VAN - HET Derde Blad. 23 September 1905. DE OORZUK. Men kon bet hem aanzien, dat hij een goede kerel was, bepaald een beste vent. Dat deftige, dat stijve, dat hij over zich had, was meer uiterlijk; het lag voor een deel aan zijn gestalte, zijn houding, zijn kleeding, aan de correctheid, waarmee de snor verzorgd en do lorgnet op zijn neus gezet was. Maar hij was een goede vent en ook als fabrikant trachtte hij voor zijn arbeiders iets meer te wezen dan een gebruiker van hun werkkracht on een betaler van hun loon. Het ging hem daarom bepaald aan het hart, dat zijn bedoelingen zoo dikwijls werden miskenddat hij stugge® afkeer ontmoette, terwijl hij zelf tegemoet komend was; dat hij met vijandige blikken gestoken werd, waar hij met welwillende woorden trachtte wonden te genezen. En zoo was het met zekeren angst, met een vrees, die hij eerst door wilskracht over winnen kon, dat hij Bertus liet roepen. Bertus was weer bezig geweest, zei de meesterknecht; hij had weer staan uitvaren over den patroon, met het gevolg, dab de jongere knechts baloor ig waren ge word m en een heelebcel tabak hadden verknoeid, c-n den meesterknecht uitgelachen, zoodat het beslist noodig was, dat opgetreden werd. Rertu3 moest due op het kantoor komen. Het was grappig om te zien, hoe tij eerst klopte, voordat hij binnen ging. Hij wilde het niet nalaten en deed het dus, maar gelijk wilde hij vooral niet, dat do jongens boven het zouden hooren, want hij had al tijd gebluft, dat hij genist bij mijnheer bin- nenloopen dorst zonder te kloppen of zijn pet af te nemen. Nu, ziin pet behoefde hij niet af te nemen; die was, om de beginse len zuiver te houden, boven gebleven op de plaats waar zij altijd lag. Hij klopt© dan heel zacht, zoodat het ook kon, dat hij bij ongeluk de deur aanraakte, en ging binnen staan. „Zoo, Bertus." Mijnheer zette een ietwat verlegen-gewichtig gezicht. Geen antwoord. „Ik heb gevraagd of je even hier wilt komen, want ik hoor, dat je weer bezig ge weest bent. Kerel, waarom doe je dat toch f altijd; je maakt het je zelf en je kameraads maar lastig en ik vind het natuurlijk ook niet pleizierig, en wat schieten wij er eigen lijk mee op? Hoe minder je werkt en hoe meer je aan tabak verknoeit, des te kleiner 't is do winst „Die is toch nog groot genoeg." „Zoo, denk je dat? Ik geloof, dat het je niet mee zou valleo." „Geef mij er de helft maar van." „Zou je dat willen, Bertus? En dan je kameraads niets? Neen, dan zou het toch t beter wezen, dat allen er wat va® kregen, is 't niet?" Bertus keek verlogen naar een punt in den hoek onder ee® tafeltje; inderdaad, de beginselen waren even in de knel geweest, dat voelde bij zelf wel, en hij was blij, dat mijnheer maar voortging: „En zou het dan veel meer wezen dan een paar centen per uur, wat je allemaal krijgen zou? Kom, wees niet meer zoo ontevreden, laten we nu elkaar het leven niet onaangenaam maken; je moest me eens precies vertellen, wat je nu eigenlijk wilt." Bertus k.ecg een kleur, keek in. allerlei richtingen langs mijnheer heen en maakte met zijn handen ce®ige bewegingen zonder beteekenis. „Ik bedoel, dat je nu eens verklaart, waarom en waarover je nu ontevreden bent. Wamt vroeger was je heel anders; toen kende ik je ala een goeden kerel, die vrijmoedig iets durfde zeggen en vrage® en dan ook naar redo wilde luisteren. Hoe lang ben je nu zoo lastig? Laat eens kijke®, het zal een jaar of vier wezen, juist zoolang als je getrouwd bent. Je vrouw heeft je toch niet zoo gemaakt?" „Mijn vrouw, die weet haar weetje wel, die heeft me een boel geleerd," zei Bertus met zekere geestdrift. „Zoo, zoo, kijk, dus je bent alleen maar de tolk van je vrouw; ik wist niet, dat je zoo'n wederhelft had; nu, ik kom eens thuis bij je praten." De zelf-invitatie werd niet aangenomen, maar ook niet afgewezen. Bertus keerde zich om en ging strompelend weer de trap op naar boven, waar hij een ovcrwinnaars- gezicht zette en zijn buurman halfluid ver slag ga." van het onderhoud, in deze samen vatting: „hij maakt me niks, die uitzuiger." Mevrouw wachtte op haar man. Of teigemlijk, ze waohtto niet op haar man; doch begon aan de lunch, die vóór haar stond op de keurig gedekte tafel. Plotseling greep ze het schelleknopje, dat aan een groen koordje langs do lamp hing, en drukte er op met saamgeperste lippen, niet zonder miskenning van de wet ten der electriciteit, die zich door mevrouws boosheid niet lieten verleiden, sneller of harder het schelleharaertje te bewegen. „Wat belieft mevrouw." „O, ben je daar? Je moet niet weer zoo onhoorbaar binnenkomen, je moet eerst kloppen." „Ik heb geklopt, mevrouw." „Als je goklopt had, ik het gehoord hebben; denk je, 'dat ik zeggen zou, dat je niet geklopt hadt, als ik het wel had ge hoord Het arme meisje poogde tevergeefs het klemmende der redeneering te vatten en had een vaag vermoeden, dat de logica een beetje bij de haren werd getrokke®. Maar ze zweegze wist al, dat mevrouws onweers buitjes het gauwst bedaarden, als er een bliksemafleider was. „Zoo, dus je bekent zelf al ongelijk, wat doe je me dan eerst tegen te spreken? Nu ben ik heelemaal in de war, daar hebben jullie met je grove zenuwen geen begrip va®, o wat ben ik toch ongelukkig, waar voor heb ik je nu late® komen? Weet je dat nu zelf eens niet?" „Neen, mevrouw." „Neen, natuurlijk niet, geen begrip va3i plichtsbesef, anders zou je natuurlijk zelfi eens over de tafel kijken en zien, wat er ont- breekt. O ja, zie je dat nu niet, dat je weer! hot botervlootje met dien barst er in hebtj neergezet? Zeker het andere in de keuken, in gebruik, is 't niet? Ja, jullie zijn maar; dames- „Maar mevrouw, wij hebben een geëmail leerd..." „Spreek me niet tegen, boor, ik verkies dat niet; vooruit, haal me het andere." „Wat heeft ze nu weer gedaan?" 't Was de stem van mijnheer, wiens komst door do ietwat strakke spanning vaU het gesprek niet opgemerkt was. „O, die rooiden verbeelden zich van alles, maar wat kom je laatr!" Hot meisje bracht het andere botervlootje, een dankbaren blik werpend op mijnheer, wiens aanwezigheid haar bewaarde voor verdere onaangenaamheden en verdween» „Wat is qr dan met die verbeelding van dat meisje?" „O, ik kan het je niet allemaal vertellen, maar die menechen worden tegenwoordig zoo arrogant; het is onuitstaanbaar." Mijnheer luisterde niet eens lieeiemaal, want het was geen nieuw Eed; hij kende de wijze en hij kende den tekst en hij kende ook zijn vrouw. Bovendien was hij te veel ver vuld met wat hij op het kantoor had beleefd met Bertus, wiens uitlating door den ietwat achterklapschcn meesterknecht weer wae overgebracht. „Waar zou toch die klassenstrijd- vandaan komen „Klassenstrijd?" Mevrouw liet bijna haar kopje uit de han den vallen, want, als allo tyrannieko natu ren, hetzij ze op ee® troon of achter een koffieblad zdtbon was ze angstig van aard en droomde vaak van werkstaking en geweld pleging. Hij lachte. „Nu, je behoeft niet te denken, dat ze do fabriek in brand hebben gestoken, maar ik wou wel eens weten, waarom die werklui al tijd maar nijdig zijn en nooit tot vredig overleg gezind. En zelfs vrouwen schijnen daaraan mede te doen; ten minste die Ber tus, je weet wel, hij schijnt door zijn vrouw te worden opgestookt..." „Is dat die, die hier vlak achter woont?" „Ja juist. Weet je wat, ik ga er meteen eens heen, ze zijn nu juist allebei thuis en misschien is er met een goed woord wat te doen. Smeer in dien tijd een boterham; over een kwartiertje kom ik terug." „Kan ik afnemen, mevrouw?" „Heb ik dan gebeld?" „Neen, maar mevrouw zei laatst, dat ik uit mezelf moest komen, als het één uur .was. want dan was u toch klaar". „Je ziet toch wel, dat mijnheer nog niet klaar is; die heeft nog niets gegeten." Inderdaad, het meisje zag dit nu, maar ze had het niet door do deur heen kunnen zien. Ze zuchtte. „Zucht jij maar niet, jij hebt geen reden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 9