DE GRlNOLmE.
Nog eens: Paardenvleesch.
—■M
öet prachtige Redemptoristenklooster, bei
de op een lang verleden bogende, en Me-
chelen, reden wij heuvel op en heuvel af er
naar toe en kwamen bet-af in hot- hotel
„De Kroon" aan.
Wij werden er door de vriendelijke be
woners welkom geheeten op een zoo gullè,
gastvrije wijze, alsof wij, die elkaar nooit
eerder hadden zien, jarenlang vrienden
waren.
De meening, eenigen tijd geleden alge
meen in toongevende modekringen geuit,
naar aanleiding van geruchten over den
dreigenden terugkeer van de crinoline on
zer grootmoeders,- als zou dit alarm een
loos gerucht zijn, schijnt Diet te zullen be
vestigd worden.
Er wordt althans opnieuw van verschil
lende, bevoegde zijden met nadruk verze
kerd, dat de heerschappij der orinoline
weer aanstaande is.
Een Engelsch blad verkondigde zelfs, dat
h.t monster, de zeeslang der mode, reeds
gezien is en wel te Birmingham. Daar zou
korten tijd geleden een dame hebben rond
gewandeld, aan wier japonrak, al had die
nog niet den beruchten tobbevorm van vroe
ger, toch duidelijk te zien was, dat hij van
boven tot onder gesteund werd door sta
len hoepels. „De mannen", zegt het blad
er bij, „rilden". De vrouwen schenen voor
zichtiger in de uiting van haar gewaarwor
dingen. Het bericht laat ze alleen „in stom
me verbazing aanschouwen."
Een bejaarde Parijsche dame, die van
d© heerschappij der crinoline getuige is ge
weest, onder het Tweede Keizerrijk, vertel
de dezer dagen aan een medewerker van de
Matin", dat zij veel uit haar jeugd met
smart en weemoed miste, maar daaronder
behoorde niet de crinoline. Zij keurde het
af, dat de vrouwelijke bevalligheid moest
lijden onder nuttelooze kunstgrepen. Naar
haar meening deed de crinoline niet alleen
afbreuk aan de schoonheid, maar ook aan
het gezellige leven. Met haar geen vreedza
me wandelingen, geen vergenoegdheid.
Overal op do trottoirs, in de café's, in den
omnibus, voerde de crinoline onbeperkte
heerschappij. Wie het durfde wagen, in ©en
rijtuig te stappen, had er weldra spijt van;
onbeweeglijk moest hij zitten, als zwevend
boven de golven der rokken, waarbij hij
nergens veilig was voor een heimelijken
duw of stoot van de veeren. De onderklee-
ding der dames vereischte bijzondere zorg,
wegens de indiscretie van de crinoline. Zij
was een hindernis voor de vrouwen en ti
ranniseerde de mannen, die er vaak tegen
in opstand kwamen.
In Engeland is de tegenstanu tegen de
crinoline in het bijzonder groot. De
„Gentlewoman", een modeblad, vindt het
echter niet genoeg, dat de vrouwen in ver
zet komen. Het blad meent, dat het veel
meer gewicht in de schaal zou leggen, als
ook de mannen mee optrekken ten strij
de, en een vereeniging oprichten, waarvan
de leden zich verbinden, niets te doen te
willen hebben met dames, die een crinoline
dragen. Dat zal zeker de meeste crinoline
draagsters tot inkeer brengen.
De „Gentlewoman", gedacbt.ig j.an: ,,Le
ridicule tue" (Het belachelijk? maakt dood),
gaf een prent uit „Punch" van vijftig jaar
geleden, waarin de caricaturist John Leech
do crinoline van zijn tijd, of liever de
draagster, bespottelijk maakte. Een dame,
die op een tentoonstelling een oogenblik
wil uitrusten, heeft plaats genomen op één
der stoelen, die te huur staan. De verhuur
der komt om zijn geld. De dame vraagt
„Hoeveel?" „Ja, mevrouw, hoeveel heeft
u er in gebruik Minstens vijf 1"
Een andere dame wil in een omnibus stap
pen, doch ziet, dat er geen plaats genoeg
voor haar is, waarop de conducteur baar
verzekert, dat zij lang zal moeten wachten,
eer er een geheel ledige omnibus voorbij
komt, want met minder ruimte kan zij bet
niet doen.
Het blad meent, dat deze en dergelijke
voorstellingen genoeg zullen zijn, om de da
mes van de monsterachtige crinoline te
doen afzien.
Actueel bij de crinoline-kwestie is de vol
gende anekdote uit het laatste crinoline
tijdperk.
Een dorpspredikant, in een gemeente,
waar 's zomers de groote wereld nogal
trouw ter kerke verscheen, had niets tegen
dc crinoline op zichzelf; hij had alleen be
zwaar tegen de groote ruimte, die deze
kleedingstukken in zijn klein kerkje inna
men.
Hij meende, dat het zóo niét langer kon,
en op een Zondagmorgen kwam hij voor
den dag met den zeer practischen raad,
dat zijn toehoorsters in de week crinolines
zouden dragen, desverkiezende van den
meest buitensporigen omvang, doch ze
's Zondags zouden thuislaten.
TableauHet duuivjfo lang, eer de storm,
door dat welgemeend voorstel opgewekt,
weer ging liggen. Toen de gesprekken ein
delijk weer over andere onderwerpen be
gonnen te loopen, roerde de predikant het
onderwerp opnieuw aan. Hij verklaarde
geen vijand, maar een vriend te zijn van de
mode, daar de afwisseling in de klee^ing
niet alleen aangenaam was voor het oog,
maar ook voordeelig voor handel en nijver
heid, voor kunstwerk en smaak
„Het is mijn bedoeling niet", zeide hij
op wel willen don toon, „de crinoline af to
keurenik wil er liever een les uit trekken,
en wensch van ganscher harte, dat uw
deugden zoo omvangrijk mogen zijn als de
japonnen en uw zonden zoo gering als de
omvang van de taille der draagsters."
Brachten wij in het vorig Zondagsblad
onzen lezers een en ander onder de aan
dacht omtrent paardenvleesch, wij meenen
deze mededeelingen nog te mogen aanvul
len na lezing van een artikel over paar
denvleesch in een der laatste nummers van
de „Blatter fur V olksgesundheitspflege"
van dr. med. Luerssen, te Königsbergen,
waaraan het volgende is ontleend:
Hoe komt het-, dat van paardenvleesch
gezegd wordt, het is „zondig eten, woinig
voedzaam, ongezond, onsmakelijk, walgelijk
zoet, het riekt naar, en ziet er griez'Jig
uit", enz? De oplossing is gemakkelijk te
vinden. Onze heidensche voorouders schat
ten het paard en ook het paardenvleesch
hoog, slachtten het paard als offer aan
hun godein en verorberden het vleesch met
smaak. Offer-brengen en slachten was in
den loop destijcls zoo één geworden, dat
Paus Gregorius III zich genoodzaakt zag
een eind te maken aan het heidensche offe
ren door het slachten en nuttigen van paar
den tot zonde te verklaren en overtreding
van het slachtgebod met straf te bedreigen.
Van dien tijd' werd door de Christelijke
volken het paarde..vleesch als „onrein" be
schouwd en dientengevolge in den loop der
tijden als oneetbaar. Eerst in 1825 werd in
Frankrijk door een bepaalde voedingscom-
rrwssio V>t gebruik van paardenvleesch
aanbevolen en het oprichten van paarden-
8lachterijen nam toe, sedert in 1856 Geoffroy
St.-Hilaire zich zeer ten gunste van het
paard als slachtdier uitte. De Aziatische en
Amerikaansche nomadenvolken hebben al
tijd het paard niet enkel als trekdier, maar
ook als melk- en als slachtdier gebruikt en
doen dit nu nog. Ook de beschaafde volken
hebben menigmaal gebruik gemaakt van
paardenvleesch, bijv. bij belegeringen, maar
dan enkel door nood gedwongen.
Het beste is in deze zaak niet te veel aan
andermans opinie te hechten, maar zich een
eigen oordeel te vormen op grond van on
derzoek.
Het spiervleesch van het paard is magnr,
sappig, fijn van vezel, donkerrood tot ried
bruin toe, gedroogd vleesch somtijds bijna
zwart; het vleesch van het veulen is lichter
van kleur, gelijkt meer op kalfsvleesch.
Aan het vleesch zijn de spierbundels zeer
duidelijk waar te nemenhet is niet door
wassen met ''et. Het vet ziet hooggeel tot
oranjegeel toe. Door deze eigenaardige
kleur van het vet is het paardenvleesch ge
makkelijk van ander vleesch te onderken
nen, zelfs het gekookte paardenvleesch her
kent men aan het vet, omdat dan op den
bouillon donkergele vetoogjes drijven.
Het vleesch is over het algemeen niet
taai, vooral in aanmerking genomen, dat
doorgaans oudere clieren geslacht worden.
Een oude melkkoe jeeft heel wat taaier
vleesch dan een oud trekpaard, omdat als
regel het paard tot het eind van zijn le
ven goed gevoed wordt om voldoende werk
te kunnen verrichten.
Op den reuk afgaande, kan men paarden
vleesch niet van rund vleesch onderscheiden,
cp den smaak wel. Het vleesch van het
paard is nL zoeter, alhoewel volstrekt niet
zoo hinderlijk zoet als degenen, „die het
niet ©ten!', bewerenDezen zoeten smaak
heeft het te danken aan zijn gehalte aan
spiersuiker, diecr van 0.373 tot 1.072 pCt.
in kan voorkomen. En al mocht de zoet
achtige smaak iemand hinderen, dan is dit
nog geen reden om te verlangen, dat
rund. en. paardenvleesch volmaakt denzelf
den smaak zullen hebben. Wij zoeken im
mers onze maaltijden zoo afwisselend moge
lijk te maken. Laat men dan zoo billijk
zijn den eigenaardigen smaak van het
paardenvleesch evengoed als een afwisse
ling te beschouwen als den zeer typischen
smaak van wild.
De voedingswaarde van paardenvleesch
is hoog. Terwijl halfvet ossenvleesch gemid
deld 20.96 pCt. eiwit. 5.40 pCt, vet, 0.46 pCt
extractiefstoffen, 1.14 pCt. zouten en 72.03
pCt. water bevat, heeft paardenvleesch
21.70 pCt. eiwit, 2.55 pCt. vet, 0.46 pCt.
extractiefstoffen, 1.14 pCt. zouten en 74.27
pCt. water. Zijn goede verteerbaarheid is
nog nooit in twijfel getrokken. De grootste
verdienste van paardenvleesch is, zijn voe
dingswaarde in aanmerking genomen, de
uiterst lage prijs, waarvoor het verkocht
wordt.
Het vleesch ziet er altijd gezond en versch
uit, en. ruikt frisch. De bouillon, er van ge
trokken, is lekker en geurig, goed toebe
reid geeft het smakelijke schotels, mits men
dit moet nooit vergeten worden niet-
vergt, -dat het juist zoo zal smaken als
rundvieesch.
Hoe goedkoop paarden vlees Ji is, kan o.a.
uit de volgende berekening blijken Wien
voorgeschreven wordt zich te versterken
met 40 G. eiwit daags boven de gewone
i voeding, die kan uit de gebruikelijke, ver-
i sterkende middelen kiezen: 200 G-. runder
biefstuk voor 0.32, 6 eieren voor ƒ0.30,
150 G. rookvleesch (muisjes) voor 0.375;
vleesch van kip, ook oesters of fabriekma
tig eiwit, voor heel wat meer geld, ruim
1 li. melk voor pi. /0.10, of 200 G. paar-,
don vleesch voor ƒ0.06. Nog een zeer groot
v.ordeel van paardenvleesch moeten
ij onder de aandacht brengen; men heeft
or tot nu geen parasieten, als finnen en'
i - ergelijke, die voor de mensehen zoo ge
vaarlijk kunnen zijn, in gevonden.
Wanneer zoovelen het paardenvleesch te-i
-ustaat, waar blijf' dan het vleesch van
de 77,282 paarden, die bijvoorbeeld in 1903
in Pruisen geslacht werden? vraagt dr.
J Luerssen. Nagenoeg iedereen zal daarvan
j wel een portietje verorberd hebben, niet
bewust, maar onbewust. Het zal hem wel
I op zijn bord gesmokkeld zijn, want de
I groote overeenkomst in smaak on uiterlijk
I met rundvieesch en daarbij de uiterst lage
prijs maken pension- en restauratiohou-
ders, ook zelfs huismoeders, tot bedriegers
op dit gebied. En dit moet ophouden,
meent de schrijver. Een goed voedingsmid
del mag niet lijden onder oen ongemoti
veerd vooroordeel van het groote publiek.
Aan den anderen kant zou hij, uit sooiaal-
oeconomisch oogpunt, niet iedereen tot
een openlijk gebruik van paardenvleesch
willen overhalen, daar het, wanneer het
een algemeen gewild artikel werd, sterk in
handelswaarde zou stijgen en voor den ar
men man even onbereikbaar worden als
rundvieesch. Het pleidooi moet alleen lei
den tot een ,,eerp, wien eere toekomt 1"