Onder de Haringvisscliers.
«SB
gevergd' en hij daarbij al naar zijn rang
behoorlijk wordt betaald, terwijl hij zeker
is van 'een redelijke pensionneering of, zoo
hij dit kan waarnemen, van een rustig,
aangenaam postje, als de tijd van „kranig-
f optreden" cn van ontzag-inboezemen voor
hem begint op te houden.
Zoo ziet go dan ook vaak in Londensche
musea zulke oud-gedienden uit het politie
korps, zoo worden ze als jeugdhoeders
gebruikt in die parkgedeelten, die speciaal
als terrein voor kinderen zijn ingericht,
cn een lust is het de verhouding te zien
tueschen die kleinen en zulk een dienaar
van den heiligen Hermandad. Zoo zag ik
een blijkbaar liefhebber van bloem en
plant, in Battersea-park met drie, vier
kleinen om zich, die met allen ernst en
aandacht luisterden naar wat onze agent
aan botanische wijsheid ten beste gaf. Bij
een later bezoek aan dit, speciaal om zijn
'Uitheemschen plan ten rijkdom bekend park,
ontmoette ik dienzelfden oude bij eenige
bijenkorven enóók weer door kleuters
omringd.
En nu de opleiding voor zuLk een inder
daad eervolle betrekking.
Het spreekt vanzelf, dat do nieuwelingen
meer aan theorie dan aan practijk te doen
hebben. Ondier deze eerste categorie be
hoort: het verleenen van eerste hulp bij
ongelukken, maar óók zelfverdediging onder
alle denkbare vormen, waartoe niet het
minst gymnastiek wordt gerekend. Dan be
gint, altijd onder leiding van een gerouti
neerde, langzamerhand do dienst.
Politieposten, zooal3 hier, kent men in
Londen niet; zoolang zijn diensttijd duurt,
loopt do agent door het rayon, dat hem ter
bewaking is toevertrouwdzij, die tot de
afdeeling „traffic" bchooren, d.w.z. de
agenten, die het bewegen der vervoermid
delen op den publieken weg te regelen
hebben en dat is een reuzenarbeid voor
oog en voor hersens blijven acht uren
achtereen op hun post on hebben dan weer
acht uren vrij. Voor dè loopende agenten is
het anders geregelddie hebben vier uren
te loopen, vier uren rust en vier uren dan
weer dienst. Dit geldt voor het dagwerk,
dat om zes uren begint en des avonds zes
uren eindigt; de nachtdienst telt maar vier
uren in het geheel, dan aflossing. Een
vellen dag in de 14 dagen heeft elke politie
agent vrij, doch bij stijging in do positio
kan op een extra-vacantio van zes tot tien
Idagen per jaar gerekend worden; de hooge-
re rangen hebben zeventien tot drie en
twintig dagen vacantietijd.
Omtrent do salarissen vernam ik het vol
gende: de ongetrouwde agenten ontvangen,
al naar hun rang, 27 shilL 1/ 16.20) tot 2
pd. st. (ƒ24) per week; de getrouwde, dio
i meestal inwonendon zijn van een dor zes
stations, genieten 1.50 per week extra.
Behalve deze zes „stations" is er óón
hoofdbureau. Alles is natuurlijk onderling
.telefonisch verbonden. Het geheele politie
korps wordt verdeeld in: Citypolitie <-het
keurkorps, dat ook een extra toelage heeft),
de Metropolitanpolitie, dat is <tie, welke in
al wat niet tot de City behoort dienst doet,
verder de Thamespolitie (waterpolitie) en
de Railwaypolitie (treinpolitie). Met kleine
verschillen geldt al wat hier vermeld is voor
het geheele korps, doch de gegevens betref
fen speciaal de Citypolitie. Voor de City,
die inderdaad niet groot is en zeker maar
een klein deel van de Metropolis uitmaakt,
bestaat de politiemacht uit: 1 hoofdcommis
saris, 1 onder-commissaris (assistent), 46
inspecteurs, 84 sergeants, 918 agenten van
verschillend© rangen, inclusief de detec
tives. Het geheele cijfer der politiemacht
wist men daar, waar de informaties zijn
genomen, niet op te geven. Behalve het be
sproken politiekorps heeft men door heel de
uitgestrektheid, die tot Londen behoort,
bereden politie.
Zeer hulpvaardig is d'e politieagent
tegenover hen, voor wie hij voelt dat zijn
hulp van groote waarde isvoor vrouwen,
voor vreemdelingen, ook voor Engelschen
i(Diet-Londenaars). Zoo af cn toe moet hij
optreden tegen den Cab-man (koetsier),
die echter in het algemeen ook al op zeer
goeden voet met de politie staat, eenvoudig
omdat beide partijen haar positie begrijpen
cntrots alle „Gemüthlichkeit" er
waarlijk niet te spotten valt met den zwart
gejasten, donker behelmden regelaar vau
de publieke orde, die geen ander wapen
heeft dan zijn stok.
Als ten slotte oog wordt aangestipt, dat
elk station zijn muziekkorps heeft, ge
vormd uit politieagenten; dat de meeste
stations er ook een „stationshond" op na
houden, die vaak groote diensten be vijst,
zelff- zóó, dat in den loop van den zomer
éen „korpshond" voor „moed, beleid en
trouw" een zilveren halsband onder cere
monieel is aangeboden, dan is hiermede een
kijkje gegoven op dat model-korps voor héél
de beschaafde wereld: het Londensche
politiekorps.
Onder bovenstaanden titel verscheen bij
den uitgever Be Vey Mestdagh een brochu
re van do hand van den predikant L. Hij
mans te Koudekerke. Nu ook meer en
meer wordt gedacht aan de geestelijke noo-
den van onze stoere visschers, vestigen wij
op dit boekske de aandacht. Het werpt
een blik op het zoo moeitevollc visschersle-
ven.
Wij nemen er hier iets uit over, wellicht,
dat deze kleine kennismaking voor velen
aanleiding zal zijn, zich de brochure aaD te
schaffen.
We hebben vroeger er reeds iets van kun
nen bemerken, hoe sober het leven der
visschers is. Men moet hen trouwens op hun
aan alle behaaglijkheid ten eenenmale ge
speende vaartuigen opgezocht hebben, om
zich een goo>- denkbeeld van hun weinig
genietend bestaan te kunnen maken. Mag
ik u, lezers, vriendelijk verzoeken, met mij
op een van die korte, breede, stompneuzi-
ge bommen een visite te maken? Als iüzelf
middon op zee cr op rondwandelde, kon ik
ze niet anders dan bij reusachtige ovale
waschtobben vergelijken. Ik zou u vriende
lijk aanraden, uw beste kleeren maar thuis
te laten; het mocht wezen, dat een hommc-
tje of eonig ander overblijfsel van een ha
ring een minder aangename herinnering
in uw onberispelijk jacquet, naar den laat-
sten smaak gesneden, achterlaten zou in
den vorm van een vuile vetplek. Onze da
mes durf ik op deze onderzoekingsreis niet
bepaald uitnoodigen, mede om de eigenaar
dige manier, waarop ge, natuurlijk heel
vriendschappelijk, opgeheschen wordt om
aan boord te komen, alsook om deD gyranas-
tischen sprong, dien ge van een steil lad
dertje maken moet om in de kajuit of het
volkslogies te komen, welko toer bepaalde
lijk minder voor onze vrouwen en dochters
geschikt is.
Vooruit wil ik u nog eens voor de onaan
gename vischlucht en de nog onaangenamer
onzindelijkheid, die overal, overal heerscht,
waarschuwenwant laat ik het ronduit zeg
gen: do bom is onzindelijk overal. Boven,
beneden, van voren, van achteren, ik weet
geen plek, waar zij niet onzindelijk is. Al
les is van een grauwzwarte kleur, de kleur
van het vuile. Overal glijdt ge, j)oven, op
het trapje; en op de bank, waar ge bene
den in de kajuit u op neerzet, zijt ge nog
niet vrij van de onzindelijkheid van de ha
ring. Instinctmatig, ik wed het, zult ge
straks van uw visite thuis gekomen, uw
handen wasschen.
U de Kajuit te beschrijven, waar de ne
gen personen teen bom is altijd met negen,
een logger, die veel grooter is, met dertien
koppen bemand) ik zeg, u de kajuit te
beschrijven, waar deze negen mannen sa
men hun schaft- en rusturen doorbrengen,
is mij onmogelijk. Een onooglijke, vierkan
te ruimte, zoo groot, dat juist even de ne
gen mannen op in het rond geplaatste ban
ken naast elkander zitten kunnen rondom
een vierkante kachel, waarop alles gekookt
en gebakken moet worden. In het rond,
meer in de hoogte, eveneens de legers,
waar de mannen op rusten en waarvan we
ook begrijpen kunnen, dat er "de zindelijk
heid ontbreken moet, als we weten, dat er
te midden van den zwaren arbeid slechts
luttel tijd en lust overblijft om zich te rei
nigen, en dat men bij slecht weer zich dik
wijls onuitgekleed er op neerlegt. Veelal
wordt aan het eind der teelt, eer men aan
wal komt het heele bed Cieder visschersman
moet voor zijn eigen beddegoed zorgen) in
zee geworpen.
In die kleine ruimte geschiedt nu alles.
Daar slaapt men, daar eet men, daar bakt
en kookt men alles, zoodat eigenlijk altijd
de atmosfeer er bezwangerd is met een on-
aangenamen reuk, maar die doordringend
scherp wordt en u bepaald op de longen
slaat, als voor het schaftuur do pot er ge
kookt en de visch er in de olie gebakken
wordt. Sterke longen zijn er noodig om dat
t-a kunnen uithouden. In deze kajuit slijt
de visscher, voor zoover hij niet op het dek
is, zijn leven. Hij slaapt er, hij eet er, hij
brengt er zijn gezellige uren in door en
rookt er met zijn makkers genoeglijk zijn
pijpje> al is de tabak niet van de fijnste
kwaliteit. Voorts moet in deze ruimte ge
borgen worden alles, wat ieder der mannen
aan lijfgoed heeft. De oliejassen, oliebroe
ken, zuidwesters cn waterlaarzen der ver
schillende personen ziet ge mede op een rij
langs de wanden hangen. Het licht komt
door het trapgat en een paar geslepen gla
zen in het dek. En deze ruimte, lezer, zon
der kleur en dikwerf gehéel zonder verf, is
gedurende ongeveer zeven maanden het „te
huis" voor de visschers. Zien we er onze
woning maar eens op aan, hetz.j die weel
derig of meer bescheiden ingoricht is; en
vergelijken we dan eensl Vallen we den
visscher niet al te lastig, dat zijn zindelijk
heid te wenschen overlaat; wordt onder
zoo'n arbeid on bij dit leven de lust tot
reinheid wel aangemoedigd? Men bedenke
bovendien, dat hij met het zoetwater zuinig
moet omgaan en het wasschen met zeewa
ter de huid schraal maakt.
Klinkt het u dan niet wonderlijk in de
ooren, als u, terwijl ge een oogenblik met
deze mannen in hun bescheiden woninkje
spreekt, zoo heel vertrouwelijk door een
ouden visscher, terwijl hij intusschcn sma
kelijk aan zijn stukje gouwenaar trekt, ge
zegd wordt: „Zie, ik heb ook wel eens op
zoo'n logger gevaren, maar ik houd het
toch meer bij de bom; 't is hier gezelliger."
„Gezelliger?"
„Ja, hier zijn we allen bij elkaar, met
den schipper er bijwe vormen meer een
gezin, zie je 1" Ge vraagt verklaring.
Zc is deze: „Op een logger varen schip
per en stuurman achter, terwijl de overigen
in het vooronder zijn, en daar is nu geen
hoofd, geen ontzag meer; neen. ik houd het
bij de bom." Op een logger is overigens,
behalve dat er dertien man op vaart, en
als het een stoomlogger is naar ik meen
achttien, alles vrijwel hetzelfde. De kooien,
waar de manschappen in slapen, zijn daar
meer geslotenelf manschappen slapen
daar in oen zeer kleine ruimte; door een
gat van ruim een halven meter in het vier
kant moet ieder in en uit zijn kooi kruipen.
Het voedsel dier mannen is eenvoudig en
grof. Van groenten, als op het land, is na
tuurlijk geen sprake. Het wisselt tusschen
grauwe erwten, boonensoep, bruine boe
nen, erwtensoep, aardappelen, en, als zij
zï nog hebben, gruttenen dat alles met
versch gebakken haring of een stuk spek,
soms met een stukje vleosch; in plaats van
brood eet de visscher, als alle zeevarenden,
harde witte beschuit.
De gevallen zijn niet zeldzaam, dat de
visscher, na ongeveer acht weken gezwalkt
te hebben, aan den wal komt en in plaats
van weldra met blijdschap vrouw en kroost
te omhelzen, tot zijn smart vernemen
moet, dat zijn c v'genoote, de moeder zij
ner kinderen intusschen henenging zonder
dat hij haar de oogen had kunnen toedruk
ken of dat moeder hem in tranen zegt-,
dat een der kleinen sinds is weggenomen
Hijzelf kan krank worden en sterven in den
vreemde, zonder dat de liefdehand van een
dierbare hem lijden of sterven verzacht.
Ikzelf heb in den vreemde er twee zien ster
ven en kon niet nalaten met diepen wee
moed aan hun dierbaren in het yaderland
te denken.