krijgt hij zijn opcenten zeker. Het voorstel is in den geest der uiterste linkergroopen en men kan zeker zijn, dat de oud-liberalen het kabinet niet zullen laten vallen op deze kwestie. Maar het zou zeker nooit vertoond zijn, dat bij zoo'n onnoozol voorstel de kabinots-kwestïc werd gesteld en haalt het kabinet zijn opcenten er op die manier door, dan is het al dade lijk zedelijk geslagon. Het zal dan gedwon- gon worden bij allo kleine kwesties met de portefeuille tc rammelen, wat het leven van een ministerio zonder meerderheid al heel precair zou maken. En daarom, wees gerust, u zult zien, dat mijn voorspelling uitkomt. In 1906 betalen ^ij nog geen opcenten. Geld moet er echter zijn, daar aan valt niets te veranderen en dat, als het eenmaal komt tot de nieuwe belasting voorstellen, de meerderheid in do Kamer ook aangcslagenen in vermogens- en be drijfsbelasting niet zal sparen, durf ik mot even groot© zekerheid voorzeggen." En hiermede nam mijn zeg3man van mij afscheid. Do r a t i on s p r ij s Aan don soldaten- maal t ij d loopt in de verschillende gar nizoenen nogal uiteen, merkt de ,,N i ou w o Arnhemsche Courant" op. Zij vari eert, breuken achterwege latende, van 21 27 cents. Als voorbeelden geeft het blad er bijvoegend, dat het niet heeft kunnen opsporen, waaraan het verschil is toe te schrijven Willemstad 27, IJmuideo 25, Doesburg, Utrecht en Arnhem 24, Amster dam, Haarlem en Groningen 21 cents. Voor elk dezer plaatsen komt er bij het boven opgegeven getal nog een breuk, varieer end van ongeveer een vierdo tot drievierde cont. Aan het hoofd van elke keuken aldus het blad staat een kapitein voor spocialo diensten. Daaronder rcssortceren een ser geant-menagemeester, c >n korporaal-kok en bij-koks, naar behoeft Van alle hier ge noemde militairen is alleen do korporaal kok vakman, welko kennis hij heeft opge daan aan de Amsterdamsohe Huishoud school. In een paar maanden leerde hij daar het bereiden van al do verschillende maal tijden. Hot klinkt ongelooflijk; toch is het do pure waarheid. Hjj heeft kennis opge daan omtrent het bereiden van gehakt, van do verschillendo jussx>rton, groenten-, meel- cn melkspijzen, het braden van rolla des en karbonaden, het koken van aardap pelen, het zetten van koffie en al wat ver- dor tot hot ambt kam worden gerekend. En oen man met zoo'n vcolrijdig talent, chef-kok in een inrichting, waar des zomers voor 800 man moet gekookt worden, voert den nedcrigcn rang van korporaal, met een soldij beneden dio van zijn ranggenoot. Bo soheidemheid verbiedt 's mans salaris to noemen. Hot ligt voor do hand, alle waar is caar zijn geld dat de ontwik keling van den militairen kok geen verband houdt met zijn zeer verantwoordelijke le- tirokking. Die noodige ontwikkeling achten wij ook voor hem van belang, omdat, hoezeer in he algemeen gewenscht, hij is dc Alfa en do Omoga in de kookkunst. Is het vlcesoh aangebrand of do jus, niemand kam hem raden wat te doenzelfs do kapitein, hoe bedreven ook in de militai re aangolegenhodon, moet het antwoord schuldig blijven. Weet do kok het raadsel niet op to lossen, dan staat do prison voor hern open en do eodlaat is bij slot van rekaning do dupe. Wat wo wilier Aan hot hoofd van iedere keukon een s c r g e a m t-m a j o o r-k o k, bijgestaan door tweo sergeanten koks, welke laats ten elkaar geregeld aflossen, cn do noodigo b ij k o k s. Onder leiding van bedoelden sorgoant- majoor-kok kan dan vam iedero lichting per oompagnio een milicien worden opgeleid om to velde het eten te bereiden. De onderofficieren-koks hebben, vóór hun aanstelling in deze betrekking, een bijzon dere opleiding in de kookkunst genoten. Hun bezoldiging zou wellicht govonden kun nen worden uit een verminderden rations- prijs. Zie o.a Amsterdam, waar allen klagen over do duurte der levensmiddelen, cn de kok levende in de schaduw der Kookschool, goodkooper werkt dan do meeste collega's in do andero garnizoenen. „Do Tijd" schrijft: Tot onze bevreemding zagen wij zelfs in katholieke bladen do nauvrago van gelden op do Staatsbcgrooting voor uen bouw van Koninklijke s t at 11 n op Hot Loo bestreden als „ongrondwet tig." Volgens art. 25 van do Grondwet, heet het, mag niet moer dan /50,000 voor het on derhoud der Koninklijke pai«*/Mi ton laste van hot land .wordon gebracht. Hier be staat een misverstand, hetwelk bij ovcrle- zing van liet gchoelo artikel duidelijk wordt. Het artikel luidt als volgt: „Don Koning worden, tot Dcszelfs ge bruik, zomer- em winterverblijven in ge reedheid gebracht, voor welker onderhoud echter niet meer dan 50,000 jaarlijks ten laste van den lande kunnen gebracht worden." Hier wordt onderscheiden tusschcn het „in-gcreedheid-brongen'' dor vorstelijke paleizen en hot joarlijksch „onderhoud" daarvan. Tot dit jaarlijkseh onderhoud is zeer stellig niet te rekenen het bouwen van een nieuw of vergrooten van cov. bestaand paleis; oen dergelijke nieuwe bouw of vergrooting behoort tot „het in-geroedheid- brengen" van vorstelijke zomer- of winter* verblijven. Dat d© Grondwetgever het niet andera bedoeld heeft, kan reeds blijken uit het jaarlijks toegestane bedrag, hetwelk, voor gewoon onderhoud voldoende, voor nieu wen aanbouw volstrekt onvoldoendo moet geacht wordon. Eveneens is het duidelijk, dat de Grondwetgever onmogelijk kan ge meend hebben, dat do bij het herstel van Nedoriunci onafhorkelijkbcid „gereed gomaakto" zoraor- cn winterverblijven ten allen tijde mot wat jaarlij Ksch opknap pen aan hun bestemming zouden blijven voldoen, zoolang Nederland een monarchale Staat zou wezen. Naar wij van bevoegde zijdo vernamen, moet het palcis „Het Loo" tegenwoordig onder veel opzichten niet meer voldoen aan do eischcn, welke aan een Koninklijk zo merverblijf behooren gesteld to worden. Daardoor is do aanbouw van nieuw© stal len, welko ook voor andoro doeleinden meer ruimte beschikbaar stelt, onvermij delijk geworden. Ongrondwettig wij herhalen het schijnt ons oen ax-vnvraag van verbouwing of vergrooting van een der Koninklijko paleizen volstrekt niet. Of het tactvol en goed gezien is geweest dio nanvrago to doen bij een begrooting, sluitende mot een aanzienlijk ongedekt tekort, zooals dio voor 1906, is een ander© vraag, waarop wij thans niet zullen ingaan. „Do Residentiebod o" schrijft, na medegedeeld te hebben, wat ,,H et Huis gezin" (zio ons vorig Overzicht) en „Do T ij d" over do aanvraag voor paardenstal len in hot midden brachten, het volgende: Onzerzijds daarbij volgende opmerking. Niot echter tot do uitgetrokken subsidio zelf, maar over do wijze, waarop zij, naar wij niet onmogelijk achten, op do Bcgroo- ting is gekomen. Wij achten het namolijk niet onwaarschijnlijk, dat 'do vorige Rcgeo- ring den past voor de stallen op do Begroo ting heeft gebracht, omdat do tegenstand, wolken die po6t zonder twijfel uitlokken ging, haar niet deren kon. Terwijl de nieuw opgetrodon Rogeeriug ook niot door dien tegenstand getroffen wordt, wanneer zij kan zeggen, dat zij dien post van haar voor gangster hcoft overgenomen. Hetgeen aan ihob cindo van 1900, niot zoozeer i n als omtrent do Tweede Kamer is voorgevallen, toen cr kwestio was van eon jaargeld voor don Prins der Nederlan den, lean in dezo vingerwijzing geven. Hot is tooh een publick gohcim, dat des tijds het Ministcrie-Piorson-Borgcsius gaamo luid medegewerkt tot een jaargeld voor don Prins, indien oen voorstel daartoe van dc Kamer was uitgegaan; maar het) niet had willen voorstellen. Dergelijke voorstellen schijnen Ministers, dio „aan" zijn cn „aan" willen blijven, to beangsten, cn wij achten liet daarom niet onwaarschijnlijk, dat men, niottcgcnstaando den betrekkelijk slechten toestand der schat kist, toch met het voortel gekomen is, om dat do gelegenheid nu zoo bij uitstek schoon was. Namelijk: con demissioonaii Ministerie, dat zoolang moest aanblijven, dat het ver plicht was dc Staatshegrooting op to ma- kon, opgevolgd door con nieuw Kabinot, dat do verantwoordelijkheid voor posten, daarop voorkomende, gemakkelijk kan tor-zijdo- stelle® met do verklaring: wij hebben dit in het werk van onzo voorgangers gevonden. Bewindslieden, dio in dezo gaarne hot Hof ter willo waren, hadden thans eon ge legenheid, zoo schoon fis zioli omar zelden voordoet. Met „De Tijd" zijn wij hot absoluut eens, dat van „ongrondwettigheid" gcon sprako wezen kan. Het „Handolsbla d" zegt: "Van verschillendo zijdon is bevreemding uitgesproken over een post, welke op do Staatsbcgrooting van 1906 is uitgetrokken bij Hoofdstuk I (Huis der Koningin), aid ■6) Van mr. Blasson bemerkten wij, drie me debewoonsters van haar hut, slechts wei nig. Zij was een uitstekende tooneelspeel ster, kleedde zich zoo nieuwerw.etsch moge lijk cn coquettcerd© voortdurend. Zij was altijd de laatste dio verscheen cn do laatste idie zich verwijderde. Van mrs. Evazis en mis6 Hatty nam zij meestal geen notitie, doch af en toe behaagde het haar, het woord tot mij to richten. Ik voelde mij daarna echter altijd zoo klein en vernederd alsof ik van iemand een oorvijg had gekre gen. Waarom kon zij mij toch niet uitstaan? Want dat zij mij onuitstaanbaar vond, stond duidelijk in haar oogen te lezen. Langzamerhand was het onder de passa giers bekend geworden, dat ik muzikaal was en tevens zeer gedienstig, zoodat ik dikwijls mooie en ook niet mooie stemmen moest accompagneeren- Ik studeerde concer ten in, hielp d© zendelingen met haar naai werk en las mevrouw F vans, dio zwakke cogen had, voor kortom, ik had steeds werk in over-loed. Maar ik hield daarbij oogen en ooren open. Deze zeereis werd een leertijd voor mij. Het kwam mij voor alsof ik over een hoogen muur op de groots, ronde narde neerzag. Ik nam blijvende indrukken 'met mij van llalta m - zijn welriekende rozen zijn nauwe, steile straten, zijn tempeliers en witte poedels; vaji Port-Said met zijn café-chantants cn van den spookachtigen zoom der woestijn, door .'.ectrisch licht be schenen. Hoo veel grootschcr en imposan ter, dan ik het mij volgens de kaart had voorgesteld, was toch de Rood© Zee! En hier o ndaar tusschcn haar riffen en klip pen ontdekte ik een eenzamen mast of schoorsteen, welke de een of andero treu rige geschiedenis scheen te willen vertel len. Gedurende de reis was miss Hatty niot spaarzaam met practische raadgevingen, welke ik dankbaar aannam, daar ik voelde, dat zij goed gemeend waren. Hot half ver achtelijk medelijden waarmee zij mij in den eersten tijd beschouwde, was verdwenen, sinds zij mij in ecu concert had hooren spe len en met een hofmeesteres vloeiend Duitsch had hooren spreken. Op zekeren dag zeidc zij dan ook op haar oprechte lakoniekc wijze: *„Ik geloof nu werkelijü, dat gij een zeer verstandig meisje zijt, Pa mela Ferrars, en volstrekt niet het gansje met een mooi gezichtje, waarvoor ik u in het eerst gehouden heb. Van werelukennis hebt gij echter evenmin eenig vermoeden als een pasgeboren kind." Met grappigen ijver wijdde zij mij in de kleine listen en minnarijen in, welke zich om ons heen afspeelden en waarvan aan haar scherpe ooren cn oogen niets ontging. Zij onderhield mij over mijn leelijk, weinig flatteercnd kapsel en waarschuwde mij voor mrs. Blasson's intrigeerenden geest. „Het is te hopen, dat dit boosaardig schepsel zich in Indië niet in uw nabijheid vestigt, Pam," zeide zij op een namiddag, terwijl rij zich afsloofde mij op een nieuwer- wetsche manier mijn haar to loeren opma ken. „Ik heb het gevoel, alsof de coquette weduwe op uw verloofde belust is; in elk geval doet zij nu reeds alle moeite, om je te kwellen." „Zeker, en dat gelukt haar menigmaal ook zeer goed." „Maar waarom laat gij het je dan welge vallen?" vroeg Hatty ongeduldig. „Zelfs een worm kromt zich als er op getrapt wordt." „Niet als men met zijn vieren een hut deelt; ik ben echter gevoelig voor uw vlei ende vergelijking," zeido ik glimlachend. „Wat zou het prettig voor u zijn, als ik altijd met haar harrewarde 1 Bovendien gaan wij immers over eenige dagen voor al tijd van elkaar." „Dat hoop ik ten minste. Maar gij, mijn kind en ik, wij zeggen tot weerziens niet waar? Ik heb uw adres opgeschreven en als ik uit Japan terugkom, zal ik te Calcut ta uitstappen, u op uw theeplantage bezoe ken, uw theo proeven en uw theeplanter in oogonschouw nemen." „Gij zult mij hartelijk welkom wezen." „Als ik bodenk, dat gij reeds over eenige weken mrs. Thorold zult zijnHij komt u natuurlijk toch te gemoet? Hij zit waar schijnlijk nu reeds met een verrekijker ge wapend op een brugpijler in Bombay en kijkt vol verlangen naar de uitverkoren© zijns harten uit." „Dat geloof ik niet. Maar ik hoop, dat hij mij aan de haven zal afhalen." „Hoe lang is het eigenlijk geleden, sinds gij onder tranen elkaar vaarwel hebt ge zegd l" „Zes jaren; maar ik verzeker u, dat onz© oogen droog waren." „Laat mij eens even rekenen. Gij waart dus vijftien jaar en droegt een lang© vlecht, toen hij u het laatst zag? Neem mij niet kwalijk, dat ik het zeg, maar ik vind het een groot waagstuk met eon man te trou wen, dien gij in zoolang niet hebt gezien. De mannen veranderen." „Zeker, maar de vrouwen ook." „Dat weet ik wel, maar een man leert dc wereld kennen; hij kan zich wellicht pas daarginds ontwikkelen. Mr. Thorold ziet er mannelijk en vastberaden uit cn ik ben bang, 'dat zijn knap geziaht u voornamelijk heeft aangetrokken. Laat mij u dus tot af scheid nog een laatstcn goeden raad geven: trouw niet met hem, voordat gij cr van overtuigd zijt, dat hij overeenkomt met de voorstelling, welke gij u van hem hebt go- maakt, en gij hem werkelijk liefhebt. Wat is een brief of een portret? Slechts papier en pap. Wacht nog eenigen tijd; sla hem nauwlettend gade." „Daarto© ontbreekt het mij, helaas, aan tijd. Zoodra ik aan land ben, reis ik naar bloedverwanten van mijn verloofde, bij wie na een week ongeveer het huwelijk zal ge sloten worden." „Een week is te kort om een scheiding van zes jaren in te halen en zelfs een man kan zich zeven dagen lang van zijn besten kant vertoonen. Maak dus niet al to veel haast met de zaak. Gij zijt zoo goedhartig en toe gevend cn wilt altijd icoors wcnschen ver vullen. Denk nu in d© eerst© plaats aan je- eelve. En bekijk nu eens jo haar, een ware pracht! Staat het niet goed? Het geeft u warempel een geheel ander voorkomen. Gij moet het altijd zoo dragenhet zal u aan Hatty Schulycr herinneren, totdat wij el kaar weerzien. O, daar gaat de bel reods voor het etenik zal natuurlijk veel te laat komen Eenige dagen na dit gesprek werd ik op een morgen zeer vroeg wakker en zag, dat wij de havep van Bombay naderden. Daar mijn reisgenootcn nog in diepen slaap wa ren, kleedde ik mij zacht aan cn snelde naar het dek. Vcor mij strekte zich con brcadü bocht uit en in do vort© zag ik met palmen bogro"idc eilanden, brcedc straten met witte gebouwen cn do haven met haar bont gewemel, waarvan mrs. Evans mij reeds had verteld. Het morgenlicht liulclo het kleurenrijke tafereel als in een gouden sluier cr reeds vocldo ik, dat ik onder do bekoring van het Oosten kwam. Dat was Indië I naam alleen reeds werk te als met toovcrkracht op mijn vcrbccL ding. Van uit zeo gezien, kwam het mij wer kelijk als een toovcrland voor, een land van' belofte, vol poëzie cn romantiek. Met do ellebogen op do verschansing geleund, staarde ik naar dc kust, welke wij Bteeds meer naderden, terwijl de bange vraag bij mij oprees: Wolk lot zal mij 'daar wachten? Zal het gelukkig zijn? In liet eerst wos ik bijna alleen op het ootk.. Maar toen de groote torenklok aan denf oever acht uren sloeg, werd het spoedig le vendig op het sohip en een rusteloos hcen- cn-wccr geloop ontstond. Een ambtenaal der gezondheidscommissie was gekomen en .weer vertrokken; de brieven werden go- bracht en op een tafel in het salon gelegde Twee waren aan mij geadresseerd en ee» daarvan was van Walter. (Wordt rerfoigd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 9