op\. Een verkiezing in de zeventiende eenw. m gevaar, waaraan zij had blootgestaan, was gelukkig overwonnen. Maar die hevige be roering had haar zenuwgestel geducht ge schokt. D© dokter wachtte, totdat zij tot rust w-as gekomen. Hij zag het zilver op het tapijt; hij had de revolver in Mary's hand gezien; toen hij het huis naderde, en op hetzelfde oogenblik had hij een man in wilde haast het huis uit zien stormen. Hij begreep alles. Het snikken hield langzamerhand op. Mary hief het hoofd op en wreef met de hand over de oogen. „Hij was deze kamer", sprak zij. Dc dokter knikte. „Ik hield de revolver aan zijn Blaap. Zóó ging ik met hem tot 'aan de voordeur. Hij voorop. Ik wachtte aan de deur, tot hij buiten was. Toen zag ik u aankomen. Het overige is u bekend l" „Hml U heeft inderdaad veel tegenwoor digheid van geest gehad, juffrouw Mary. Daardoor is u aan groot gevaar ontko men 1" Mary zag hem verwonderd aan. ,,U wist dus?" „Wat?" Tranen parelden nog in haar oogen en haar stem beefde nog, toen zij hernam, dat de revolver niet geladen was. Togo Heichachiro. Er zijn weinig feiten in de geschiedenis der eeuwen meer opmerkelijk dan dit, zegt een medewerker van de „Pall Mali Gazette", dat Japan, hetwelk ten tijde van Togo's geboorte nog in mystiek duister ge huld was, nu een zee- en landmacht is van dan eersten rang. En toen in 1851 de zoon van Togo Kichi- zocmon ter wereld kwam, moeten wel alle acht millioen goden van Japan glimlachend gestaan hebben bij zijn wieg. Want hij, To go Heichachiro, is de man geworden, die de Armada van het Russische Keizerrijk weg vaagde van de Japansche wateren. Togo is een doodeenvoudige man, met groote wilskracht. In 1903, toen do minister van marine baron Yamamoto, hem opriep om te To kio te komen, was hij commandant van het marine-station te Maizoeroe. Op den dag, dat dit bericht hem bereikte, was hij voor de eerste maal na een zware ziekte weer Zijn vrouw bracht hem den brief aan den ruststoel, waarop hij lag. Togo las haastig den inhoud. „Geef mij mijn uniform", zei hij daarna, „ilc ga naar Tokio.'' „Maar je bent er te ziek voor", ant woordde mevrouw Togo; „je kunt die reis odmogelijk doen." „De zee zal me juist goed doen en bet kan ook niet anders." Zoo vertrok dan de nog doodzwakke man naar Tokio, en waarlijk, de zee knapte hom op. Togo Heichachiro is verbazend klein, zelfs voor een Japanner. Hij is geen las tige commandant, al wil hij de discipline streng in acht genomen zien. Hij is bij zonder stil en in zichzelf gekeerd en kent letterlijk geen vrees, of het zou moeten zijn voor de hulde van de bevolking. Te Maizoeroe werd hij „de stille man" genoemd, hij bracht er dagen en halve nachten in zijn bureau door en nooit zag men hem met iemand spreken, behalve wanneer hij bij het komen en gaan zijn officieren groette. Het huiselijk leven van den admiraal is 2ÖO eenvoudig mogelijk; zijn huis te Tokio is ingericht als dat van een eenvoudig burgerman. Een geeelschapsmonsch is hij niet. Een gezanféchapsattaché, die riem op zijn schip de „Mikasa" bezocht, stond vcr- 1 bluft van hem. „Ik kon mijn oogen niet gelooven", izeide hij, „zoo'n klein, nietig kereltje, zoo bescheiden en zoo verlegen bijna als een jong meisje. Ik keek naar zijn smalle schouders en zijn schuchtere manier van praten en zich bewegen en kon Vnaar niet •begrijpen, dat dit nu een Cesar of een Na poleon, of een Nelson uit de geschiedenis was." Mevrouw Togo vertelt, dat de stilzwij gendheid van den admiraal dikwijls zelfs door zijn huisgenooten verkeerd begrepen wordt. „Weet ge", zeide ze eens tot eeD vriend van haar man, die haar bezocht, „wat hij tot mij zei, toen hij vertrok om höt opperbevel over de vloot op zich te nemen „Wees zoo lief en pas op mijn honden". Het is zoo'n eigenaardig mensch." Togo is ook literator. Toen hij benoemd was tot admiraal van de vloot en op het punt stond te vertrekken, gaven zijn vrien den een afschoidsfeestmaal te zijner eere. Daar las hij een gedicht voor, welks oor spronkelijkheid van gedachte en wellui dendheid van woorden een ieder in ver baasde bewondering brachten. Zijn liefde voor planten en bloemen is in Tokio spreekwoordelijk geworden; hij heeft er een prachtigen chrysanthemum- tuin. En het is een openbaring, dezen wonder lijken, kleinen man te hooren zingen en spelen op zijn biwa, een soort Oostersche guitaar. Togo heeft twee zoons, Ilyo en Minoroe, en óén dochter, Yachio. Eigenaardig is het, waar de leden van Togo's gezin zeer aan elkaar en hun vader gehecht zijn, een liefde, die wederkeerig is, dat zij, zoolang Togo op de vloot is, hem nooit schreven, of een brief van hem ontvingen. Dit is teekenend vcor den aard der Japanners. Alleen ziet men te Tokio dagelijks Ilyo- Togo naar het ministerie van marine fiet sen om het laatste oorlogsnieuws te halen. OVEB DEN MAN. Een Engelsche „oude jongejuffer" heeft een lijvig boek geschreven, waarin ze aan wereld zal bekend maken, wie, wat en hoe de man eigenlijk is. Heel vleiend is het beeld, dat zij van hem ophangt, nu juist niet, maar daar de schrijfster een oude jongejuffer iB, zij zegt het zelf is het niet onmogelijk, dat gedacht zal moeten worden aan het spreek woord, waarin zoo iets. voorkomt van drui ven, die zuur zijn. Want de juffrouw ver telt zelf dat ze de mannen vroeger wel aardig gevonden heeft, maar dat ze door de bestudeering der vijf en zeventig, die er op haar verliefd geweest zijn, tot an dere inzichten is gekomen. Haar voornaamste bewering is, dat de vrouw in ieder opzicht de meerdere van den man is. Zoowel vrouwen als mannen deelt zij in in drie klassen. De vrouwen zijn te verdeel en in: lo. die, welke het eene oog steeds op de hoofdzaak ge richt houden2o. die flirten uit. liefde en 3o die, welke de zaak eerst eens aanzien. Eerstgenoemden trouwen altijd, de tweede groep vaak, de derde nooit. De mannen verdeelt zij in*, lo. de vuri- gen, 2o. de schuchteren, 3o. de onverschil ligen. Tot de eerste groep behooren de mannen, die ieder meisje, dat zij ontmoe ten, het hof maken. De tweede groep be staat uit de goede jongens, die een^ onbe grensde vereering voor „de vrouw" in hef al<rcmeen in het hart dragen en vaak in stilte een vrouwelijk wezen in schuwe ver eering aanbidden, zonder zooveel zelfver trouwen te hebben om hun liefde te beken nen. De derde klasse omvat de zakenmen- schen, die alleen geld maken en volmaakt onverschillig staan tegenover de vrouwen. Zij trouwen, wanneer zij er voordeel in zien, en beschouwen de liefde als een zaak. Op de „vurigen" schimpen de vrouwen onophoudelijk en toch vinden rij hen on weerstaanbaar. De schuchteren bewonderen zij zeer, zij spreken over hen met achting en bekommeren zich niet om hen. De on verschilligen verafschuwen en verachtoD en... trouwen zij. Ook vertelt de oude jonge dame, dat het voor de vrouwen zoo moeilijk is, om zoo n „dommen en zwaar-op-de-handschcn man" tot den onderdanigen dienaar van den vrouwelijken wil te maken, en zij knoopt daaraan vast een beschouwing over het wat zij noemt karakteristieke van den man, dat hij onbekwaam .s om logisch te denken. De mannen hebben het er altijd over, dat do vrouwen steeds het laatste woord willen hebben. Maar hoe komt dat? Alleen om- Jat de vrouwen altijd den toe'stajid meester blijven en juiste gevolgtrekkingen weten te maken. Dan vertelt zij ook nog, dat de man de grootste slaaf is van mode en conventie,1 veel grooter dan de vrouw; zeker wel de allernieuwste bewering op dit gebied. Zoo lang iets „smaak" is, het moge dan leelijk en onooglijk zijn en zoo ongemakkelijk als een dwangbuis, hij zal het dragen en ver dedigen, omdat hij vreest anders te zullen worden uitgelachen door andere mannen. De mode der vrouwen daarentegen laat, aldus zegt de „oude jongejuffrouw", toch in elk geval nog plaats voor smaak en schoone vormen. Zou do schrijfster, die zich dan toch zelf „oude jongejuffer" betitelt en dus blijkbaar al eenige jaartjes op dit aardrijk tusschen dio afschuwelijke mannen heeft moeten wandelen, toen zij die woorden „smaak" en „schoone vormen" neerschreef, heele- maal niet gedacht hebben aan de „queue" en de nu langzamerhand, weer in die heer lijke dames-mode binnendringende afschu welijke hoepelrokken? In 1422 ontving de stad Hoorn van her tog Jan van Beieren het recht, om haar eigen burgemeesters en schepenen te kie zen. Deze verkiezing bleef nog eeuwenlang in zwang en was eigenaardig genoeg, om ze nog eens in herinnering te brengen. Alle burgers, die een bepaalde som in de belasting betaalden, of wier bezittingen op minstens 250 nobels werden geschat, had den het recht om „te boon te gaan" en werden „boonluiden" genoemd. Op den verkiezingsdag, vastgesteld op Goeden Vrijdag, begaven zich die boon- luiden, daartoe door een stadsbode opge roepen, naar de Groote Kerk. Hier werd (zoo althans geschiedde het in de 17de eeuw) eerst een toepasselijke predikatie gehouden. Na het eindigen dor godsdienstoefening trokken de boonluiden één voor één in op tocht om het koor, voorbij Schout en Burgemeesters, die dan telden hoeveel er ter verkiezing opgekomen waren. Nu werden er evenveel witte booncn ge nomen als men boonluiden geteld had, op negen na, dio zwart waren. Inmiddels is de oudste der burgemeeste- ren gaan zitten op een verheven gestoelte, midden in het koor, met den schout ter rechterzijde. En nogmaals trekken nu de boonluiden in statigen gang het koor om en nemen, één voor één, een boon uit het zakje, dat plechtig door den oudsten bur gemeester wordt opgehouden. Zij, die de witte boonen trekken, vertoonen deze en gaan heen; wie de zwarte boonen trekken, blijven, en zijn voor dat jaar de kiezers. Nadat op deze wijze allo negen zwarte boenen getrokken zijn, formeert zich do volgende stoet Aan het front de hoofdschout met aan zijn linkerhand de keurman, die de eerste zwarte boon getrokken heeft; dan de trek kers van de tweede en derde zwarte boon en zoo vervolgens, steeds twee aan twee daarna de secretaris der stad, gevolgd door twee stadsboden en vier hellebaar diers. In deze orde begefcK de stoet zich plech tig uit het'koor der i.ork naar de consisto rie. De hoofdschout met de keurmannen en de secretaris treden bitonen, de deur d^r consistorie wordt gesloten en de stadsbw den en de hellebaardiers houden daar bui ten de wacht. Nu vormen de Iieurmannen een kring, waarbij elk zich geplaatst heeft overeen komstig zijn rang, en de hoofdschout houdt een aanspraak, hun voorhoudende, dat ze hier bijeen zijn gekomen, om, volgens het Privilegie van de stad, nieuwe regenten te l kiezen. Te weten: drie nieuwe burgemees-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 10