Stofgoud. Raadgeving. AUERUSI. meer MüDcbener dan alle overige aardbe- wonors samen. Maar daar die verminde- ring al dagteekent van omstreeks 1S85 af, toen iedere Münchenaar, mannen, vrouwen en kleine kindertjes, door elkaar gere kend, nog 500 litertjes van het schuimen de goedje verzwolg, bestaat er kans, dat Muüchen binnen niet langen tijd geen be roemdheid meer zal zijn. Een nieuwe groente? De Japanners eten een plant, die ook in Europa algeen groeit, maar hier tot nog tjc alleen een oogenlust is geweest: de varen. Niemand minde.- can baron Soejematsoe, de Japansohe staat u, die tegenwooruig in Engeland woont en zijn land gedurende den oorlog uitnemende diensten heelt ge daan door in kranten en tijdschriften de zaak der Japanners te bepleiten, prijst het gebruik an varens de „Times" aan. Men had hem gevraagd wat meer van de "voeding der Japanners te vertellen, want nier in Europa schijnt men iets van de deugden en de kracht van dat verwon derlijke volk deelachtig willen worden door 't eten van zijn spijs; en nu vertelt hij maar, wat er van de varen gegeten kan worden, en hoe. Ziehier wat hij meedeelt: De jonge loten van de varen zijn eetbaar voor de blaren zich ontplooid hebben, of althans voor ze zich te veel ontplooid heb ben. Als bij asperges wordt het gedeelte naast aan den wortel het gauwst te hara m te eten. Hoe vroeger in het jaar, hoe b^ter het is, want dan schijnen er de meeste zachte deelen ir. de loot te zitten. Hoe dikker en zachter 'de loot, des te oef er. Het bittere gedeelte moet bepaald verwij derd worden. Daartoe laat men de loten in Japan een nacht in water on houtasch staan. Misschien kan koolasoh ook dienen, r i in elk geval sodawater. Vervolgens wor_ den do loten gekookt. De harde stukken worden dan afgesneden en weggeworpen- Voorts kan i -.1 de varen op verschillende wijzen gebruiken; in stukken geeneden in soepof als gewone groente, met of zonder saus, of ook op de manier van asperges. Men kan het probeeren. De politiek is gelijk de oorlog: beide ver slinden mensehen en millioenen. Barbour. Bewezen diensten te vergeten kan hoog stens een zwak geheugen verraden; niet te onthouden de hulp, die men ontving, wijst op gebrek aan hart G. M. Va l tour. Goede raad is als ïegen. Ho© zachter hij valt, des te langer blijft hij op, des te die per zinkt hij in den geest. Cole ridge. Wandel in den zonneschijn of ga er in zitten. Dit is een geneesmiddel voor ze nuwlijden, zwakheid, loomheid en een aan tal andere kwalen. Het geeft kleur en schoonheid aan het gelaat, doordat het het bloed zuivert. Zonnewarmte geeft aan het geheele li chaam een kracht, zooais artsenijen of h.et beste voedsel niet kunnen doen. RECEPT. Haringsalade. De haring wordt, na drie uren in water en melk te hebben gestaan om het zout uit te trekken, over de ruggegraat doorgesne den; men kan er dan de graat gemakkelijk uithalen. Het vleesch wordt aan dunue reepjes gesneden cn vzrmengd met koude, fijngewreven aardappelen, gesnipperde zu re appeLen. gehakte uitjes, hard gekookte, fijn gemaakte eieren, gehakte biet en een weinig fijne peterselie. Men maakt de sa lade aan met olie en dragon-azijn. Men kan de salade garneeren met vakjes van harde witte en gele stukjes ei, dupne schijfjes augurken, stukjes biet, sjalotjes, en met gehakte peterselie, langs den rand. Wekelijksehe Kalender. Zondag. D© schaduw, door het geluk geworpen, i3 de nijd. m Maandag. De gansche moraal der wereld zou mis schien kunnen worden samengevat in de woorden: Doe als de meesteo. Dinsdag. De krachtigste isolator is: de armoede. Woensdag. Nijd en gramschap verkorten de levens dagen. Donderdag. Het genot van wel te doen is het eeni- ge, dat steeds hetzelfde blijft. Vrijdag. Die minder heeft dan hij begeert, moet weten, dat hij meer heeft dan hij waard is. Zaterdag. Deugden noemt men over het algemeen die karaktereigenschappen, waardoor an deren het meest voordeel trekken. Het overlijden van aartshertog Jozef brengt een anekdote in berinnering, welke lange jaren geleden te Fiume, waar de aartshertog een prachtig kasteel met uitge breid park bezat, moet zijn voorgevallen. Op zekeren dag wandelde de gelukkige eigenaar in een meer dan eenvoudig jasje door zijn park, toen hij vlak bi.' het hek door een net gekleed heer werd aangeroe pen: „Hei daar 1 Is het kasteel te zien?" „Jawel meneer, komt u binnen." En de toerist, want het was een meneer met de bekende roode „Baedeker" in de hand, werd door den aartshertog door kas teel en park rondgeleid. Alles werd ver toond en verklaard, en toen de ommegang was afgeloopen en de toerist weer voor het hek stond, drukte hij, uiterst voldaan, den beleefden gids een tweeguldcnstuk in de hand. Want geen oogenblik was het in hem opgekomen, zijn geleider voor iets anders aan te zien dan voor een tuinman of huis knecht. Maar ook de aartshertog was voldaan over zijn toerist. Hij liet het tweeguldeo- stuk achter glas en in een mooie lijst zet ten. En onder bet muntstuk konden late re bezoekers van bet kasteel te Finme io sierlijke letters lezen: Het eenige geld, dat ik werke lijk verdiend heb." Een goed antwoord. Twee nien- schen ontmoeten elkander in een nauwe steeggeen van beiden scheen te willen wijken Ko ppig zei de één: „Ik wijk nooit voor een gek." De ander nam beleefd zijn hoed af, ging te."en den nuur ?faan en zei: „Ik juist graagi'" Een geduldig mensch. 't Is op een druk postkantoor. Mijnheer (nijdig tot den ambtenaar): „Nu sta ik hier al 25 minuten voor het loket." Ambtenaar (doodkalm): „Wat zou u wel zeggen als u eens in mijn plaats was? Ik sta e. ad 19 jaar lang achter." „Wat is er toch voor geloop bij bankier Goldstein V' „Zijn zoon bevindt zich in financieele moeilijkhed-, „Hé? Ik dacht, dat hij alleen een jongen van drie jaar had." „Ja, die heeft een cent doorgesliktl" Jan: „Weet je wie de beste minister van koloniën zou wezen?" Piet: „Nu, wie dan?" Jan: „Wel, de heer Van Kol; die alleen kan naar waarheid schrijven: „Min. v. KoL" De antipoden. Moeder (haar dochtertje lesgevend): „Begrijpt ge nu, kiDd: de antipoden leven aan de andere zijde van onze aarde en gaan dus eerst naar bed als wij opstaan." Kleine Emma: „Dat is aardig moe; dan is vader ook bijna een antipode!" „Staat mijn hoed recht?" „Ja, maak voort, of we komen te laat." „Weet je het zeker, dat hij heel recht staat?" „Ja, zeg ik je; ,,'t kan niet rechter." „Dan moet ik weer teruggaan. Je weet, dat het geen mode is, zoo'n hoed recht te dragen." Gelukkig antwoord. A.: „Hoe kom je toch aan zoo'n rooden neus?" B.„Di© gloeit van trotsomdat i k bera niet in andermans zaken steek." In de toekomst. Beklaagde (in het jaar 2000): „Hemel, hoe zal dat met mij afloopen? De President van het Hof is een oude vrijster, die ik eens heb laten zitten 1" Verkeerd begrepen. Gast (tot kellner): „Breng me drie porties zuur kool met spek." Kellner: „W'..t u dat alléén eten?" Gast: „Neen, breng me ook nog maar wat bruineboonen." Letterlijk. „Wat is vioolspel toch aangrijpend Voelt u ook bij het hooren daarvan verwante snaren in u trillen." „Meneer...! Wilt u me beleedigen? Heb ik kattendarmen in mijn lijf?" Onder kunstzigeuneis. Schrijver: (op een verwaarloosden musicus wijzend)„Wat moet die man een hoop vuil linnengoed hebben, om dag aan cl een smerig boord te kunnen aantrek ken." Hog eens: de rupsenplaag. Uit Wassenaar wordt ons geschreven: Voor vreemdelingen is de rupsenplaag, waarvan de heer R. I. D. in het Zondags blad van 24 Juni verhaalt, zeker iets bij zonders. Hij bedoelt het houtgewas aan de Klip Voor ons is het zoo opvallend niet meer, omdat het een feit is, dat zich bijna jaarlijks herhaalt. Opmerkelijker is, dai tusschen de struiken, waarvan geer. blaaci je gespaard is, een abeolest*- .ik staat, di- minachtend door de rupsen is voorbijge gaan. Een bewijs dus, dat slechts een be- paald soort hout door de vernielers uitge kozen wordt. Tusschen het station Voor schoten en „Den Deyl" stond op het erf van den heer 0. K. een boom van dezelfde soort. Ook deze werd jaarlijks kaalgevre ten en was overdekt met webben. Aardig is het soms te hooren, hoe men I zijn wijsheid luchten kan. Een klein gezel i schap passeerde onlangs de Klip; het oog j van één der dames viel op het vernielings werk. „O, hé, kijk eens, verbazend wat j een spinnewebben Ze zouden haast even gaan kijken De geleider loopt steeds door, heft liet hoofd even op, trekt de lippen minachtend saam over de domheid der da mes en plechtig leeraart hij: „Neen, dat is iets, dat komt u i t de boomen I"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 12