„Hij ia veroordeeld. Uw naam?" Yolandc Marie de Clairval markiezin van Kergouët, dit is mijn dochter Yvonne.'' Carrier keek beide vrouwen strak aan. De moeder ©n de zuster van den vermotele, die hem zooeven uitgetart had. „Genade voor mijn broer I" riep Yvonne. „O, het is je dochter en je zoon Carrier sprak op korten toon het dood vonnis over het drietal uit. De veroordeel den werden in de gevangenis geworpen. Het sloeg negen uren, het doodsuur. De gevan genen verden bij paren in de booten go- bracht, met sabels en geweren werden de ongelukkigen voortgejaagd, de booten wer den de rivier opgeroeid en tot zinken ge bracht. Maar hot ging Carrier niet vlug genoeg naar den zinhonderden liet hij daarna zijn slachtoffers fusilleeren De deurwaar der riep nog steeds do namen der veroor deelden af. Er ontbraken drie namen op de lijst. „Welnu, en .wij V' vroeg De Kergouët. „Stil, gij krijgt ook uw beurt." Op bevel van Carrier werden zij van de overigen gescheiden. Yvonne moest, voor den gevreesden consul verschijnen. „Houdt gij van uw moeder, meisje?" vroeg hij haar. „Waarom zou ik niet van haar houden, zij is de beste en liefste moeder, die er be staat." „Dat moet wel zoo zijn", mompelde Car rier. „En van je broer?" „O, van ganscher harte." „Uw broeder heeft mij willen docden en mij openlijk belccdigd." „O, mijnheer, vergeef hem. Onze vader is reeds op het schavot- gestorven." „Ja, ik weet het; hij heeft ook gezegd, dat men zijn schulden moest betalen, dat heb ik goed onthouden. Zeg mij eens. wat zoudt ge doen, om uw broeder te redden?" „Ik zou er gaarne mijn leven' voor ge- ven." ,,Ik heb je leven niet noodig. Luister, hier is een brief, dien ik aan je toevertrouw: gij moet hem na drie uur openen, dus te middernacht, eerder niet. Zeg aan niemand iets van ons onderhoud. Begrepen? Ik vertrouw u. Hoe oud zijt gij (Zestien jaar". „Op dien leeift-ijd liegt men nog niet. Ga. Ontroerd bereikte Yvonne onder toe zicht van den gendarme de gevangenis, waar men haar niet dacht terug te zien. Voordat zij op de vragen had kunnen antwoorden, werd het drietal gehaald. „O," zei hot meisje, „het is een gruwelijke marteling, men kan zelfs den laatstee nacht niet rustig doorbrengen." Diepe duisternis lag over de stille stad, en na veel zijstraten te hebben gepasseerd, bereikten zij den oever der Loire, waar des middags honderden menscben verdron ken wareD. Op een teeken van den gendarme legde een bootje aan den stillen oever aan. „Stap in 1" klonk het bevel. „Drommels, 'die brave Carrier zal ons op eervolle wijze laten verdrinken," zeide Henri smalend. „O Henri, gelooft gij dat?" „Moedertje, veronderstelt gij dan, dat Carrier ons vcor pleizier een wandeling naar de rivier laat maken?" In doodsangst wachtten allen het nood lottige oogenblik -maar de tijd verstreek zonder dat aanstalten werden gemaakt om de laatste slachtoffers in de koele golven te werpen. Eindelijk zag men in de verte een groot schiphet was een kruiser, die op hun komst scheen te wachten. Op een teeken hield het bootje stil en voordat de gevangenen den tijd' hadden van hun ver bazing te bekomen, bevonden zij zich op de loopplank en stonden op het 'dek van het grooto schip. „Wat be teekent dat?" vroeg Henri ver- haasd. „Dat beteeken t, dat gij gered en" vrij zijt," zeide de kapitein, die het drietal beleefd ontving. „Vrij?!" „Ik kan u niet veel bijzoniieriiederi ver teilen. Alles wat ik weet, is, dat ik van middag een flinke eom geld ontving, met de opdracht, drie menschen naar Engeland te brengen. Het bevel kwam van Carrier. Binnen weinige dagen zullen wij de Engel- Bcho kust bereiken." „Hoe heet dit schip?" „De „Gorgon", mijnheer; 'de groote kajuit is te uwer beschikking." Het drietal keek elkaar in verrukking aanhun geluk was to groot om bet te uiten. Yvonme herinnerde zich den brief, dien Carrier haar gegeven had; vlug verbr.oK zij de enveloppe en las: „Aan YoLande de Clairval." „Zie eens, moeder 1" „Wat is dat voor een brief?" „Carrier heeft hem mij gegeven." „Lees hom voor, Henri; ik ben te ont roerd", zei de moeder, haar zoon den brief gevend. Henri las: „Twintig jaren geleden was het uw trouwdag, toen gij een bloem uit uw bruidsbouquet op do lijkkist van mijn zus ter legdet, die op zestienjarigen leeftijd stierf. Voor die bloem geef ik drie hoofden. Carrier." In Limburgs Zuiden. IV. Tochtjes maken te voet, per fiets, met het rijtuig en per spoor was natuurlijk schenng en inslag. Eiken dag gingen we uit in grooter of kleiner gezelschap. Voor zoover onze uitstapjes? zonder avonturen aflieptan, gevoel ik weinig lust ze te be schrijven. Ik begrijp, dat men ze nauwkeu riger in elke goede reis- en wandelgids kan naslaan. Liever deel ik in dit hoofdstuk nog een en ander mee, waaruit men de eigenaardigheden van land en bevolking kan leeren kennen. D©n eersten avond ons op de hoogte stel lend van de localiteit in ons hotel, vonden we achter in het café rijend op lange plan ken, een aantal groote, Gronde, platte koe ken met kersen- en appelmoes bedekt, waaraan, duifcendon vliegen lekker zaten te smullen. „Vlaaien" heetten ze, vernamen we later. D© vrees vervulde ons een oogen blik, dat wij daarop zouden worden vergast Men had ons al zoo veel verteld van Lim- burgsohen kost, dat het ons gansch niet onmogelijk scheen o»f wij zouden ze moeten verorberen. Nu, w© konden met veel plezier er eens van proeven vertelde ons madame, maar z© waren voor een ander doel bestemd. Er zou overmorgen een bijzondere kerkdienst worden gehouden voot leden der gemeente, die in het af-geloopen jaar bloedver wam ten of familieleden door den dood hadden ver loren. Na afloop kwam men dan samen in het café en bij deze gelegenheid zouden de „vlaaien" moeten worden aangesproken. Op dit punt waren we dus gerustgesteld. Het was dien Maandagmorgen een weinig regenachtig; uitgaan konden we niet en zoo werden we getuige van de kerkelijke plechtigheid met haar wereldschen nasleep. Het kleine kerkje was geheel gevuld met in stemmig zwart gekleed© mannen, vrou wen en kim deren. In het midden der kerk stond een voorwerp in den vorm van een doodkist in zwart rouwfloers. De dienst was ook voor een niet-katholiek inderdaad treliend. Gemeenschappelijk sdjm dooden te gedenken door eenzelfdon drang tot ne- derknielen aangegord, ouden en jongen, rijken en armen t© zien bidden voor het eeuwig heil der geliefde afgestorvenen... ons, bloot toeschouwers greep een eerbieds- kilto aan bij h-t aanschouwen alleen. Min der plechtig echter was de wereldlijke na sleep, in het café. Eerst stil, weldra onder druk gesnap, werden de „vlaaien" veror berd, de koffie gedronken. D© overschie tend© koeken werden in manden geladen of in doeken gebonden, om straks mee naar huis te worden genomen. Eén voor één gim- gen d© mannen naar het huis van den pastoor, wamt, zoo verklaarde ons later „madame", deze dienst kostte wM, geld." Haar man, onze hotelhouder, had het zijne ook moeten offeren. Tegen den middag zakten de meeste q, waaronder al de vrouwen, af. Sommige mannen bleven echter tot den avond hangen en liepen het eene café uit en het andero in. Na do kerk schijnen vele kerkgangers er toch een gewoonte van te maken een her berg te bezoeken. Den eersten Zomdag, dien wij er waren, geviel het, dat een speelman met een reusachtige harmonica, die in Mechelen ter gelegenheid van een wieler wedstrijd moest spelen, kwam binnen wip pen. Im een ommezien waren de stoelen opgeruimd. Julia, onze Fransohe keuken meidbuffetjuffrouw, het dochtertje van omzen hospes en enkele jonge mannen zwierden lustig de kamer rond. Een der dames uit ons gezelschap, die blijkbaar een beetje oolijk naar een Limburgsch boertje had gekeken, werd in allen ernst in de zoet fleemendc moedertaal door dezen tea dans gevraagd. Zij durfde het, jammer genoeg, niet aan. Gul, hartelijk en gastvrij zijn do Limbur gers, maar ook weer een beejto sluw. Dat zij er niet tegen opzien met een paar jok kentjes een gladden Hollander er voor eemigo guldens te laten inloopen, leerde ons het volgende geval. Een Rotterdamsche dame, die naar d© veertig liep en nu bij gebrek aan wat an dere haar haj-t had verpand aan een mooi schoothondje, weeklaagde eiken dag over wijlen haar „schippertje", dat in een 'der Rotterdamsche straten door een aschkar was overreden. Eigenlijk was ze uitgegaan om haar leed wat te verzetten en van hier uit naar de bekende honden markt te Ver- viers te gaan om een nieuw schippertje te koopem. Daarover was al zooveel gepraat, dat de goede 'dorpelingen van de plannen der juffrouw waren ingelicht en het duurde niet lang of jong© schippertjes waren er te Epen ook. Op een triestigen avond werd schrijver dezes door gemelde dame en haar jolige vriendin, die, zooals ze zei, wel was gehuwd, met een braven man, doch dezen in ons gezelschap veel beter vergeten kon dan de andoro het overreden hondje, urt- genoodigd mee te gaan naar een boer, om er een jong schippertje te koop en. Door een Epenaar begoleid, kwamen wij eindelijk langs allerlei glibberpadem en na herhaal delijk in een der vele spruiten van de Geul te hebben gestapt, bij ons boertje aan. Een 1 auw-gore lucht kwam ons tegen. Het vertrek zag er vuil en armoedig uit. Flauw werd het verlicht door een walmend' hanglampj e, waarvan het glas waa gebro ken. Op de vervelooze tafel stond in een zwarte ijzeren pot een kliekje gestampte aardappelen en lagen, zooals ook op den vloer, veeren van piepkuikens, die door onzen boer in het vertrek waren gedood en toebereid, om morgen door de gasten hier of daar verorberd te worden. Uit de ge opende bedstede keken drie paar lodder- oogen. Een vrouw met half bloot© armen stond in rok zonder jak verlegen er voor en hield de kleuters met een gedempt „pas op, ik zal je", in bedwang. Een slungelige man met blauw boezeroen, waarover twee vettige bretels, die een veel te korte pan talon ophielden, greep, met het doel onzer komst bekend, een vaei de twee mormel dieren van den grond en zette het op tafel. Een echt „schippertje", loog de man ïd plat Limburgsch, „van moeders- en vaders zijde". Drie maanden oud. Wij vroege® de moeder te zien, doch de man trachtte met een knipoogje van ver standhouding aan zijn vrouw ons wijs le maken, dat deze was meegeloopen met den brievenbesteller van Gulpen. „Jao, jool naor Gulpe," bevestigde het vrouwtje. Wij kregen den indruk, dat het moeder- dier in den stal en de jongen nog lang geen drie maanden waren en stellig even min schippertjes als wij Limburgers. Ycor de dame, omdat ze zoo ongelukkig van haar eigen beestje was afgekomen, waren de kosten tien gulden; ieder ander zou meer moeten betalen. Hadden wij eea daalder geboden, onge twijfeld hadden wij het beestje gekregen, naar de Rotterdamsche liet zich geen knollen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 12