No. 13977.
LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 16 SEPTEMBER. - TWEEDE BLAD.
Anno 1905.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
^2ijn Moeder.
Dr. Bronsveld schrijft in „Stem
ïnén voor Waarheid en Yrode", na
opgemerkt te hebben, dat de nieuwe minis
ters een tamelijk desolaten boedel vinden,
over hot nieuwe minis te rio als
volgt:
Het nu afgetreden ministerie, dat door
dr. Kuyper werd voortgedreven, heeft wet
ten doen aannemen, waarvan de uitvoering
millioenen kosten zal, en de tamelijk onbe
holpen minister van financiën deed geen of
geen proefhoudende aatregelen aan de
hand, om in de klimtb-nde uitgaven te voor
men.
En nu zal men het waarschijnlijk beleven,
Hat de oppositie van heden den minister
yan financiën er een verwijt van gaat ma
ken, als hij niet terstond al die gaten in
onze schatkist stoppen kan.
Daar is nog iets, waarop wij de aandacht
.vestigen willen. Men zal (en men begon er
reeds mede) de gemoederen van een groot
deol van ons volk aanhoudend tegen dit
ministerie ophitsen door to herhalen, dat
biet óén van zijn leden een belijder is van
Chystus.
Ik oordeel niet over de innerlijke en we-
eenlijke verhouding, waarin de afgetreden
en de opgetreden ministers staan tegenover
den hoogen God. Het spreekt vanzelf, dat
ik in waarachtig geloof des barton een aan
beveling zie. Maar wanneer men nu ter
stond begint met aan ons volk de nieuwe
ministers voor te stellen als monschen, die
Gód niet vreezen, dan zot men den onhei-
fügen en onzaligen strijd voort, waarvan wij
nu" vier jaar lang getuigen en slachtoffers
zijn geweest. Dan zet men do heilloozo ver
menging van godsdienst on staatkunde
yoórfc, en werkt de uiteensóheuring van ons
yolk op 'droeve wijze in do hand.
Wij komen er eerlijk voor uit, dat wij in
het nieuwe ministerie met groot leedwezen
het conservatief element maar zwak verte
genwoordigd vinden.
De dag van 21 Januari 1905, waarop de
lUnie-liberalen een soort verbond sloten met
de vrijzinnige democraten is een noodlottige
Sdag, een dies ater, geweest.
Eerstgenoemde fractie had, indien zij
versterking zocht van krachten tegenover
het ministerie-Kuyper, zich in do eerste
plaats moeten wenden tot de oud-liberalen.
Aan ziohzelven overgelaten, vermogen do
vrijzinnige democraten niet veel, en zij zou
den, in de gegeven omstandigheden, ge
plaatst voor de keus tusschen een clerioaal
en een oud- of Unie-liberaal, aan laatstge
noemden de voorkeur hebben gegeven. Dan
iWas met het nieuwe ministerie niet dat
blanoo-atrikel het Binnenhof ingetreden,
dat nu een geducht wapen worden lean in
9o handen zoowel der rechterzijde als der
sociaal-democraten. Het algemcono stem
recht (de vrouwen in- of uitgesloten) zal
Tiiot op het programma staan der nieuwe
ïtegeeriug, zonder bedenking en wantrou
wen te wekken.
Wij kunnen ons haast niet denken, dat
ido nieuwe ministers zoo roekeloos cn zoo
blind voor de werkelijkheid zullen zijn.
iNoch do Eerste, noch de Tweede Kamer
is, wat haar meerderheid betreft, voor
uitbreiding vain het kiesrecht. Wil men dan
met zijn hoofd tegen een muur loopen? En
verklaart men, dab men met dio uitbrei
ding niet beginnen, maar er op aansturen
wil, dan prikkel b men immer6 reeds terstond
tot verzot.
Laat de nieuwe Regeering kalm en ver
zoenend optreden. Laat haar zaken en be
langen aan de orde stellen, die door alle
partijen zonder hartstochtelijkheid overwo
gen kunnen worden. Er valt in die zooge
naamde neutrale zóne genoeg te doen.
Wat ons aangaat, wij danken God, dat
,wij ontheven werden van de taak, om gedu-
Irig te velde te moeten trekken tegen man-
ben, aan wier zijde wij staan als het geldt
'de keus tusschen geloof on ongeloof. Wij
behtten het niet noodig telkens te verkla
gen, hoe moeilijk het ons viel, ons te moe
ten verzetten tegen het optreden van oude
én jonge vrienden en broeders, met wie wij
isamen werkten en nog werken aan de uit
breiding van Gods Koninkrijk. Maar het
76)
„En het volk heeft gelijk," zegt hij leven-
Hig, „begrippen verkoelen ons en maken
ons innerlijk niet r ker; alleen het aan
schouwen brengt in verrukking."
Hij werpt haar een warmen blik toe en
Zij bloost. Maar zij denkt aan ds plechtig
heid, welke beiden hier gebracht heeft, en
zegt-, zicb beheerschend: „Daar komen
reeds de ministers met de Rijks-insignes.
;Noem mij de namen als het u belieft I Ik
ken de heeren niet."
Hij gehoorzaamt en geeft naai.: en titels
Van iedereen aan. Plotseling evenwel houdt
hij op en zegt: „Dien heer met de koninklij
ke kroon ken ik niet."
„Dien ken ik evenwel. Het is do opperka
merheer
„Haha!" valt hij haar plagend in de re
de; „nu begint uw rijk, nu komen de hof-,
yiceopperhof-, opperhof- en opperste hof
beambten; men breekt de tong, als men
'-dat achter elkaar moet uitspreken. Deze
soort van heeren is mij geheel onbekend;
ik heet alleen Teil."
„Ik ken hen evenwel," antwoordt Ellen,
rijn spet parodieerend, „want ik ken het
fclauwbloedige gansje van buiten, de hoog
welgeboren vrijvrouwe, die natuurlijk van
de ministeis en werkelijke arbeiders in den
totaatsdienst geen notie heb, y.el echter el-
ken voornamen figurant van het hofleven
yan aangezicht kent. O, u exemplaar van
fcrots en hoogmoed I Wanneer zult u einde-
gold eeü striid niet tegen personen, dooh
tegen beginselen.
Wij hopen, dat, nu wij de vruchten meer
en meer zullen zien van het werken des
ministers Kuyper, velen zullen terugschrik
ken en terugkeeren. Wil men, dat Neder
land een proteStantsch land blijft; wil men,
dat hier de gewetensvrijheid onvenninkt
zal blijven gehandhaafd, dan moet gevormd
en versterkt worden een protestantscho
middenpartij. Zoo lang zij er niet is, be
staat het gevaar, dat wij zullen worden
overgeleverd aan dezelfde ellende, als
waaronder België gebukt gaat. Dan zal men
hoe langer hoe meer heengedreven worden
naar het dilemna: Roomsch of sociaal-de
mocraat. En daarvoor moge God ons be
waren.
Laat ons de nieuwe ministers niet b, pri
ori veroordeelen en bemoeilijken, maar on3
volk voorbereiden op de vorming van een
Regeering, dio steunen kan op de kern van
onze natie, welke den strijd, en den religie-
strijd, moede is
In ieder geval is zegt dr. Bronsveld
op hot oogenblik reeds dit gewonnen, dat
het voortaan bij het dingen naar een ambt
niet meer een aanbeveling zal zijn Roomsch
of „Gereformeerd" te wezen. Het farize-
iiame ziet nu zijn groote kracht gebroken.
In een asterisk ,,B ron b voldd ian a
zc-gt „H et Cen irum":
De zoogenaamde „Evangelische Maat
schappij" heeft het nieuwe ministerie reeds
uitgenoodigd, om met haar den strijd aan
to binden tegen do ultramontanen.
Dr. Bronsveld wi] vermoedelijk hetzelfde
maar zegt het eenigszins anders door te ver
klaren, dat hij een „probestantsche middon-
partij" wenscht en een Regeering, „die
steunen kan op de kern van onze natie,
welke den religie-strijd moede is."
Dr. Bronsveld en géén religie-strijd,
wie reimt sich das zusammen
Voorloopig is de Utrechtsche predikant
echter wel tevreden.
„In ieder geval", zegt hij, „is op het
ocgenblik reeds dit gewonnen dat het
voortaan bij het dingen naar een ambt niot
meer een aanbeveling zaJ zijn Roomsch of
„Gereformeerd" te wezen. Hot farizeïsme
ziet nu zijn groote kracht gebroken."
Met deze tirade bewijst de irenische schrij
ver eens een keer te meer, hoe vurig hij
naar den vrede verlangt en hoe zorgvuldig
hij elke uitdrukking vermijdt, welke ecnige
bitterheid des gemoeds zou verraden.
Het- is cen waardig slot van deze „cliro-
nique"... scandaleusel
„De Maasbode" heeft er zich aan
geërgerd, dat de burgemeestor van
Utrecht de al'g.e m ee n-k ios reolit-
betooging daar ter stede op 17 Sep
tember a. s. niet verbood.
En het blad vroeg hoe hot
„Utrechtsch Dagblad" daaronder
wel zou te moede zijn. Immers, dit behou
dende orgaan meende de „D o Maasbo
de" „gruwt van socialisme en algemeen
kiesrecht als van rattenkruit."
Het „U t reoht s c h Dagblad" nu
verzekert zijn Rotberdamsche perszuster,
dat het onder dit alles zijn volkomen kalm
te des gemoeds bewaart.
„Wij zijn voor algcmeen-kieereoht-optooh-
tcn niet hang.
Wij ontwaren in het keele streven naar
algemeen kiesrecht weinig innerlijke kracht.
Van <de 1,200,000 mannelijke Nederlanders
hoven 25 jaar zijn er nu al ruim 760,000
kiezer; 200,000 zijn bedeelden, die geen ern
stig man tot de stembus toelaten wil, en
zeker een 150,000 kunnen het, hetzij door
toepassing der zoo elastisch gebleken Wet-
Van-Houten, hetzij door eenvoudige wets
wijziging, gesteld, dat men die wensohelijk
mocht vinden, gemakkelijk worden.
„Wozu der Lann?" mag men dus vragen.
Er is een andere reden, waarom wij voor
betoogingen niet bang zijn. Omdat wij voe
len, dat onder het regime van een Van Hou
ten of een Reiger elke gewelddadige versto
ring der orde onmiddellijk en zonder veel
omslag zou worden onderdrukt.
Het principieele onderscheid ïussoken
„Do Maasbode" en ons ligt eohtor
dieper.
lijk leeren do menschen zonder prikkelbaar
heid te beschouwen en de wereld zoo te ne
men als zij met haar kofeigenaardigheden
nu eenmaal is. Ook deze waardigheden zijn
een noodzakelijk kwaad."
Hij zag haar vol verbazing aan. Zoo on
dubbelzinnig had zij hem nooit de waar
heid gezegd; daar zij echter in de opwin
ding, waarmede zij sprak, haar hand op
zijn arm had gelegd en dozen meermalen
bijna heftig gedrukt had, kon hij niet boos
op haar worden. Hij gevoelde instinctmatig
de vertrouwelijkheid, waarmede zij hem be
handelde, en overdacht zwijgend het door
haar uitgesproken verwijt.
„De hoogwaardügheidsbekleedcrs zijn
reeds voorbij", ging Ellen voort, „tot straf
hebt u hun namen in het geheel niet ver
nomen. Nu, stil, daar komt de lijkwagen."
Alle hoofden beneden werden ontbloot;
alle gezichten stonden droef-érnstig.
Diep bewogen zagen beiden op den lang
zaam voorbijtrekkenden wagen, waarop
onder een baldakijn de met den Keurbran-
denburgsoken gouden helm getooiden keizer
lijke doodkist was. Ellen had onwillekeu
rig de handen gevouwen haar bevende lip
pen schenen een gebed te prevelen.
Toll zeide zacht, met trillende stem:
„Vale senex Imperator 1"
„Wilt gij niet liever in do andere kamer
komenklonk een stem achter hen. „Ma
ma is bang, dat gij kb\l zult vatten.
Beiden wendden zich om en zagen in het
grijnzende gezicht van Walther.
Ellen verroerde zich niet. „Hoe komt
mama er aan daar nu pas aan te denken?
Het is immers zoo afgeloopen? Zeg haar,
dat zij zich niet ongerust behoeft te ma
ke n."
Wij voelen er niet zoo heel veel voor, dat
de Overheid aan iederen burger en iedere
partij „met rechte lijn" de plaats aanwijst,
waar hij staan kan en mag, en waarbuiten
hij zich niet- te bewegen heeft.
Integendeel, het beginsel der vrijheid,
waarvan onze politieke leer uitgaat, ge
biedt ons, aan leder de gelegenheid te geven
zijn meeningen vrijelijk te verkondigen, ook
als die van de onze afwijken En indien
men er heil in ziet, dat te doen door mid
del van het trekken in optocht met zin
spreuken langs 'de straat en het houden
van voordrachten in de open lucht, dan
brengt ons beginsel mee, dat niet to be
letten, zoolang do openbare orde er niet
door verstoord of belemmerd wordt.
En wat men voor een wagen van Oliris-
telijk-Historischen of een gondeltocht van
vrijzinnig-democraten en liberalen toestaat,
mag men dan voor een optocht van socia
listen niet weigeren.
Wij houden deze liberale gedragslijn
voor beter en practischer dan een Russisch
an de r d r ukkings-systeem.
Laat de menschen er maar eens over
praten; op 'den duur breekt verstandig in
zioht zioh wel haan en niemand heeft *n-
middels het recht zioh over onderdrukking
of martelaarschap to beklagen.
Maar „D e Maasbode" zou ons in het
politieke willen leiden naar het beginsel:
„Dwing ze om in te gaan."
En zou daardoor in den gesloten ketel een
spanning boven het revolutionnaire vuur
doen ontstaan, die wel eens ontploffing
kon geven, terwijl wij door onze veiligheids
klop der openbare betooging den democra
tisch on stoom als ooschuldigen waterdamp
in de lucht laten ontsnappen."
„Stemmen onzer Eouw" bevatte
dezCr dagen van de hand van Ant. A ver
kamp een artikeltje over den Volks
zang. Hij constateert het feit, dat ons
volk niet muzikaal is, wijst op de po
gingen, reeds gedaan, ter verbeteringprijs
vragen, en toont aan, dat ons volk ook
niet kan teren op zijn muziek van vroegere
tijden.
Een volksliod moet spontaan uit de be
hoeften, uit de nooden, van een volk gebo
ren worden, in oogenblikken van grooto
goestdriftof in momenten van diepe
neerslachtigheid. Noch. het een,
noch het ander heeft ons volk in de laatste
eeuwen gekend. Moge het al een feit zijn,
dat handel en industrie in blooienden toe
stand verkeeren, wereldschokkende gebeur
tenissen hebben zich niet afgespeeld in het
land tusschen Doliart en Schelde.
In België, in Frankrijk, in Duitscldand,
in Zwitserland en in Oostenrijk is het met
de muzikaliteit geheel anders gesteld.
„Waarvan komt dit?" vraagt schrijver cn
hij antwoordt:
In de eerste plaats, omdat in die landen
de muziek meer beschouwd wordt als b c-
8 ch avond clement bij de opvoeding
dor jeugd, en in de tweede plaats, omdat
sedert onheuglijke tijden de Regecrin-
g o n dier vreemde Staten zich op kracht
dadige wijze hebben ingelaten met do
beoefening en betvordering der muzikale
kunst.
Nu wil ik niet beweren, dat or in ons
land minder degelijk muziek wondt gemaakt
dan in den vreemde. Het peil van ontwikke
ling onzer dilettanten staat misschien bij
ons hooger dan in menig ander land. Onze
koren zijn moestal beter dan elders, ons mu
zikaal vakonderwijs staat, donk zij do exa
mens der Nederlandsche Toonkunsfcenaars-
verecniging en der Maatschappij tot Bevor
dering der Toonkunst, op hoogeren trap
dan bij onze buren; maar dit allea
gaat om buiten do muzikaliteit
van het volk. Het is niet de grooto
massa, die hiervan voordeel ondervindt,
bet zijn slechts enkele bevoorrech
ten.
Onze Regeering heeft nog hooit iets ge
daan om het belang der toonkunst to erken
nen. In onze beschaafde kringen ontmoet
men dikwijls onverschilligheid een onver
stand ton opzichte van muziek.
Geen wonder: overal eluers geniet men
van Regeeringswego morcolen
Daarmede keerde zij haar broeder den rug
toe cn ging weer over de vensterbank lig
gen.
„Gij zoudt daarginds werkelijk beter
zijn", zeide Walther.
Hij had het woordje „beter" zoo met
nadruk uitgesproken, dat Teil, die de bood
schap van Walther aan Ellen dadelijk als
een heimelijke beleediging van zijn eigen
persoon gevoeld had, zich snel omwenddo
en Walther aanzag met fonkelende blik
ken.
„Waarom zou dio freule ginds beter zijn?
vroeg hij langzaam cn scherp.
Walther werd onzeker; hij vermoedde
iets van do groote kracht in deze gespierde
gestalte. Hij had het gevoel, dat als hij
dien spottenden toon behield de ander mis-
sohien in staat zou zijn hem mot do vuist
neder te slaan, zooals men een lastig inseot
verwijdert. Hij veranderde daarom van
houding én antwoordde op hoffelijke en
natuurlijk klinkende wijze: „Omdat niet
iedereen zulk een stalen gezondheid heeft
als u, mijnheer de justitieroad. Ginds zijn
do ramen gesloten en het zou misschien ver
standiger zijn als mijn zuster daarheen
ging"
Een fijn triomflachje verhelderde Tell's
gelaatsuitdrukking; het was hem voldoen
de, dat hij den overmoedigen jonker op
zijn plaats had gezet. Hij trok de schou
ders op alsof hij wilde aan uiden, dat voor
hem zelf geen kwestie van kouvatten be
stond; toen zag hij vragend r.aar Ellen.
„Ik blijf hier, Walther," zeide deze be
slist. „Zeg aan mama, dat zij zich om mij
nentwille niet ongerust behoeft te maxen."
Walther ging heen en Ellen verzocht haar
buurman: „Neem het hem niet kwalijk;
en financioolea steun: hier
niets.
Schrijver verwacht van allo particuliere
pogingen niets, zoo de staatszorg hier
niet haar krachtigen invloed doet gelden.
Dr. Nolens schrijft in do „Veuloo-
sclio Courant":
In 1895 werd door de Tweede Kamer cen
motie aangenomen van viep volgenden in
houd: De Kamer, van oordeel, dat een
wettelijke regeling tot verkrijging
van eenheid van tijd rekening
wensohelijk is, gaat over tot de orde van
den dag.
Sinds zijn tien jar'an vorloopen en do
wettelijke regeling is er nog niet.
Wel werd in 1896 oen wetsontwerp inge
diend tot invoering van een wettelijkon
tijd, maar dat ontwerp heeft het niet-tot
het „Staatsblad" kunnen brengen.
Do Memorie van Toelichting van dat ont
werp begon met do woorden: „Na do her
haalde besprekingen, die over de noodzake
lijkheid van een wettelijke voorziening tot
verkrijging van eenheid vaTT tijd en over
de gronden daarvoor, zoowel in de Statcn-
Gcneraal als daarbuiten, hobbcn plaats ge
had, sohijnt deize bij de toelichting tot het
aangeboden wetöcntwerp als vaststaande
te kunnen worden aangenomen."
Dat zal ook nu nog wel zoo zijn.
Van de wensohehjkheid althans zal wel
ongeveer ieder overtuigd zijn.
Het gaat ook wel zoo, maar het is lastig.
En in sommige gevallen, in eommige ge
deelten van ons land is hot zeor lastig.
Sedert de aanneming en behandeling der
hierboven genoemde motie en sedert do in
diening van het wetsontwerp is er nog her
haaldelijk en van verschillende zijden op af
doening dezer zaak aangedrongen.
Er is op aangedrongen in allen ernst en
or is op aangedrongen in humoristisohen
vorm.
Maar tot heden laat do regeling nog op
zich wachten.
Dit mng te meer bevreemd;n, nu ze aan de
Regeering geen gold kost.
Men heeft do keuzo tusschen den Amstcr-
damsohon, den Greenwich- en den Midden-
Europeesohen tijd.
En natuurlijk zijn do meeningen daarover
verdeeld.
Het ontwerp van 1896 vestigde de keuze
op den Midden-Europeeschen. Den Amster-
'damsohem tijd als wettelijkon in te voeren,
ontmootto onoverkomelijke bezwaren, omdat
de verhouding onzer spoorwegmaatschap
pijen tot den „Verein Deutscher Eison-
bahn-verwaltungen" het voor haar vrijwel
onmogelijk maakt haar dienstregelingen
naar dien tijd vost te stellen. De invoering
van den Groonwichtijd als wettelijkon tijd
cn daardoor als basis voor de algomcono
tijdrcgeling zou, volgens den toenmaligen
Minister van Bimnenlandsoko Zaken, naar
alle waarschijnlijkheid ten gevolge hebben,
dat allo bezigheden van het gewone leven
nominaal op denzelfdem tijd zouden blijven
pTvata vinden, maar inderdaad op cen twin
tig minuten later tijdstip van don dag zou
den worden verschoven.
De voorstanders van den Midden-Euro-
peeGchen tijd beroepen zioh vooral op do hy
giönischo en coonomisohe voordeolcn, die
daarmeo verbonden zijn.
Om tot oen resultaat te komen, zal toch
ten slotto de keuze op don cenon of den an
doren tijd mooten vallen.
Want al is do ovortuiging van do won
Bdiolijkheid van een wettelijke voorziening
ter verkrijging van eenheid van tijd nog
zoo algemeen, liet haat niets als Dién niet
beslist, welke die tijd zal zijn.
Omtrent onze verplichtingen
aanj Indië techirijft het „Ha n'd e 1 s-
b 1 ad":
„Het 'i^ ttoch wel waar, dat men telkens
én telkens dezelfde zaak kan bewijzen,
zondier daardoor zijn tegenstanders tot er
kenning van ongelijk te dwingen
Sedert jaren nadat te voren de heer
E. de Waal iü 1877 de juiste cijfertsl had
vastgesteld hebben wij' ér' op gewezen,
dat, onder anderen, uit de Indische ba
tige sloten van 1850'75 word betaald:
236 miliioen tot aflossing van nationale
het is nog zulk onverkwikkelijk most..."
„Dat voor mij wel nooit tot wijn zal wor
den."
„Wie weet! Eigenlijk komt u voel met
elkaar overeen. Walther is bijna even
trotsch en zelfbewust als u het zijt."
Toen het gezelschap, waarbij zich onder
anderen ook de predikant Sattler gevoegd
had, na de plechtigheid het kwartier ver
liet, ging Teil naast Ellen de trap af cn kon
hooren, hoe de hem onmiddellijk volgende
Walther zich tegenover Friedrich Just in
hartelijke woorden van dank uitliet.
„Merkwaardig," dacht Teil, „togen mijn
factotum i3 hij veel beminnelijker dan te
gen mijwaardoor ka.i hij verplichting heb
ben aan Just?"
„Korenbloemen 1 Koopt korenbloemen,
een groschon het stuk I" riep een koopman
tot de uit het huis toetredenden. Teil kocht
er enkele en bood er cen aan Ellen, die de
ze met een stralenden, dankbaren blik aan
nam en in een knoopsgat van haar zwarten
pels wildo 6teken. Maar Walther, die de
kleine scène had waargenomen, kwam snol
naderbij on greep naar do bloem.
„Wat hebt ge daar? Laat eens zien!"
Hij had haar do korenbloem uit de hand
gerukt, beschouwde haar met belangstel
ling en zeide: „Waarachtig, bedrieglijk na
gemaakt En dan enkel blauw papier 1"
Plotseling riep hij: „O jél" en hij zag op
de straatsteenen, waar het bloempje op was
gevallen, dat roeds door de voeten van de
menigte vertrapt was.
„Opzet of toeval?" vroeg Teil zacht aan
Walther.
Deze begreep dadelijk hefeekonis dé
zer vraag. Hij had er berouw van den an
der heden reeds meermalen ge-sard te heb-
schuld en 153 miliioen voor den bouw ivan
Staatsspoorwegen. Men kon bovendien
sommige belastingen afschaffen.
De belastingbetalers in Nederland zijn
dus, op dit oogcnblik, belangrijk go-
baat door het feit, dat do genoemde som
van 236 miliioen hun voor rento en aflov
sing geen zorgen meer baart De Neuer-
landscho schatkist wordt jaarlijks recht
streeks gebaat door de gelden, welke zij
als huur cn aandeel in do winst van do
Staatsspoorwegen ontvangt, en, middellijk,
veel meer door de ontwikkeling van han
del en nijverheid, welke van den aanlog
dier spoorwegen het gevolg is geweest.
Allo indirect© winst buiten rekoning la-
tendo, is hot dus wol zeker, dat de moo-
derlandschc financiën tegenwoordig jaar-
lijks oen tiental millioonen voordeel hebben
van do vroeger gevolgdo gedragslijn om
van Indië te halen wat er van te halen was,
en do toen aangeprezen „eenheid van finan
ciën" zóó op to vatton, dat hot moederland
altijd de winnendo, Indië steeds de vsrlio-
zendo partij werd.
Geen wonder waarlijk, dat or dus thans,
nu Indic voor zijn verdere ontwikkeling
gold noodig heeft, van verschillende zijden
gewezen word op hetgeen vroeger gebeurde,
en, onder anderen, op den rentepost wogena
door Nederland uit Indië geloonde golden,
di, na al wat Nedorland uit Indië tot zich
trok, onze begrootingen ontsiert.
Maar de ,,I n d i sche Gi ds" meent,
dat men daarover maar liever niet moot
sproken. Al do producten, dio in Indië
worden geteeld om op de wereldmarkt, in
conourrentio mot die van andere landen, to
goldo to worden gemaakt, suiker, tabak,
kina, petroleum, enz. moeten, olk product
naar zijn aard, getroffen worden door speci
ale belastingen. Do strijd op do wereld
markt wordt dan voor onze koloniën wol
veel moeilijkermaar do „Indische
Gids" (Aug., blz. 1247) meent to mogen
schrijven: „Langs dozen weg zal kunnen
worden voorkomen, dat do kléine belasting
betalers in Nederland op den duur eero-
schuldon gaan afdoen, waarvan zij niet het
voornaamste profijt hebben gehad."
Wij hebben hierop aan te merkeni dat er
geen sprake is van „grooto" of „kleine" be
lastingbetalers; dat dc belastingbetalers in
Nedorland thans minstens tien miliioen per
jaar profiteeren; dat dc schrapping van don
o.i. onverantwoordclijkon rentepost 3,860,000
gulden per jaar zou vordcron, en dat dus al
thans de afdoening van deze ecrcschuld to-
genover dat jaarlijkse!) profijt niet te zwaar
drukken zou.
Maar... er is altijd iets verleidelijks in, do
betaling van belasting aan anderen over to
latonde heer E. do Waal zcidc het ook al,
dat hot zeer menscholijk is, het geweten to
paaien met drogredenen..."
In „Hot Huisgezin" herinnert do
wcleorw. heor Th. Kwakman ei aan, hoc
nuttig heb is Katholicko bladen
in de bussen voor do ziekonhuizon
te worpen, uio aan do stations geplaatst
zijn. Schr. deelt medo, dat lo. dc katholie
ken na de Nod.-Hervormden do mecBte pa
tiënten leveren aan dc openbare Amstor-
damsche gasthuizon; 2o. dat in do bussou
geen of zoo goed .als geen Katholieke bla
den on tijdschriften gevonden worden. Dat
hot hoogst noodzakelijk is, ook voor Katho
lieke lectuur in de gasthuizen te zorgen,
blijkt uit schr"a mcdcdoeling, dat hom
iemand bekend is, die aan oen openbaar
tj^sthuia wckolijks non exemplaren geeft
van cen weekblad met ongeloovige strek
king.
De ccrw, heer Kwakman wijst cr verdor
op, dat vele patiënten soms jaren lang ?a
do ziekenhuizen doorbrengen, cn zegt ver
der over het loven der zieken:
„Misschien weet gij het; anders begrijpt
gij het wel, wat een drukkende eentonig
heid het gasthuisloven meebrengt. Gij bo-
grijpt, wat weken-, rr| tanden- en jaren
lange verveling is, on welke gevaren daar
uit voortkomen.
Een ziekenbezoek is een werk van barm
hartigheid. Maar misschion doet zulk een,
wel niet lichamelijk, maar geestelijk bo-
zook, door middel van Katholieke lectuur
nog meer goed.
ben on antwoordde dezen met grooto hof
felijkheid -■ „Maar mijnheer de justitieraad,
hoe komt u tot deze door niets gomotivecr-
do vraag?"
„Dus toeval!"
„Zonder twijfel."
„Veroorloof dan, dat ik do freule, uw zus
ter, de schade vergoed.
Hij nam do voor zichzelf bewaarde koren
bloem uit zijn knoopsgat on reikte haar El
len, die haar met zichbaro blijdschap aan
haar pels stak.
Op don hook dor WilhelmstraBsc nam Tod
afscheid van de Giesdorfcrs.
„Ik had gehoopt, dat wij samen zouden
terugrijden," zeide Ellen.
„Ik wil niot lastig vallen," zeide Teil,
met oen zijblik op Walther; „ook heb ik
nog conige boocLictaappen te doen."
Een troep gepeupel, dat een drievoet»
plunderde cn mofcerlange draden van krip,
en zwart doek zich toeeigende, gaf aanlei
ding, dat mon haastig uiteenging.
Walther maakte van dezo gelegenheid go-
bruik en naderde, ongezien door zijn fami
lie, snel nog eens den met Just in een an
dere richting vertrekkende justitieraad.
„Een woord nog, mijnheer 1 Ik zou ovori
de bedoeling van uw vraag van straks wel
beter ingelicht willen zijn. Hebt u misschien
met mij twist willen zoeken? Ik ben niet dtf
man, die „gaat loopen", ik sta. u reed*
oogenblikkelijk ten dienste."
(Wordt vtrtolgd.)