om te zuchten. Jij behoort tot de men-
Bchen, die tegenwoordig de baas zijn in
de wereld. Daar kan mijnheer nu niet eens
zijn boterham rustig eten, omdat zoo'n
wijf haar man heeft opgestookt. Ik word
al ongerust, als ze hemO, daar komt
hij aan; ik zal wel roepen, als je kunt
afnemen, maar ga nu niet zitten luieren;
je moet nooit stilzitten, dat is heel ver
keerd, altijd werk zoeken."
Het was de dienstbode niet heelemaal
duidelijk, waarom een oogenblikje rust
voor haar verkeerd zou wezen, terwijl me
vrouw den heelen dag niet veel anders
deed dan rusten van vermeende vermoeie
nis; maar zij zei niets en ging heen.
„Gelukkig, dat je er bent; ik dacht al,
dat ze je kwaad gedaan zouden hebben.
Vertel eens gauw, hoe is het afgeloopen
„Anders dan ik dacht."
„Hoe dan?"
„Ik vroeg aan die vrouw, een net
menschje, maar met een bittere uitdrukking
op haar gezicht, hoe ze toch zoo hard en
kwaad tegen andere standen was."
„Omdat die andere standen hard en
kwaad tegen mij zijn geweest", antwoord
de zij.
„En ze vertelde, dat ze had gediend bij
een familie, waar de oudste dochter haar
van den morgen tot den avond had ge
plaagd, uit de hoogte en onrechtvaardig
behandeld en zoo meer."
„Waar was dat?"
„Dat zei ze niet, ik vroeg het haar, maar
toen keek ze haar man aan en praatte er
over heen. 't Was hier in de stad, dat
merkte ik wel, tergens bij jullie op de
gracht."
Mevrouw schoof wat heen en weerhaar
nieuwsgierigheid scheen met iets anders te
strijden. Eindelijk won de eerste het: ,,Had
ze zwart haar cn heette ze t ras Gerrigje?"
„Ja, Gerrigje heette ze, ik keek op van
dien vreemden naam; ken je dat meisje?
Heeft ze soms bij jullie
„O, ik heb zoo'n migraine, ik moet een
poosje liggen, maak me nu niet moo met
dat volk."
Vijf minuten later liep mijnheer langzaam
en peinzend den weg naar de fabriek, nu
niet meer zoekend naar de oorzaak van dit
klassengevecht.
In Limburgs Zuiden.
Y.
„O, als mijn kinderen maar genieten, dan
heb ik ook genot," hoorde ik eens een moe
der zeggen. Ouders, die zco onbaatzuohtig
den^n, zullen het liefst heengaan daar,
waar veel van de natuur te gemieten is en
weinig vormen in acht te nemen zijn. Im
mers: der kinderen lust.
Wij sloegen, groot en klein, met z'n twin
tigen even buiten het dorpje een donkere
laan in, waar volop hazelaren groeiden, met
vruchten rijk voorzien, helaas nog niet rijp
genoeg om verorberd te worden. Op een
groene helling, waar het vee rustig graasde,
lieten wijdvertakte vruchtboomen af en toe
een wormstekige, vroegrijpe vrucht ballen,
daarom echter met niet minder graagte
dooT het jonger 'deel opgeraapt. Zoo kwa
men wij aan de Geul, door een klepperen
den molen reeds van verre aangekondigd.
Wij ouderen, de directeur der H. B.-S. aan
het hoofd, vlijden ons in het gras, de klei
nen kregen verlof in het stroomend water
tje te mogen voetjes baden. Wat een heer
lijkheid! Het negenjarig zoontje van den
H. B.-S.-directeur kwam in uitgelaten
verrukking zijn pa om den hals vallen met
een: ,,0, pa., ■*"ot heerlijk, wat heerlijk!" Pa
streelde den kleuter en ik gevoelde de
waarheid van het boven aangehaalde moe
derwoord.
Wij lieten ons door het dochtertje vain
'den molen karnemelk brengen zoo versch uit
de karn en dronken maar hartelust. Onze
directeur had een halven gulden gereed. Do
deern vroeg twee groschen en was moei
lijk te bewegen er een kwartje voor aan te
nemen. Wij vergaten in dit vergeten en toch
onvergetelijk plekje ons tweede ontbijt en
keuvelden verbazend oppervlakkig over het
moeilijk probleem van de bevolkingsleer,
waartoe het beroep van twee onzer Rotter-
damsche gasten gereede aanleiding gaf.
Dit is een van do vele morgenwandelin
gen, die van uit Epen kunnen worden ge
maakt, alle even afwisselend.
Middagwandelingen zijn tochtjes naar
Sippenaken, waar het kasteel Beurdael
ligt, bewoond door een Belgischen graaf,
welk eenzaam riddergoed, als de eigenaar
in Brussel is wat veel gebeurt bezich
tigd kan worden; naar het eenig schoon ge
legen Teuven, dat men door een dicht bosch
nadert en waar het bezienswaardig klooster
hof, de kasteelcn Sinnich en Obsinnich, be
nevens een mooie kerk, een bezoek onver
getelijk maken. D© weg is wel lang en we
gens het heuvelachtig terrein moeizaam,
maar zoo vol van afwisselende partijen, dat
er van verveling geen sprake is. En als
men dan het voorrecht heeft, zooals schrij
ver dezes, om in gezelschap te zijn van
goede, gezellige menschen, die hun best
deden het elkander aangenaam te maken,
dan verkrijgen dergelijke tochtjes nog meer
dere bekoring.
Wil men voor de afwisseling ook weer
eens het groote-stads-leven meemaken, dan
is een fiets- of een rijtuigtochtjo naar
Vaals en Aken aan te bevelen. Wij 'deden
het met het rijwiel. Jetje en Sientje, de
Overijselsche dames, maakten den tocht mee.
Als ik tij d had, zou ik aan dit tweetal, die
ons het leven in Limburgs Zuiden zco recht
liartelijk veraangenaamd hebben, een heele
biografie willen wijden. De eerste, klein en
tenger, deed mij steeds denken aan het
kind-vrouwtje in Dickens' „David Copper-
field." Moge ze, als ze eenmaal haar hand
en hart aan een sterkere geeft, het geluk
kiger treffen dan de moeder van den klei
nen David! Sientje was stil, maar wils
krachtig, sprak het Duitsch zoo goed als
haar moedertaal en was onze zuinige kas
sier op Duitsch grondgebied.
Wij bezichtigden natuurlijk het stadhuis,
den Dom, bestegen den Lousberg, aten
schinken em metworst, dronken allerlei bron
water, dat tusschen twee haakjes onze
kleinst© reisgezellin slecht bekwam, en kwa
men des avonds vermoeid thuis. Onze res
pectieve beurzen haddein een flinke aderla
ting ondergaan, 'dank zij den mooien Aken-
schen winkels, waarin het, volgens de ver
beelding der vrouwelijke helft van het gezel
schap, zooveel goedkoop er was dan in de
Hollandscbe winkels.
Met den trein gingen wij naar Luik en
daar wij er slechts één dag verbleven, zagen
we de wereldtentoonstelling slechts bij vo
gelvlucht en Luik zelf uit de electrisch©
tram. Wat zal ik er dan nog van overver
tellen. 't Had dit smartelijke alleen, dat wc
van elkander afscheid namen, wij van de
meergemelde Jetje en Sientje, die van daar
uit weer naar het Hoorden gingen, en zij
van ons.
„Voorbijgaande schepen" zuchtte mijn
vrouw, denkende aan een boek van dien
naam. Laat ons hopen, dat onze wegen
elkander nogmaals kruisen... in Zuid-Lim
burg.
Een ander tochtje, dat 'de Twentsche
vriendinnen meemaakten, benevens een lan
ge hoofdonderwijzer, letterlijk een wande
lend geschiedenisboek, die de feiten van do
historie des vaderlands uit zijn brein schud-
do als een landman het koren uit den zak
on zoo'n goede lobbes was, dat de dames
hem om haar blanke vingertjes konden win
den en verder het reeds eenmaal genoemd
jonggehuwd paar, moet ik een beetje uit
voeriger beschrijven, 't Is ons reisje over
Sippenaken, Bleiberg, Moresnet naar de
Gileppe, dat ons dus op Belgisoh grondge
bied bracht. Van EpenSippenaken naar
Bleiberg deden we het te voet. 't Is een
tocht van ruim twee en half uur, die voert
langs schilderachtige oorden, vol van afwis-
sclenu natuurschoon. Moedig den vollen,
warmen dag te gemoet togen we op reis.
De midzomersche zon sloeg weldra haar
flikkerwiïten gloed over ons heen. 't Lauwe
zweet sappelde in straaltjes langs het aan
gezicht van ons, arme voetreizigers, ,,'t Is
zoo warm, zoo warm", klaagde zacht de
jonggehuwde gade, hangend aan den arm
van haar steun door het aardsch© leven;
de twee Twentsohe schoenen grepen elk een
arm van 'den sohoolmeester, die goedig bei
de vrachtjes even lief meesleepte. En de
weg leek wel eindeloos ©n d© zon bleef
laaien. Een onaanzienlijk cafétje, tevens een
boulangerie, of te wel bakkerij, te Sippe
naken bood maar karig verfrissohing en we
rustten liever uit in't mooie, koele kerkje.
De katholieke kerken staan hier altijd open.
Van Sippenaken naar Bleiberg schoof er
zoo nu en dan een floers voor de zon en in
het Zuidwest begon een blauwgrijs waas op
te doemen en stuwde omhoog, onweer en
regen voorspellende.
„Als we Bleiberg eerst maar hebben", zei
de onderwijzer en sloeg zijn lange, krach
tige becnen ver vooruit. Wij sleepten hem
na. D© grooto ijzersmelterijen in deze
plaats, waaruit de vlammen oplaaiden, le
ken nu een brandende hel. Wij gingen ze
in de zwoelte te gemoet en kwamen te Blei
berg aan. Voor een trein ons naar Dolhain-
Vicinal voerde, hadden we nog den tijd ons
in do „statie" wat op te frisschen. Wij
stoomden spoedig daarop door Moresnet,
het kleinste staatje van ons werelddeel, dat
zich over een lengte van ongeveer 5 K.M.
en een breedte van 1250 M. uitstrekt en
weinig meer dan 3000 inwoners tolt. Doch
klein moge het zijn, de natuur iB er rijk
en grootscli. Een tram bracht ons van daar
tot Dolhain. Hier stapten we uit, versterk
ten onze magen en leschten den dorst in een
uitstekend hotel en wandelden' van daar
naar do Stuw of Barrage, een kunstmatigen
berg in het Gileppedal, aangelegd om de
twee heuvelketens met elkaar te verbinden,
het water tegen te houden en zoodoende een
Teusachtig reservoir t© vormen. Het meer
heeft een oppervlakte van 800,000 vk. M.
en is gemaakt om de stad Verviers van wa
ter te voorzien. Boven op de Barrage prijkt 1
op een kolossaal voetstuk een enorme zitten
de leeuw, gebeeldhouwd door wijlen Felix
Bouré. Dit reusachtig beeld a ge
vormd uit 183 steenblokkon tot een gezamen
lijk gewioht van 300,000 E.G. Dit alles te
zien beteckent het niet weer te vergeten.,
Jammer, dat zich boven onze hoofden for-
sche 'donkerblauwe dreigkoppen samenpak
ten, ^waarvoor, Idfcs witter zomnelschitteiring
ijlings week en menig schoon vergezicht ons
werd ontnomen. De donder ratelde, blik
sems flitsten door de lucht. Groote droppen
patsten hard neer en vóór we half gezien
hadden, wat we wel zien konden, waren
we allemaal als schooljongens en -meisjes
druipend van den regen onzen langen
schoolmeester nagevlucht naar het straks
genoemde hotel, waar wij onder noodweer
vruchtengebak aten, dat verrukkelijk zou
gesmaakt hebben, indien wij niet beang
stigd waren geweest door de krommende
bliksems abels en mokerende donderslagen
in de rucht.
Toen de bui afdreef, stapten we weer in
de tram, van daar uit in den trein en kwa
men uitgerust in Bleiberg aan. Van cia.ar
ging 't te voet weer naar huis. Eerst ordelijk
marcheerende, geleken we spoedig wel een
troep Duitsche muzikanten, achter elkaar
aansukkelende. Alleen de jonge Amsterdam-
scho echtelieden waren onafscheidelijk en
manlief heeft in den vorm van zijn dood
moede echtgenoot© stellig iets gevoeld van
het traditioneele huwelijksjuk.
De avond viel, de wolken pakten 6aam
en... wij waren verdwaald. Op het licht
van Beurdael, het slot van den Belgischen
graaf d'Oultremont, gingen wij af, belden
aan on brachten het talrijk personeel van
den landedelman plus een hoop honden in
rep en roer. Met hot Fransch van deze
keukenprinsessen en stal- en livreibedien
den konden we slecht terecht. Gelukkig
was er een Ylaamsche kok, die ons kon
verstaan, en hij wees ons over allerlei land
wegen en bergpaden naar den weg, die
langs Vijlen naar Epen voert. Zoo kwamen
we behouden in den laten avond aan.
Pas zaten we aan tafel van Madames
heerlijke soep te smullen of een algemeen
geroep van brand deed ons opspringen. In
de nabijheid van het dorp stond het zomer
verblijf der kloosterlingen van Wittem.
Onze goed-katholieke Madame weeklaag-