VAN - HET N£. 13977 Denie Blad, 16 September 1905. EEN GEVAABLUK TWEETAL Toen het donker begon te worden, werd het stiller in het park. Al de bezoekers, die dyifl.r <£es namiddags hadden gezeten en den 'prachtagen zomerdag ver droom d, keerden huiswaarts. Gouvernantes met de aan haar hoede toevertrouwde kinderen, corpulente echtpaartjes, scharen babbelende jonge meis jes, jongelieden met gemaakt© manieren, 'oudere dames alleen. Het laatst kwam, een jonge, elegante da me, een roman iri een rood bandje in de hand, mat tragen pas. De bleokroo^o japon had' ze iets opgenomen, het hoofd achtero ver, de bruine oogen doelloos gericht in de verte. Ze was bijna met een heer in botsing ge komen, die op den hoek van een straat jStond, zichtbaar nog niet besloten wat hij dien avond zou aanvangen. „Pardon." Hij nam zijn hoed ai. „Pardon", zeide ook zij. Op het volgende oogenblik liep hij aan haar zijde. ,,Ik heb u door mijn onachtzaam heid doen schrikkcD; neem me niet kwalijk juffrouw.'' Met een vreemd accent sprak zij terug gehouden eenige woorden en vroeg: „Zou u mij kunnen zeggen waar de ruo Frédéric is V' „Baar om den hoek, mademoiselle; par- lez-vous francais?" ,»Ik wil Duitsch spreken om de Duitse he taal te loeren spreken." „Zoo, juffrouw, hoe lang bent u reeds hier, als ik vragen mag?" „Ik ben in het pension Muller „A zoo, blijft u lang?" Zij glimlachte. „Ik ben geheel vreemd in de groote stad; zeer moeilijk voor jonge dames." „Als ik u op de een of andere manier van dienst kan zijn?" „Dank u wel." „Hebt u reeds gesoupeerd Ik zou anders zeer gaarne het genoegen hebben..." „Dat zal ik niet doen, mijnheer," en ter wijl ze een buiging maakte: „Comtesse Ro sa de la Croix." Hij haastte zich, dadelijk ook zijn naam te noemen. „Ulrich Bastian, portretschilder," zeide hij er bij. „Maar, comtesse, wanneer u geheel alleen bent en u aan mijn geleide wilt toevertrou wen en indien u nog niet hebt gegeten, misschien zou ik dan het genoegen mogen hebben, u een glas wijn aan te bieden, want u zult in het pension niets meer kurm&n ge bruiken." Zij glimlachte weer lief tegen hem en zei de: „Dat is een hoe noemt men dat? een avontuur." „Juist, een avontuur, maar verlangen wij niet steeds daarnaar? Wachten wij daar niet op?" „Hebt u een ongelukkige liefde gehad?" vroeg ze deelnemend; „dat is jammer." „Ja," zeide hij, haar melancholiek' aan ziende; „de dame geleek sprekend op u „O, geen complimenten. Ik houd niet daar van." Haar fijn gezichtje nam een hoogmoe dige, vreemde uitdrukking aan; de kleine met kostbare ringen bedekte hand maakte eenige zenuwachtige bewegingen met den witten handschoen door de lucht. Hij zweeg, trok de wenkbrauwen op en keek verstrooid om zich heen. Zij begon weer: „U bent>-schüder V' „Ja!" „Een moeilijke, doch schooae kunst 1" „Jal" „Bent u boos?" Daarop moest hij lachen. „Op gevaar af, dat u mij het kwalijk zult nemen, comtesse, maar ik vind n be too ve rend. En u ziet immers, dat u met een gen tleman te doen hebt; ik mag toch nog een poosje van uw gezelschap genieten. Waar om aarzelt u eigenlijk nog?" Hij wenkte vlug een voorbijrijdend huur koetsje. Nu waren beiden een oogenblik het voorwerp van de aandacht van alle voorbij gangers in de drukke straat en om niet nog grooter opzien te baren, steeg zij verward en verlegen in. Zij sprak ook niet gedurende den rit en durfde hem nauwelijks de haaf ontrukken, die hij opeens aan zijn lippen had gedrukt. Met een plotealingen korten ruk hield do wagen stil voor een bekende inrichting en over dikke, roocfe loopers gingen zij naar bo ven op de eerste étage. De toesnellende kell- ner opende hun de deur naar een klein in tiem vertrekje en nadat hij den wijn had in geschonken en de bestelling had aangenomen viel de deur in het slot. En terwij] zij voor den spiegel stond en met de vingertoppen nerveus het haar wat bijstreek, kwam hij naar baar toe. Uit den spiegel keken haar cogen hem met vreemden glans aan, sloeg zij ze niet voor de zijne neer. Toen zeide hij, moeilijk zijn woorden vin dend, doch met beslistheid: „Comtesse Rosa, de schoonheid van deze situatie bestaat hier in, dat twee menschen een man en een vrouw al de vooroordeelen en hindernis sen meesterlijk zijn te boven gekomen, die anders het eene hart niet tot het andere kun- ner laten spreken. Wij hebben elkander niets anders te zeggen dan: Hier staat een beeldschoon meisje; hier een... een over wonnen man. Het toeval heeft ze bijeen gebracht op een klein, eenzaam eiland. Verder weten wij niete. Het. zou dwaasheid zijn, hier aan de vormelijke stijfheid en gedwongenheid vast te houden. Laat ons denken, dat- wij. een schoonen droom droo- men, waarvan we steeds, tot een aangena me herinnering, een zoet geheim zullen be houden. Vóór zij recht wist-wat er gebeurde, had hij reeds vlug haar in den hals gekust. Zij stiet een kortenj half- verschrikten, onder drukten gil uit, stond beschaamd en druk te, echter zonder protest, haar kanten zakdoekje voor de oogen en scheen te wee- nen. Er werd geklopt. Dadelijk sprong hij een paar passen terug en bestudeerde ijverig de wijnkaart Zij stond weer voor den spiegel en drukte telkens haar zakdoekje aan haar gezicht. De deur werd geopend en de kei ln er begon op te dienen. Het ijs in de koelbak klonk helder tegen de cham- pagneflesch en den metalen wandhet zil ver gaf bij het neerleggen een fijn klinkend, geluid; de heerlijke damp der spijzen meng de zich met den geur der rozen op de tafel en het teer© parfum harer, kieeren. E*ns±ig, stol, afgemeten namen ze onder de oogen van den ge rokten kellner plaat». Doch nauwelijks was de deur achter den kellner gesloten, of de jonge man trad met ge maakten ernst, als een overwinnaar, op het meisje toe en vatte het kleine hoofdje in zijn handen, dat hij kuste op mond en oogen. D© kleine pendule op den schoorsteen mantel sloeg twaalf uur. De comtesse schrok; hear haar was verward. Wat zullen ze in het pension zeggen De rozeblaadjes lr.gen afgevallen op het witto damasten tafelkleed, hier en daar zag men wijnvlekken. Sigarenrook dwarrel de omhoog door het vertrek, om de electri- sche gloeilichtjes. „Blijf nog een poosje", smeekte hij. Zqn gezicht was nog steeds bleek, doch aan zijn oogen was te zien, dat hij veel godronken had Zij bleef besluiteloos staan, zette eob ter den hoed op en zeide bedeesd, lachend met haar mooie oogen: „Eb bien, maar un moment". Hij onderdrukte een glimlach en zij snel de naar buiten. Daarna luisterde hij naar haar schreden, zijn gezicht was plotseling nuchter en scherp geworden, hij keek on derzoekend nond, opende half do deur en zag over den eorridor. Daar stonden drie kellnors, cfie fluiste rend met elkaar spraken. Zonder geluid nam hij weder zijn vroegere moede houding aan en trok de deur voorzichtig dicht. Een iheelen. tijd had hij zoo gezeten, toen er geklopt werd. De oberkellr.er verscheen. „Wat verlangt u?" De wantrouwende oogen van den man waren gericht op den gast. „Ik heb niet gebeld." „Pardon". Hij nam een paar leege bor den van de tafel, gaf ze aan den kellnetr, die hem gevolgd was, en verwijderde zich brommend. De heer was opgestaan, ging gehaast door de kamer op en neer, keek naar 'de pendule, werd verlegen, greep naar zijn eigen horloge on schrok. De zak was leeg, het horloge was verdwenen. A Ia een krankzinnige betastte hij zijn jas, voelde naar zijn portemonnaie in zijn achter-broek zak, de portemonnaie was eveneens verdwe nen. Hij stormde naar de deur, rukte die open en liep tegen een groep kellners aan, die daar op post stonden. „Waar is die dame gebleven?" riep hij. „Ik ben geplunderd" Hij wilde hun voor bijgaan. Doch de kellners stonden als een muur. De oberkellner greep hem bij den arm. „De dame is reeds een heele poos ver trokken. Wij dachten, dat ze niet wel was,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 11