No. 13977. LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 16 SEPTEMBER. - TWEEDE BLAD. Anno 1905. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. ^2ijn Moeder. Dr. Bronsveld schrijft in „Stem ïnén voor Waarheid en Yrode", na opgemerkt te hebben, dat de nieuwe minis ters een tamelijk desolaten boedel vinden, over hot nieuwe minis te rio als volgt: Het nu afgetreden ministerie, dat door dr. Kuyper werd voortgedreven, heeft wet ten doen aannemen, waarvan de uitvoering millioenen kosten zal, en de tamelijk onbe holpen minister van financiën deed geen of geen proefhoudende aatregelen aan de hand, om in de klimtb-nde uitgaven te voor men. En nu zal men het waarschijnlijk beleven, Hat de oppositie van heden den minister yan financiën er een verwijt van gaat ma ken, als hij niet terstond al die gaten in onze schatkist stoppen kan. Daar is nog iets, waarop wij de aandacht .vestigen willen. Men zal (en men begon er reeds mede) de gemoederen van een groot deol van ons volk aanhoudend tegen dit ministerie ophitsen door to herhalen, dat biet óén van zijn leden een belijder is van Chystus. Ik oordeel niet over de innerlijke en we- eenlijke verhouding, waarin de afgetreden en de opgetreden ministers staan tegenover den hoogen God. Het spreekt vanzelf, dat ik in waarachtig geloof des barton een aan beveling zie. Maar wanneer men nu ter stond begint met aan ons volk de nieuwe ministers voor te stellen als monschen, die Gód niet vreezen, dan zot men den onhei- fügen en onzaligen strijd voort, waarvan wij nu" vier jaar lang getuigen en slachtoffers zijn geweest. Dan zet men do heilloozo ver menging van godsdienst on staatkunde yoórfc, en werkt de uiteensóheuring van ons yolk op 'droeve wijze in do hand. Wij komen er eerlijk voor uit, dat wij in het nieuwe ministerie met groot leedwezen het conservatief element maar zwak verte genwoordigd vinden. De dag van 21 Januari 1905, waarop de lUnie-liberalen een soort verbond sloten met de vrijzinnige democraten is een noodlottige Sdag, een dies ater, geweest. Eerstgenoemde fractie had, indien zij versterking zocht van krachten tegenover het ministerie-Kuyper, zich in do eerste plaats moeten wenden tot de oud-liberalen. Aan ziohzelven overgelaten, vermogen do vrijzinnige democraten niet veel, en zij zou den, in de gegeven omstandigheden, ge plaatst voor de keus tusschen een clerioaal en een oud- of Unie-liberaal, aan laatstge noemden de voorkeur hebben gegeven. Dan iWas met het nieuwe ministerie niet dat blanoo-atrikel het Binnenhof ingetreden, dat nu een geducht wapen worden lean in 9o handen zoowel der rechterzijde als der sociaal-democraten. Het algemcono stem recht (de vrouwen in- of uitgesloten) zal Tiiot op het programma staan der nieuwe ïtegeeriug, zonder bedenking en wantrou wen te wekken. Wij kunnen ons haast niet denken, dat ido nieuwe ministers zoo roekeloos cn zoo blind voor de werkelijkheid zullen zijn. iNoch do Eerste, noch de Tweede Kamer is, wat haar meerderheid betreft, voor uitbreiding vain het kiesrecht. Wil men dan met zijn hoofd tegen een muur loopen? En verklaart men, dab men met dio uitbrei ding niet beginnen, maar er op aansturen wil, dan prikkel b men immer6 reeds terstond tot verzot. Laat de nieuwe Regeering kalm en ver zoenend optreden. Laat haar zaken en be langen aan de orde stellen, die door alle partijen zonder hartstochtelijkheid overwo gen kunnen worden. Er valt in die zooge naamde neutrale zóne genoeg te doen. Wat ons aangaat, wij danken God, dat ,wij ontheven werden van de taak, om gedu- Irig te velde te moeten trekken tegen man- ben, aan wier zijde wij staan als het geldt 'de keus tusschen geloof on ongeloof. Wij behtten het niet noodig telkens te verkla gen, hoe moeilijk het ons viel, ons te moe ten verzetten tegen het optreden van oude én jonge vrienden en broeders, met wie wij isamen werkten en nog werken aan de uit breiding van Gods Koninkrijk. Maar het 76) „En het volk heeft gelijk," zegt hij leven- Hig, „begrippen verkoelen ons en maken ons innerlijk niet r ker; alleen het aan schouwen brengt in verrukking." Hij werpt haar een warmen blik toe en Zij bloost. Maar zij denkt aan ds plechtig heid, welke beiden hier gebracht heeft, en zegt-, zicb beheerschend: „Daar komen reeds de ministers met de Rijks-insignes. ;Noem mij de namen als het u belieft I Ik ken de heeren niet." Hij gehoorzaamt en geeft naai.: en titels Van iedereen aan. Plotseling evenwel houdt hij op en zegt: „Dien heer met de koninklij ke kroon ken ik niet." „Dien ken ik evenwel. Het is do opperka merheer „Haha!" valt hij haar plagend in de re de; „nu begint uw rijk, nu komen de hof-, yiceopperhof-, opperhof- en opperste hof beambten; men breekt de tong, als men '-dat achter elkaar moet uitspreken. Deze soort van heeren is mij geheel onbekend; ik heet alleen Teil." „Ik ken hen evenwel," antwoordt Ellen, rijn spet parodieerend, „want ik ken het fclauwbloedige gansje van buiten, de hoog welgeboren vrijvrouwe, die natuurlijk van de ministeis en werkelijke arbeiders in den totaatsdienst geen notie heb, y.el echter el- ken voornamen figurant van het hofleven yan aangezicht kent. O, u exemplaar van fcrots en hoogmoed I Wanneer zult u einde- gold eeü striid niet tegen personen, dooh tegen beginselen. Wij hopen, dat, nu wij de vruchten meer en meer zullen zien van het werken des ministers Kuyper, velen zullen terugschrik ken en terugkeeren. Wil men, dat Neder land een proteStantsch land blijft; wil men, dat hier de gewetensvrijheid onvenninkt zal blijven gehandhaafd, dan moet gevormd en versterkt worden een protestantscho middenpartij. Zoo lang zij er niet is, be staat het gevaar, dat wij zullen worden overgeleverd aan dezelfde ellende, als waaronder België gebukt gaat. Dan zal men hoe langer hoe meer heengedreven worden naar het dilemna: Roomsch of sociaal-de mocraat. En daarvoor moge God ons be waren. Laat ons de nieuwe ministers niet b, pri ori veroordeelen en bemoeilijken, maar on3 volk voorbereiden op de vorming van een Regeering, dio steunen kan op de kern van onze natie, welke den strijd, en den religie- strijd, moede is In ieder geval is zegt dr. Bronsveld op hot oogenblik reeds dit gewonnen, dat het voortaan bij het dingen naar een ambt niet meer een aanbeveling zal zijn Roomsch of „Gereformeerd" te wezen. Het farize- iiame ziet nu zijn groote kracht gebroken. In een asterisk ,,B ron b voldd ian a zc-gt „H et Cen irum": De zoogenaamde „Evangelische Maat schappij" heeft het nieuwe ministerie reeds uitgenoodigd, om met haar den strijd aan to binden tegen do ultramontanen. Dr. Bronsveld wi] vermoedelijk hetzelfde maar zegt het eenigszins anders door te ver klaren, dat hij een „probestantsche middon- partij" wenscht en een Regeering, „die steunen kan op de kern van onze natie, welke den religie-strijd moede is." Dr. Bronsveld en géén religie-strijd, wie reimt sich das zusammen Voorloopig is de Utrechtsche predikant echter wel tevreden. „In ieder geval", zegt hij, „is op het ocgenblik reeds dit gewonnen dat het voortaan bij het dingen naar een ambt niot meer een aanbeveling zaJ zijn Roomsch of „Gereformeerd" te wezen. Hot farizeïsme ziet nu zijn groote kracht gebroken." Met deze tirade bewijst de irenische schrij ver eens een keer te meer, hoe vurig hij naar den vrede verlangt en hoe zorgvuldig hij elke uitdrukking vermijdt, welke ecnige bitterheid des gemoeds zou verraden. Het- is cen waardig slot van deze „cliro- nique"... scandaleusel „De Maasbode" heeft er zich aan geërgerd, dat de burgemeestor van Utrecht de al'g.e m ee n-k ios reolit- betooging daar ter stede op 17 Sep tember a. s. niet verbood. En het blad vroeg hoe hot „Utrechtsch Dagblad" daaronder wel zou te moede zijn. Immers, dit behou dende orgaan meende de „D o Maasbo de" „gruwt van socialisme en algemeen kiesrecht als van rattenkruit." Het „U t reoht s c h Dagblad" nu verzekert zijn Rotberdamsche perszuster, dat het onder dit alles zijn volkomen kalm te des gemoeds bewaart. „Wij zijn voor algcmeen-kieereoht-optooh- tcn niet hang. Wij ontwaren in het keele streven naar algemeen kiesrecht weinig innerlijke kracht. Van <de 1,200,000 mannelijke Nederlanders hoven 25 jaar zijn er nu al ruim 760,000 kiezer; 200,000 zijn bedeelden, die geen ern stig man tot de stembus toelaten wil, en zeker een 150,000 kunnen het, hetzij door toepassing der zoo elastisch gebleken Wet- Van-Houten, hetzij door eenvoudige wets wijziging, gesteld, dat men die wensohelijk mocht vinden, gemakkelijk worden. „Wozu der Lann?" mag men dus vragen. Er is een andere reden, waarom wij voor betoogingen niet bang zijn. Omdat wij voe len, dat onder het regime van een Van Hou ten of een Reiger elke gewelddadige versto ring der orde onmiddellijk en zonder veel omslag zou worden onderdrukt. Het principieele onderscheid ïussoken „Do Maasbode" en ons ligt eohtor dieper. lijk leeren do menschen zonder prikkelbaar heid te beschouwen en de wereld zoo te ne men als zij met haar kofeigenaardigheden nu eenmaal is. Ook deze waardigheden zijn een noodzakelijk kwaad." Hij zag haar vol verbazing aan. Zoo on dubbelzinnig had zij hem nooit de waar heid gezegd; daar zij echter in de opwin ding, waarmede zij sprak, haar hand op zijn arm had gelegd en dozen meermalen bijna heftig gedrukt had, kon hij niet boos op haar worden. Hij gevoelde instinctmatig de vertrouwelijkheid, waarmede zij hem be handelde, en overdacht zwijgend het door haar uitgesproken verwijt. „De hoogwaardügheidsbekleedcrs zijn reeds voorbij", ging Ellen voort, „tot straf hebt u hun namen in het geheel niet ver nomen. Nu, stil, daar komt de lijkwagen." Alle hoofden beneden werden ontbloot; alle gezichten stonden droef-érnstig. Diep bewogen zagen beiden op den lang zaam voorbijtrekkenden wagen, waarop onder een baldakijn de met den Keurbran- denburgsoken gouden helm getooiden keizer lijke doodkist was. Ellen had onwillekeu rig de handen gevouwen haar bevende lip pen schenen een gebed te prevelen. Toll zeide zacht, met trillende stem: „Vale senex Imperator 1" „Wilt gij niet liever in do andere kamer komenklonk een stem achter hen. „Ma ma is bang, dat gij kb\l zult vatten. Beiden wendden zich om en zagen in het grijnzende gezicht van Walther. Ellen verroerde zich niet. „Hoe komt mama er aan daar nu pas aan te denken? Het is immers zoo afgeloopen? Zeg haar, dat zij zich niet ongerust behoeft te ma ke n." Wij voelen er niet zoo heel veel voor, dat de Overheid aan iederen burger en iedere partij „met rechte lijn" de plaats aanwijst, waar hij staan kan en mag, en waarbuiten hij zich niet- te bewegen heeft. Integendeel, het beginsel der vrijheid, waarvan onze politieke leer uitgaat, ge biedt ons, aan leder de gelegenheid te geven zijn meeningen vrijelijk te verkondigen, ook als die van de onze afwijken En indien men er heil in ziet, dat te doen door mid del van het trekken in optocht met zin spreuken langs 'de straat en het houden van voordrachten in de open lucht, dan brengt ons beginsel mee, dat niet to be letten, zoolang do openbare orde er niet door verstoord of belemmerd wordt. En wat men voor een wagen van Oliris- telijk-Historischen of een gondeltocht van vrijzinnig-democraten en liberalen toestaat, mag men dan voor een optocht van socia listen niet weigeren. Wij houden deze liberale gedragslijn voor beter en practischer dan een Russisch an de r d r ukkings-systeem. Laat de menschen er maar eens over praten; op 'den duur breekt verstandig in zioht zioh wel haan en niemand heeft *n- middels het recht zioh over onderdrukking of martelaarschap to beklagen. Maar „D e Maasbode" zou ons in het politieke willen leiden naar het beginsel: „Dwing ze om in te gaan." En zou daardoor in den gesloten ketel een spanning boven het revolutionnaire vuur doen ontstaan, die wel eens ontploffing kon geven, terwijl wij door onze veiligheids klop der openbare betooging den democra tisch on stoom als ooschuldigen waterdamp in de lucht laten ontsnappen." „Stemmen onzer Eouw" bevatte dezCr dagen van de hand van Ant. A ver kamp een artikeltje over den Volks zang. Hij constateert het feit, dat ons volk niet muzikaal is, wijst op de po gingen, reeds gedaan, ter verbeteringprijs vragen, en toont aan, dat ons volk ook niet kan teren op zijn muziek van vroegere tijden. Een volksliod moet spontaan uit de be hoeften, uit de nooden, van een volk gebo ren worden, in oogenblikken van grooto goestdriftof in momenten van diepe neerslachtigheid. Noch. het een, noch het ander heeft ons volk in de laatste eeuwen gekend. Moge het al een feit zijn, dat handel en industrie in blooienden toe stand verkeeren, wereldschokkende gebeur tenissen hebben zich niet afgespeeld in het land tusschen Doliart en Schelde. In België, in Frankrijk, in Duitscldand, in Zwitserland en in Oostenrijk is het met de muzikaliteit geheel anders gesteld. „Waarvan komt dit?" vraagt schrijver cn hij antwoordt: In de eerste plaats, omdat in die landen de muziek meer beschouwd wordt als b c- 8 ch avond clement bij de opvoeding dor jeugd, en in de tweede plaats, omdat sedert onheuglijke tijden de Regecrin- g o n dier vreemde Staten zich op kracht dadige wijze hebben ingelaten met do beoefening en betvordering der muzikale kunst. Nu wil ik niet beweren, dat or in ons land minder degelijk muziek wondt gemaakt dan in den vreemde. Het peil van ontwikke ling onzer dilettanten staat misschien bij ons hooger dan in menig ander land. Onze koren zijn moestal beter dan elders, ons mu zikaal vakonderwijs staat, donk zij do exa mens der Nederlandsche Toonkunsfcenaars- verecniging en der Maatschappij tot Bevor dering der Toonkunst, op hoogeren trap dan bij onze buren; maar dit allea gaat om buiten do muzikaliteit van het volk. Het is niet de grooto massa, die hiervan voordeel ondervindt, bet zijn slechts enkele bevoorrech ten. Onze Regeering heeft nog hooit iets ge daan om het belang der toonkunst to erken nen. In onze beschaafde kringen ontmoet men dikwijls onverschilligheid een onver stand ton opzichte van muziek. Geen wonder: overal eluers geniet men van Regeeringswego morcolen Daarmede keerde zij haar broeder den rug toe cn ging weer over de vensterbank lig gen. „Gij zoudt daarginds werkelijk beter zijn", zeide Walther. Hij had het woordje „beter" zoo met nadruk uitgesproken, dat Teil, die de bood schap van Walther aan Ellen dadelijk als een heimelijke beleediging van zijn eigen persoon gevoeld had, zich snel omwenddo en Walther aanzag met fonkelende blik ken. „Waarom zou dio freule ginds beter zijn? vroeg hij langzaam cn scherp. Walther werd onzeker; hij vermoedde iets van do groote kracht in deze gespierde gestalte. Hij had het gevoel, dat als hij dien spottenden toon behield de ander mis- sohien in staat zou zijn hem mot do vuist neder te slaan, zooals men een lastig inseot verwijdert. Hij veranderde daarom van houding én antwoordde op hoffelijke en natuurlijk klinkende wijze: „Omdat niet iedereen zulk een stalen gezondheid heeft als u, mijnheer de justitieroad. Ginds zijn do ramen gesloten en het zou misschien ver standiger zijn als mijn zuster daarheen ging" Een fijn triomflachje verhelderde Tell's gelaatsuitdrukking; het was hem voldoen de, dat hij den overmoedigen jonker op zijn plaats had gezet. Hij trok de schou ders op alsof hij wilde aan uiden, dat voor hem zelf geen kwestie van kouvatten be stond; toen zag hij vragend r.aar Ellen. „Ik blijf hier, Walther," zeide deze be slist. „Zeg aan mama, dat zij zich om mij nentwille niet ongerust behoeft te maxen." Walther ging heen en Ellen verzocht haar buurman: „Neem het hem niet kwalijk; en financioolea steun: hier niets. Schrijver verwacht van allo particuliere pogingen niets, zoo de staatszorg hier niet haar krachtigen invloed doet gelden. Dr. Nolens schrijft in do „Veuloo- sclio Courant": In 1895 werd door de Tweede Kamer cen motie aangenomen van viep volgenden in houd: De Kamer, van oordeel, dat een wettelijke regeling tot verkrijging van eenheid van tijd rekening wensohelijk is, gaat over tot de orde van den dag. Sinds zijn tien jar'an vorloopen en do wettelijke regeling is er nog niet. Wel werd in 1896 oen wetsontwerp inge diend tot invoering van een wettelijkon tijd, maar dat ontwerp heeft het niet-tot het „Staatsblad" kunnen brengen. Do Memorie van Toelichting van dat ont werp begon met do woorden: „Na do her haalde besprekingen, die over de noodzake lijkheid van een wettelijke voorziening tot verkrijging van eenheid vaTT tijd en over de gronden daarvoor, zoowel in de Statcn- Gcneraal als daarbuiten, hobbcn plaats ge had, sohijnt deize bij de toelichting tot het aangeboden wetöcntwerp als vaststaande te kunnen worden aangenomen." Dat zal ook nu nog wel zoo zijn. Van de wensohehjkheid althans zal wel ongeveer ieder overtuigd zijn. Het gaat ook wel zoo, maar het is lastig. En in sommige gevallen, in eommige ge deelten van ons land is hot zeor lastig. Sedert de aanneming en behandeling der hierboven genoemde motie en sedert do in diening van het wetsontwerp is er nog her haaldelijk en van verschillende zijden op af doening dezer zaak aangedrongen. Er is op aangedrongen in allen ernst en or is op aangedrongen in humoristisohen vorm. Maar tot heden laat do regeling nog op zich wachten. Dit mng te meer bevreemd;n, nu ze aan de Regeering geen gold kost. Men heeft do keuzo tusschen den Amstcr- damsohon, den Greenwich- en den Midden- Europeesohen tijd. En natuurlijk zijn do meeningen daarover verdeeld. Het ontwerp van 1896 vestigde de keuze op den Midden-Europeeschen. Den Amster- 'damsohem tijd als wettelijkon in te voeren, ontmootto onoverkomelijke bezwaren, omdat de verhouding onzer spoorwegmaatschap pijen tot den „Verein Deutscher Eison- bahn-verwaltungen" het voor haar vrijwel onmogelijk maakt haar dienstregelingen naar dien tijd vost te stellen. De invoering van den Groonwichtijd als wettelijkon tijd cn daardoor als basis voor de algomcono tijdrcgeling zou, volgens den toenmaligen Minister van Bimnenlandsoko Zaken, naar alle waarschijnlijkheid ten gevolge hebben, dat allo bezigheden van het gewone leven nominaal op denzelfdem tijd zouden blijven pTvata vinden, maar inderdaad op cen twin tig minuten later tijdstip van don dag zou den worden verschoven. De voorstanders van den Midden-Euro- peeGchen tijd beroepen zioh vooral op do hy giönischo en coonomisohe voordeolcn, die daarmeo verbonden zijn. Om tot oen resultaat te komen, zal toch ten slotto de keuze op don cenon of den an doren tijd mooten vallen. Want al is do ovortuiging van do won Bdiolijkheid van een wettelijke voorziening ter verkrijging van eenheid van tijd nog zoo algemeen, liet haat niets als Dién niet beslist, welke die tijd zal zijn. Omtrent onze verplichtingen aanj Indië techirijft het „Ha n'd e 1 s- b 1 ad": „Het 'i^ ttoch wel waar, dat men telkens én telkens dezelfde zaak kan bewijzen, zondier daardoor zijn tegenstanders tot er kenning van ongelijk te dwingen Sedert jaren nadat te voren de heer E. de Waal iü 1877 de juiste cijfertsl had vastgesteld hebben wij' ér' op gewezen, dat, onder anderen, uit de Indische ba tige sloten van 1850'75 word betaald: 236 miliioen tot aflossing van nationale het is nog zulk onverkwikkelijk most..." „Dat voor mij wel nooit tot wijn zal wor den." „Wie weet! Eigenlijk komt u voel met elkaar overeen. Walther is bijna even trotsch en zelfbewust als u het zijt." Toen het gezelschap, waarbij zich onder anderen ook de predikant Sattler gevoegd had, na de plechtigheid het kwartier ver liet, ging Teil naast Ellen de trap af cn kon hooren, hoe de hem onmiddellijk volgende Walther zich tegenover Friedrich Just in hartelijke woorden van dank uitliet. „Merkwaardig," dacht Teil, „togen mijn factotum i3 hij veel beminnelijker dan te gen mijwaardoor ka.i hij verplichting heb ben aan Just?" „Korenbloemen 1 Koopt korenbloemen, een groschon het stuk I" riep een koopman tot de uit het huis toetredenden. Teil kocht er enkele en bood er cen aan Ellen, die de ze met een stralenden, dankbaren blik aan nam en in een knoopsgat van haar zwarten pels wildo 6teken. Maar Walther, die de kleine scène had waargenomen, kwam snol naderbij on greep naar do bloem. „Wat hebt ge daar? Laat eens zien!" Hij had haar do korenbloem uit de hand gerukt, beschouwde haar met belangstel ling en zeide: „Waarachtig, bedrieglijk na gemaakt En dan enkel blauw papier 1" Plotseling riep hij: „O jél" en hij zag op de straatsteenen, waar het bloempje op was gevallen, dat roeds door de voeten van de menigte vertrapt was. „Opzet of toeval?" vroeg Teil zacht aan Walther. Deze begreep dadelijk hefeekonis dé zer vraag. Hij had er berouw van den an der heden reeds meermalen ge-sard te heb- schuld en 153 miliioen voor den bouw ivan Staatsspoorwegen. Men kon bovendien sommige belastingen afschaffen. De belastingbetalers in Nederland zijn dus, op dit oogcnblik, belangrijk go- baat door het feit, dat do genoemde som van 236 miliioen hun voor rento en aflov sing geen zorgen meer baart De Neuer- landscho schatkist wordt jaarlijks recht streeks gebaat door de gelden, welke zij als huur cn aandeel in do winst van do Staatsspoorwegen ontvangt, en, middellijk, veel meer door de ontwikkeling van han del en nijverheid, welke van den aanlog dier spoorwegen het gevolg is geweest. Allo indirect© winst buiten rekoning la- tendo, is hot dus wol zeker, dat de moo- derlandschc financiën tegenwoordig jaar- lijks oen tiental millioonen voordeel hebben van do vroeger gevolgdo gedragslijn om van Indië te halen wat er van te halen was, en do toen aangeprezen „eenheid van finan ciën" zóó op to vatton, dat hot moederland altijd de winnendo, Indië steeds de vsrlio- zendo partij werd. Geen wonder waarlijk, dat or dus thans, nu Indic voor zijn verdere ontwikkeling gold noodig heeft, van verschillende zijden gewezen word op hetgeen vroeger gebeurde, en, onder anderen, op den rentepost wogena door Nederland uit Indië geloonde golden, di, na al wat Nedorland uit Indië tot zich trok, onze begrootingen ontsiert. Maar de ,,I n d i sche Gi ds" meent, dat men daarover maar liever niet moot sproken. Al do producten, dio in Indië worden geteeld om op de wereldmarkt, in conourrentio mot die van andere landen, to goldo to worden gemaakt, suiker, tabak, kina, petroleum, enz. moeten, olk product naar zijn aard, getroffen worden door speci ale belastingen. Do strijd op do wereld markt wordt dan voor onze koloniën wol veel moeilijkermaar do „Indische Gids" (Aug., blz. 1247) meent to mogen schrijven: „Langs dozen weg zal kunnen worden voorkomen, dat do kléine belasting betalers in Nederland op den duur eero- schuldon gaan afdoen, waarvan zij niet het voornaamste profijt hebben gehad." Wij hebben hierop aan te merkeni dat er geen sprake is van „grooto" of „kleine" be lastingbetalers; dat dc belastingbetalers in Nedorland thans minstens tien miliioen per jaar profiteeren; dat dc schrapping van don o.i. onverantwoordclijkon rentepost 3,860,000 gulden per jaar zou vordcron, en dat dus al thans de afdoening van deze ecrcschuld to- genover dat jaarlijkse!) profijt niet te zwaar drukken zou. Maar... er is altijd iets verleidelijks in, do betaling van belasting aan anderen over to latonde heer E. do Waal zcidc het ook al, dat hot zeer menscholijk is, het geweten to paaien met drogredenen..." In „Hot Huisgezin" herinnert do wcleorw. heor Th. Kwakman ei aan, hoc nuttig heb is Katholicko bladen in de bussen voor do ziekonhuizon te worpen, uio aan do stations geplaatst zijn. Schr. deelt medo, dat lo. dc katholie ken na de Nod.-Hervormden do mecBte pa tiënten leveren aan dc openbare Amstor- damsche gasthuizon; 2o. dat in do bussou geen of zoo goed .als geen Katholieke bla den on tijdschriften gevonden worden. Dat hot hoogst noodzakelijk is, ook voor Katho lieke lectuur in de gasthuizen te zorgen, blijkt uit schr"a mcdcdoeling, dat hom iemand bekend is, die aan oen openbaar tj^sthuia wckolijks non exemplaren geeft van cen weekblad met ongeloovige strek king. De ccrw, heer Kwakman wijst cr verdor op, dat vele patiënten soms jaren lang ?a do ziekenhuizen doorbrengen, cn zegt ver der over het loven der zieken: „Misschien weet gij het; anders begrijpt gij het wel, wat een drukkende eentonig heid het gasthuisloven meebrengt. Gij bo- grijpt, wat weken-, rr| tanden- en jaren lange verveling is, on welke gevaren daar uit voortkomen. Een ziekenbezoek is een werk van barm hartigheid. Maar misschion doet zulk een, wel niet lichamelijk, maar geestelijk bo- zook, door middel van Katholieke lectuur nog meer goed. ben on antwoordde dezen met grooto hof felijkheid -■ „Maar mijnheer de justitieraad, hoe komt u tot deze door niets gomotivecr- do vraag?" „Dus toeval!" „Zonder twijfel." „Veroorloof dan, dat ik do freule, uw zus ter, de schade vergoed. Hij nam do voor zichzelf bewaarde koren bloem uit zijn knoopsgat on reikte haar El len, die haar met zichbaro blijdschap aan haar pels stak. Op don hook dor WilhelmstraBsc nam Tod afscheid van de Giesdorfcrs. „Ik had gehoopt, dat wij samen zouden terugrijden," zeide Ellen. „Ik wil niot lastig vallen," zeide Teil, met oen zijblik op Walther; „ook heb ik nog conige boocLictaappen te doen." Een troep gepeupel, dat een drievoet» plunderde cn mofcerlange draden van krip, en zwart doek zich toeeigende, gaf aanlei ding, dat mon haastig uiteenging. Walther maakte van dezo gelegenheid go- bruik en naderde, ongezien door zijn fami lie, snel nog eens den met Just in een an dere richting vertrekkende justitieraad. „Een woord nog, mijnheer 1 Ik zou ovori de bedoeling van uw vraag van straks wel beter ingelicht willen zijn. Hebt u misschien met mij twist willen zoeken? Ik ben niet dtf man, die „gaat loopen", ik sta. u reed* oogenblikkelijk ten dienste." (Wordt vtrtolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 5