N2. 13953 Derde Blad. 19 Augustus 1905. ÜES SAFFIER. AAAAAAAAAAAA De twee heeren zaten in oen rookcoupé van den sneltrein. ,,Ik begrijp toch niet," zeide de vermaar de detective Falz tot zijn vriend, graaf Fischeck, „hoe men zich uit passie met de criminalistiek kan bezighouden, zooals jij dat nu al lange jaren doet!" „Wel, dat begrijp je niet? Waarom, als ik vragen mag, ben ]e dan detective ge worden V' „Nu, je meent toch wel niet uit passie? Neen, die zaak is anders: ik had een on deugd, die zich maar niet liet bedwingen, nieuwsgierigheid. Heel alleen uit nieuws gierigheid werd ik detective." De graaf zag den spreker vragend aan. Men wist nooit, of hij gekheid maakte of niet. „Je kunt je dénken," ging Falz voort, „welk een bekoring er voor nieuwsgierige menschen in ligt, hun neuzen to steken in dingen, die hun volstrekt niets aangaan 1 Dat is toch de quintessence van mijn be roep; daarin ligt de verklaring, waarom ik het koos." Falz zag den spreker aan. Van af den schedel van zijn dagelijks geshampooneerd hoofd tot aan zijn onberispelijk schoeisel, was alles aristocratisch aan dezen jongen, blonden man. Zou hij innerlijk zoo geheel anders zijn? „Weet je," zei Falz, „ik heb daar juist een interessant geval, waarin ik licht moet brengen. Misschien kun je me helpen. Daarbij kun je meteen je criminalistisch talent herwijzen. Het betreft een juweelen- diefstal en een mooie vrouw." „Ah zooIk ben er heusch nieuwsgierig naar De vrouw bevindt zich hior in den D- trein. Dat is de reden, waarom je mij zoo deftig in de eerstè klasse aantreft, tus- schen Ostendo en Berlijn." „Ik vermoedde aanstonds, dat je een spoor nasnuffelde. Vertel het mij als je blieft; ik brand van nieuwsgierigheid." „Lijdt jij dan ook aan die kwaal? Wel, dc geschiedenis is niet heel lang: eergiste ren vertoonde lord Munston in Ostende een aantal bekenden zijn iuweelenschat, waarbij zich o. a. ook de beroemde saffier met zes vlakken bevond, die in alle verza melingen in teekening voorhanden is. Toen de gasten weg waren, lag de steen nog steeds in zijn bed van wit- fluweel; alleen: het was de echte steen niet meer 1" „Wat? Een imitatie?" „En een uitnemende zelfs. Lord Munston had evengoed den steen nog lang kunnen hebben, zonder de vervalsching te ont dekken, had hij niet juist dienzelfden dag, door een voorgevoel gedreven, zijn steenen r.og eens zorgvuldig bekeken. Toen ontdek te hij den diefstal." „Is het dan niet mogelijk, dat de saffier reeds eer gestolen was? Had lord Munston de steenen ook bekeken, vóór hij ze liet zien V- „Beste graaf, je komt daar op een zeer juist denkbeeldmaar omdat dat denkbeeld juist is, kwamen wij er natuurlijk ook al op; neen, de lord had de cassette met stee nen niet in anderer bijzijn geopend, nadat hij ze een halfjaar geleden in Londen door een bekend juwelier liet onderzoeken. Al tijd stond de cassette onder de persoonlijke hoede van den eigenaar; ook had hij, een uur vóórdat de gasten kwamen, nog eens den kostbaren steen in de hand genomen, om zich te overtuigen van zijn onvergelij- kelijken schitterglans, zijn kleur, kortom van zijn echtheid." „Wien verdenkt men er van? Wien ben je eigenlijk op het spoor?" „Niemand anders dan de schoone vrouw, waarvan ik zooeven sprak. Zij is namelijk eveneens een verzamelaarster van juweelen, en zij was een der gasten, die op dien bewusten dag lord Munston bezochten. Daar ginds zit ,ze." Bij deze woorden wees de detective 'door de glazen deur naar het aan den rookcoupé grenzende eetsalon, waar aan een klein ta feltje een dame zat, die mokka slurpte, ter wijl ze tegelijkertijd peinzend door het ven ster naar het voorbijschietend landschap blikte. Ja, ze was inderdaad mooi 1 Een jonge, niet heel groote, maar buiten gemeen slank gebouwde vrouw met raven zwart haar en heldere, ietwat melancholie ke oogen. „Dat is immers gravin Licha!" riep graaf Fischeck uit. „Je vergist je, besto Falz, deze vrouw kan zelfs een spleenige lord onmogelijk verdenken 1" „Niet lord Munston, maar ik verdenk haar. Vind je daarover niet op, graaf. Ver zamelaars zijn h priori niet geheel normale mensehen. Ik heb eens een vorst hcoren zeggen, dat bij den paardenhandel en bij antiquiteiten het bedriegen gepermit teerd is, en deze hoogheid was antdquitei- tenverzamelaar." „Dat mag alles waar zijn, maar ik doe er een eed op, dat deze vrouw niet in staat is, een edelsteen weg te kapen Ik ken haar slechts vluchtig, maar ik weet, dat ze tot een der deftigste Boheemsche families be hoort." „Boheemsche dus?" mompelde Falz. „Ja, was mir sehma nehm'mal Ik ken dat!" „Je bent dol, ik begrijp dat niet! Maar zeg me dan toch allereerst eens, hoe je die zaak tot oplossing zoudt willen brengen. Ben je misschien van plan, de bagage der dame te laten onderzoeken?" „Dat zou zeker de eenvoudigst© weg zijn, maar ik zou- daarin niets vinden. Zij bad den steen bij zich, zij draagt hem op het oogenblik." „Zoo! Je hebt den saffier dus al ont dekt?" „Natuurlijk! Z-u ik anders zoo kras durven zijn in mijn bewering?" „Maar dan is er immers niets gemakke lijker dan haar to vragen den st:en terug te geven, tenzij zij in hechtenis wil worden genomen." „Probeer jij dat dan maar eema l" cetde Falz ironisch. „Zeg mij, waar ze den saffier bewaart, j en ik zal heengaan en den steen in jouw handen deponeeren 1" De graaf was al opgestaan en naar da, deur geloopen. „Zij heeft den steen aan haar horlogekefc- ting hangen, tusèchen een massa andere snuisterijen Geloof je werkelijk aan. je roe ping van detective, graaf?" „Ik zal je het bewijs er van leveren l; Maqr,b|Lqf pu nog een poosje in dezen cou- pé, want de gravin mag natuurlijk riet1 zien, dat wij elkander kennen." Twee minuten later zat de graaf naast de gravin aan het kleine tafeltje en bab-, belde met haar over duizend gemeenschap pelijke kennissen en belangen. Het was ongelooflijk van dezen Falz, do gravin van diefstal te durven betichten Deze aristocratische vrouw, die thuis be hoorde in de allerhoogste kringen en wier man bij het gezantschap was geattacheerd. Het duurde niet lang, of de fluweelen( oogen en het bekoorlijke, beweeglijke ge-i laat hadden het zeer brandbare hart van, den jongen graaf in vlam gezet. Hij liet diti ook duidelijk genoeg blijken, tot stil genoe gen van Falz, die nu van den rookcoupé; in bet eetsalon kwam en een flesch Gies- rhüber bestelde. De tafel, waar hij zich bet water liet brengen, stond in een hoek en daar hing een spiegel. Zonder, dat het iemand op kon vallen wist Falz, toen hij opstond, dezen spiegel een klein beetje naar rechts te draaien, zoodat bet beeld van de gravin en haar cavalier daarin zichtbaar werd voor iemand, die in den tegenoverges telden hoek plaats nam. Zoo kon hij ben van daar uit verder gadeslaan, zonder zelf W worden opgemerkt. Graaf Fischeck intusscben verloor zijn doel niet uit het oog. Heel spoedig al bracht hij het gesprek op juweelen en had 'daarmee het stokpaardje der gravin geza deld. Hun gesprek werd steeds geanimeerder, en ten slotte bestelde de gravin een halve flesch champagne, waarop de graaf een; heele flesch van hetzelfde merk voor zicb Het brengen. De tactvolle kellner zette op de tafel; tnsschen de champagneflesscbm een vaas i met frissche bloemen, die hij elders had, weggehaald. De gravin jubelde van plei- zier I Haar roode lippen lachten, en nog' meer haar oogen, toon zij zeide: „Welk een onverwacht behaaglijk uurtje!. Ik dacht een echt vervelende reis te zullen hebben van Ostende naar Keulen en nuzitj ik hier in amusant gezelschap met een glas; koelen wijn en geurige bloemen. Het id! verrukkelijk 1" De graaf was van meening, dat zij zelf' alleen verrukkelijk was, en hij zeide haar dit in woorden, die zoo weinig mogelijk triviaal waren. Maar toen zette hij de con versatie over edelgesteenten voort. „Ik weet," zeide hij, „dat u een waren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 11