LEIOSCH DAGBLAD, DONDERDAG 15 JUaH. TWEEDE BLAD.
BÜBBIEK VOOB DE JEUGD.
ien droevige les.
De parapluie van den Keizer.
FEUILLETON.
Van den hak op den tak.
Het gelukaanbrengend potlood.
Anekdoten.
[0. 13898.
Anno 1905.
leme May had één slechte gewoonte
men haar verzocht het een of ander
onverschillig wat het ook zijn
bi, antwoordde zij steeds: „Over een
jnblik."
eido haar moeder: „Lieve schat, breng
even mijn mantel," dan gaf Majr, zon-
in het minst onvriendelijk te willen
ten antwoord: „Ja, mama, over een
inblik."
elfs wanneer haar vader haar riep om
i hem uit rijden te gaan, was Let het-
de.
ij deed nooit terstond, wat men van
u- wilde. Altijd meende zij nog iets te
D te hebben, waar meer haaat
was. Zij werd er voor beknord en be-
ift, maar niets hielp en zij begreep maar
t waarom haar ouders toch zooveel
irdc- hechtten aan iets, dat haarzelve
zulk een beuzeling voorkwam,
is zoovele andere kinderen, en ook vol-
ssenen, zooi zij eerst door schade en
bide wijs worden.
)p zekeren dag vloog May's lievelingetje,
kanarievogel, door do kamer. Iemand
ig het vertrek uit en liet de deur open.
moeder van het kleine meisje zeide
ostonds: „Doe de deur dicht, May."
,Ja, mama, over een oogenblik," luidde
antwoord. „Ik moet nog eventjes dit
haal uitlezen."
Maar dc kat des huizes hield niet van
stel, zooals zij. Heel behoedzaam sloop
binnen en onbemerkt en met één sprong
d zij den vogel in den bek. Nu werd het
ck op den grond geworpen en vloog May
poes achterna.
Spoedig daarop kwam het arme kind
hreiend terug, met het vogeltje in de
nd. Het was dood. Ook de moeder was
droefjd, maar zij zeide:
„Kindlief, nu zie je eens welke onhcr-
epelijke dingen in een oogenblik tijd kun-
n gebeuren."
Het was een harde les, maar May heeft ze
oit vergeten.
Een oogenblikjo talmde de jonge keizer-
kc prins, toen hij en de Engelschen door
jandige Zocloe's werden overvallen. De
Dgolschen vluchtten, maar dat ééne
^enblikje deed hem tegenover den vijand
chterblijven en het veelbelovend leven
irliezen.
Ofschoon hij keizer van Oostenrijk was,
eld Jozef II er van, zonder gevolg en in
irgerkleoding door den omtrek van zijn
ndgoederen rond te zwerven.
Op zekeren dag doolde hij op die wijze
nd door een woud, waar geen andere wo-
uigen dan eenigo houthakkershuisjes ston.
en.
Onverwacht brak er een hevige regenbui
js on de arme vorst, die slechts dun ge
leed was, beefde over al zijn lecten van kou.
e. Hij had geen parapluie bij zich en wist
iet waar to schuilen tot het weder bedaard
>u zijn.
Plotseling zag hij een weinig rook tus_
dien de boomen opstijgen. Terstond liep
lij die richting uit en ontdekte eene ar-
loeclige hut, terwijl de openstaande deur
em vijf of zes slecht gekamde en zwart ge-
orden kinderen vertoonde, die samen speel,
cn en kibbelden, zonder zich in het minst
e bekommeren om de regenstroomen, welko
ot midden in de kamer binnendrongen.
De keizer was al blij zulk een armzalige
ijkplaats te vinden en trad binnen, tot
rootc ontsteltenis van de kleinen, die in al-
b hoeken wegkropen.
Hun bezoeker wilde hun geen angst aan-
gen.
Hij riep ze tot zich, streelde hun wangen
d was zoo vricndeHjk, dat hij hen aan het
raten kreeg. Uit hun gebrekkige taal maak-
o hij op, dat hun vader cn moeder naar de
tad waren gegaan en niet voor laat in den
vond zouden wederkeeren.
„Zij zullen zelfs heel nat worden," zeide
In de Gruwelkamer.
Maar nu maakten wij ons terstond van
den toestand meester en benutten met al
le middelen de gelegenheid, die zich aan-
>oud. Wij onderzochten zorgvuldig al onze
ïtukken grond cn bevonden, dat bijna alle
't kostbaro gas bevatten. Het spreekt van
zelf, dat- wij er nu dadelijk werk van maak
ten, onzen natuurlijken rijkdom to exploi-
fceeren. Geld vloeide ons toe als water;
too iets as zelfs hier in het Verre Westen
Dog zelden voorgekomen. In een ommezien
hadden wij de „Nafcuurlijke-Gasbereiding-
Moatschappij" opgericht, tot wier presi
dent ik benoemd werd. Wij boden aan, fa-
tuiliën, magazijnen, fabrieken, enz., tot bil
lijke prijzen van elke hoeveelheid natuur
lijk gas te voorzien, dat, zoowel voor keu
ken-, als vei .robbings- en vcrwarmingsdoel-
einden evengoed te. gebruiken was. Dat
Was iets nieuws onder do zonIn drie
Manden! telde Coopers Pike vijf duizend
inwoners, en do hoofdstraat kreeg het aan-
n van een modestad.
Gij ziet, wij maakten on3 het gas vol
komen ten nutte en doen het tegenwoordig
hog. Het verlicht onze huizen, kookt onze
Maaltijden, verwarmt onze kamers, brengt
onze maohinee in beweging, korton\ er
ls 'oijna niets, wat wij in onze stad niet
aan het natuurlijke gas te danken hebben.
Als het plotseling zou ophouden te stroo
ien, zouden ook wij als uitgebrande kaar-
ten uitdooven. Ons stedelijk wapen bo
de oudste knaap, bezorgd naar de lucht kij.
kende: „want zij hebben de parapluie niet
meegenomen."
„Zoo 1 Gij houdt or dus een parapluie op
na?" vroeg Jozef II, eensklaps een en al
gehoor.
„Ja mijnheer, en een heel mooie ook. Wil
ik u die eens laten kijken!" vroeg het kind
vol trots. Hij klom op een stoel, om een
afschuwelijk voorwerp van rood katoen met
reusachtige baleinen te voorschijn te
holen.
De keizer hield zich als was hij vol be
wondering voor dit regenscherm, groot ge
noeg, om een ganscn gezin te beschutten.
„Als gij mij uw parapluie wildet leenen,"
zeide hij„zou ik ten minste zonder verder
nat te worden thuis kunnen komen."
„Ligt uw huis ver van hier1?" vroeg een
der kleinen.
„Ja, nog een heel eindje. Wel drie kwar
tier loopen. Komaan, beste kinderen, leent
mij uw parapluie."
„Ik wil Eet wel doen," verklaardo een
blond méïsje.
Maar haar broeders, de oudste vooral,
kwamen daar hc-ftig tegen op.
„Vader en moeder zouden ons erg be
knorren, als gij ons morgen de parapluie
niet terugbezorgd et," zeide daarop het meis
je, onwiUekeurig aan het wankelen go-
bracht.
„Maar als ik je haar met florijnen gevuld
terugbreng i"
De oudste knaap schudde ongeloovig het
hoofd.
„Dat is gemakkelijk te zeggen," sprak hij.
„Ik kan het ding toch niet zonder hun
toestemming, a-ls een dief, meenemen," dacht
de keizer wien het geval onder andere om
standigheden zeer zou hebben vermaakt.
Het was het kleine blonde meisje, dat
over.de zaak besliste
„Die arme mijnheer zal doorweekt aanko-
menzeide zij.
Dit trof het goede hart van haar broeder.
Hij reikte op eens de parapluie aan Jozef
II over, met de woorden:
„Gij moogt haar gebruiken; maar bescha
dig haar niet, of wij krijgen aUen slaag."
De vorst beloofde plechtig het voorwerp
aan de eigenaars terug te zuUen geven en
hij vertrok met groote passen, om tot leven
dige verbazing zijner hofhouding, beschut
onder het monsterachtige ding, ten paleizo
aan te komen.
Intusschen keerden de houthakker en zij
ne vrouw doornat naar hun hut terug.
Den volgenden morgen regende het nog
altijd en zocht de man zijn parapluie, om
zich aan zijn werk te begeven en nu waren
d© arme kinderen gedwongen te bekennen,
dat zij haar den vorigen dag aan een on-
.bekende hadden geleend.
De houthakker was een brave man, maar
verbitterd door de armoede, die hij en de
rijnen in den laatstcn tijd hadden moeten
lijden, kon ij zeer opvlieg, id zijn en hij
maakte zich juist heel boos tegen de klei
nen, toen er een rijtuig voor de deur der
nederige woning stil hield. Twee mannen
stegen daaruit, niet zonder moeite de groote
roode parapluie dragend, die open en om
gekeerd, gevuld was met mooie zilverstuk
ken.
„Vrienden," zeide een der heeren: „mijn
meester, keizer Jozef, zendt u de parapluie
terug, die gij de vriendelijkhe»a hadt hem
gisteren te leenen. Hij laat u danken en
beloont u. zooals hij het had eloofd."
Het gezin van den houthakker was eerst
als versuft; maar daarna half dol van ge
luk. Do kinderen kregen loftuiting op lof
tuiting en allen zegenden den goeden vorst,
die zich zoo erkentoHjk wist te betoonen
voor den minsten dienst.
Gij kent allen, lieve lezor3, lieden, van
wie medeHjdcnd, maar spottend tovens,
wondt gezegd: Twaalf ambachten en der
tien ongelukken.
Als wij hen in hun eerste jeugd hebben
gekend en wij blikken op dien tijd terug,
dan vinden wij altijd uit, dat zij begonnen
met jongejuffrouw of jongeheer van den
hAk op den tak te zijn. Op vrije middagen
staat dan ook uit drie gaskronen op een
groen veld, en ons devies luidt: „Met het
gas staan wijzonder het gas vaUen wij."
Wanneer wij de zaak tot aan den oor
sprong nagaan, dan heb ik ten slotte mijn
tegenwoordige rijkdom slechts aan den in
val van mijn goede moeder te danken, toen
zij mij de piano zond. Zoo zij niet op de
gedachte was gekomen mij dit instrument
to zenden, was ik nooit do eigenaar van
heb stuk grond en president van de „Na
tuurlijke Gasbereidiag-Maatsohappij" kun
nen worden. Ik werd zonder moeite en in
spanning rijk; het geld begon mij op on
heilspellende wijze toe te vloeien, en daar
om houd ik staande, dat ik mijn rijkdom
aan mijn medeburgers te danken heb. Ik
word iedoren dag al rijker en rijker, zon
der dat ik een vinger behoefde uit te ste
ken, en behoor tot de ge^ioiKigste en meest
geziene persoonlijkheden in Nevada,
Do eerstvolgende twaalf maanden na de
ontdekking van ons gas waren een tijd van
wonderen. Zelfs in Amerika doet het zich
niet alle dogen voor, dat een Bbad zooveel,
alsof het in een sprookje was, tot blpoi
komt, als Coopers Pike. Het gas was onze
goede fee, die evenals de kaboutermannetjes
in het geheim voor ons werkte en winst
bracht. Wij behoefden slechts, om zoo te zeg
gen, do geestelijke leiding ter hand te ne
men, om een sprookjeswereld voor ons te
zien ontstaan. Ik verkeerde thans werke
lijk in de fijnste gezelschappen; dames en
kinderen reden in equipages door de straten
de spoorweg verbond ons met Carson City,
een andere bracht ons naar Californië; wij
waren weldra omringd van alle denkbare
gemakken, die het leven aangenaam maken,
cn leefden als in een paradijs.
als het weer hun verhinderde uit te gaan,
begonnen zij met kleuren, om er een kwar
tier later genoeg van te hebben. Er werd
roovertje gespeeld, gekookt, gekegeld, ge
knikkerd, gebikkeld, de poppen werden to
voorschijn gehaald, men speelde hospitaal,
soldaatje, kortom, het eene volgde het an
dere op, om 't kwartier iets anders, omdat
het vorige aanstonds verveelde.
Mot de studie giDg het eveneens. Eerst
wilde men leeren zingen, toen pianospelen,
toen teekenen, toen boe:seeren en dat aUes
verveelde hen na een poosje. Men koos
een loopbaan, en, nauwelijks daarin ge
slaagd, moest het weer wat anders worden.
Van den hak op den tok eindigde met
ten slotte in het geheel riet terecht te ko
men. Op een goeden dag to Parijs zijnde,
vernamen wij van een Hollandschen dich
ter, die daar in diepe armoede leefde.
Wij vroegen naar zijn naam. Hij heette
mijnheer Guillaumo. Dat klonk al heel wei
nig bekend of Noderlandsoh, maar wij
schreven toch een briefkaart aan den man,
hopende hem oens een goed middagmaal
te geven cn, och I vloar kwam hij, in zijn
verschoten overjas, mot gerafeld linnen
goed en versleten laarz:.i en noemde zijn
waren naam, want hij had slechts zijn
voornaam vertaald, in uo hoop daardoor
Fransche lessen to unnen geven in de
armenbuurb, die hij bewoonde. Ja, hij
was eens een onzer goede dichters ge
weest, maar had daaraan zijn winstgevend
vak gegeven en sedert van aUerlei uitge
voerd om aan den broode te komen. Nooit
zagen wij droeviger einde van een veelbelo
vend leven. Hij stak de botten der cotelet-
ton in zijn rok, voor den eenigen vriend,
dion hij overhield, een hond. Kort daarop
stierf hij van gebrek.
Van den hak op den tak kan begaafd zijn
als geen ander. Indien hij zijn gebrek niet
aflegt, eindigt hij ongelukkig. Ziet daar
entegen een jongen, die blokt om er te
komen, maar de tand.n op elkaar klemt
en stil blijft doorgaan, altijd op hetzelfde
pad, hij is bestemd het ver to brengen in
de wereld. Het leven is een wedloopniet
degene, die de meeste drukte maakt bij
het van wal steken, komt het eerste aan.
Deze is al moe voordat nij goed en al op
weg is; maar hij, die met ruetigen, gelijk-
matigen tred v^-»rtgaat, zonder ophouden,
zonder blik naar rechts of links, voor zich
uitziende.op het doel, h ij behaalt den
prijs.
Eenige jaren geleden begaf zich de heer
L., dio een kleinen post vervulde bij een
aanzienlijken bankier to Parijs, op zekeren
morgen naar zijn kantoor. In een der
straten, die hij op zijn weg derwaarts
moest doortrokken, zat een oude vrouw
aan een staUetjo met schrijfbehoeften
„Koop asjeblieft een potloodje van mij,
mijnheer," sprak zij, „het zal u geluk aan
brengen."
L. had weinig tijd en vcrvolgdo zijn weg,
zonder op ons vrouwtje to letten. Maar
deze bleef etan .stig aanhouden.
„Koop een pot. dje, mijnheer 1 Het kost
slechts een sou. Het zal u waarachtig ge
luk aanbrengen."
„Ook al goed," zegt L. laahende; liij
neemt een potlood en betaalt het.
Den volgenden morgen, dito, dito.
„Koop een pc ocdje, mijnheer, het zal
u geluk aanbrengen."
„Maar goede vrouw, dat zou al dubbel
geluk zijn."
„Gerust, mijnheer, koop het maar, een
mensoh kan nooit te veel geluk hebben."
L. kocht en ging lachende verder.
Sedert kocht hij een jaar lang dagelijks
een potlood. Om zijn lessenaar evenwel niet
met potlood en to overladen, legde hij tel
kens het gekochte p<~ lood veer in het
doosje, waaruit de oude vrouw het nam,
terug. Het geluk evenwel, dat zij hem voor
speld had, oleef weg; L. bleef een boek-
houdertje met een zeer karig salaris.
Op zekeren morgen vond hij de oude
vrouw niet op haar plaatshij vroeg naar
haar, doch niemand wist haar woning;
onze klerk betreurde het verdwijnen van
Gij ziet, mijne hoeren, dat ik in mijn ge
schiedenis ver moest teruggaan voor ik u
verhalen kan, wat mij deed besluiten een
reis naar San-Francisco te ondernemen,
waar in dén enkelen nacht mijn zwarte
haarlokken sneeuwwit werden. Hebt nog
slechts een oogenblik geduld, dan zult gij het
hooren. Ongeveer zes weken na de ontdek
king van het gas ik voerde juist het op
zicht bij het leggon van de eerste gasbuis
kwam mijn vriend en beschermer Joe Ash
ley doodsbleek, de oogen met bloed door-
loopen, ontsteld mijn kantoor binnenstuiven.
De arme jongen zag er uit, alsof Bij een
nacht buitenshuis of in de herbergen door
gebracht en groote verliezen bij het spel ge
leden had. Slechts met moeite kon hij zijn
snikken onderdrukken.
„Om 's hemels wil, wat is er gebeurd, Joe?
Wat ziet ge er uitriep ik verschrokken.
„Ik heb mij weer laten verleiden tot
drinken mijnheer Freke. Dc drank is mijn
vloek", steunde hij.
„Dat is zeker erg, Joe, maar daarom be
hoeft ge tooh niet zco wanhopig uit je oogen
te kijken, alsof des duivels grootmoeder je
reeds bij den kraag hadvroolijkte ik hem
op.
„Dat heeft zij ook, mijnheer. Mag ik u eens
vertellen, hoe alles gekomen is? Gister
avond kwamen cenige oude vrienden bij ons
in de herberg, ik werd vroolijk en dronk
meer dan mij dienstig was; maar dat is nog
het ergste niet. Een mijner vrienden moet
een slechte kerel zijn geworden, want toen
ik vandaag met mijn patroon wilde afreke
nen, miste ik vijftig dollars uit de geldla.
Ik ben verloren, en er blijf mij niets anders
over dan naar Frisco te vluohten. Met
zoo'n vlek op mijn naam 1"
zijn potloodvronwtje, dat hem dagelijks
zoo hartelijk gelukwenschte; eindelijk ver
gat hij haar. Daar ontvangt hij opeens
een schrijven van een notaris, waarin hem
wordt medegedeeld, dat de weduwe M. Z.,
koopvrouw in schrijfbehoeften, gestorvea
was, en hem tot haar eenigen erfgenaam
gemaakt had. Do erfenis bestond uit ver
scheidene aandeelen in wijnbergen en
73.000 franken in baar gel'd.
„Ik sta aan den rand van het graf,"
luiddo het testament, „en heb noch bloed
verwanten noch vrienden. Den heer L., ruo
N..., No. 97, die mij dagelijks een sou gaf,
en wien ik altijd voorspelde, dat 'dit hem
geluk zou aanbrengen, ma&k ik tot mijn
universeelen erfgenaam."
L. bleef boekhouder, maar zijn woning
heeft hij voor een betere verlaten. Bij het
verbuizen viel zijn oog op een potlood in
een der loodjes van zijn lessenaar. Het
was het eerste potlood, dat hij twee jaren
geleden van de oude vrouw gekocht had.
Hij heeft het onder een glazen stolp go-
plaatst en zal het zijn leven lang bewaren.
De gevolgen van de
kamer-gymnastiek.
Naar aanleiding van mijn verzoek om
een aardig bijschrift bij de drie plaatjes,
voorkomende in het vorig nummer, ontving
ik een 15-tal versjes-
Het rijmpje, dat mij het boste leek, en
waaraan als prijsje een boekwerk werd toe
gekend, en dat vervaardigd is door M.
Alers, laat ik hieronder volgen.
Jan Pen was, voor den eersten keer,
Eons naar de stad gegaan.
Wat was -.»aar toch %\.el moois te zien!
Er kwam geen einde aan.
Wat 'n kramen ston^cn er op de markt I
(Het was juist de kermistijd).
Wat een drukte en beweging daar 1
Wat een gezelligheid I
Maar 't schoonst van alles vond hij toch
Dio kunsten make rsgroep.
Wat prachtige toeren maakten zij I
't Was toch een mooi beroep.
Daar midden op dat groote plein,
Daar stonden zij al klaar.
Om, lag er geld genoeg ter neer,
Te buit'len over elkaar.
Wat ging dab alles vreos'lijk gauw
Hoe deden zij b b zoo vlug?
Hoe mooi cn sierlijk sprong dio een
Over die hooge, houten brug?
„Dat zal ioch zulk een werk niet zijn."
Zoo dacht nu onze Jan.
„Ik wed, dat, als ik urt ook probeer,
Ik 't binnen een week óók kan."
Maar bij gebrek aan eene brug,
Zctto hij twee stoelen nrsr.
Zoo zag hij, voor den spiegel staand,
Zie.welven telkens woor
„Kom aan nu maar eens flink getracht,
Of 'k óók dien zwaai aan de brug
Zoo prachtig maken kan als hij...
Au I 'k Krijg al pijn in mijn rugt
Vooruit maar I Niet zoo laag en stijf 1
Hoog op de beenenzoo I
Ik heb al bijna den rechten hoek I
Nog één zwaai enmaar o 1111"
„Ja man, daar stond c n spiegelkast.
„Wie kan daaraan ook denken I
„Pas op nu met dien aohtorzwaai...
Gij let niet op mijn wenken."
Klifcs I klats 1 bom bom rinkeldekink 11
Zoo klinkt het door de k-irnor.
En daar nog tusschen door 't gegil
Van Jans hospita, vrouw Hamer.
Wat wae er dan gebeurd? vraagt gij.
Wel, ziet naar het dorde plaatje.
Dan zult gij 't vreea'Jijk ongeluk zien.
Ik vertelde u heusoh geen praatje.
„Vijftig uollars?" herhaal 'o ik, mijn beurs
uit den zak Iialond. „Neen, Joe, op jouw
naam zal geen vlek kleven, hoewel je toch
naar San-Francisco moet. Ncein deze kleinig
heid, regel do zaak mot je patroon ca kom
dan bij mij terug. Aan het diner zullen wij
dan verder overleggen, wat er gedaan moet
worden."
Die vijftig dollars maakten mijn geheele
bezitting aan contanten uit; maar ik kon
Joe niet in de knel laten zitten, dien goeden
Joe, die steeds bij mij in dankbare herinne
ring zal blijven als de grondstconlegger van
mijn tegenwoordigen rijkdom door destijds
die inzameling te houden waarmede de
vracht voor de piano werd betaald.
Met de waardigheid va:i een echt gentle
man nam hij het geld aan niet iedereen
weet een bewezen dienst op zijn waarde te
schatten en vloog als ccn pijl uit den
boog weg. Na een half uur kwam hij als een
geheel ander mensch terug. Wij bespraken
zijn toekomst; als een vader onderhield ik
mij met hem. Gij kunt u geen denkbeeld vor
men welke zedelijke waardigheid ik toen
als nieuwbakken president der „Natuurlijke
Gasbereiding-Maatschappij'' ontwikkelde.
Joo hoorde mijn lessen deemoedig aan, alsof
ik twintig jaar ouder ware geweest dan hij.
In werkelijkheid had ik bijna zijn zoon kun
nen wezen.
„Vóór wij elkaar vaarwel zeggen, Joe",
zoo besloot ik mijn zedepreck, „moot ge dit
stuk onderteekenen Dat doe je, nietwaar
mijn jongen?"
„Wat beteekent bot? Is het soms een
schuldbekentenis voor die vijftig dollars?"
vroeg hij, de wenkbrauwen fronsend,
„Weineen, wat denkt gij van mij?" riep
ik verontwaardigd. „Gij moet jc slechts ver-
Een Fransche aardigheid.
Er is een uitepraakaacdigheid, namelijk
cteze (in het Fransch).
Als men het hoort zeggen, klinkt het als
of men zegt
„Si si sie sie si sigares, si cent si sie
sie si oent si sigares."
(Si spreekt men kort uit, sie lang).
Do hoorder begrijpt er natuurlijk nieU
van, maar wel, als ge het opschrijft, na
melijk zoo:
„Si six scies scient six cigares, six cent
six sees scicnt six cent six cigares."
(Als zes sigarenknippertjea zes sigaren
krippen, knippen 606 sigarenknippertjea
606 sigaren." Letterlijk is ecie en scicr
zaag en zagen, het werkwoord.)
(Ingcz. door Polly" te Leiden).
Zoo'n lccport.
Oude Japik, een pachter, ging laatst
naar do 6tad,
Waar hij aan zijn landheer te vragen iets
had.
Met 't Zondagsche pak op het lijf neld
hij aan,
En gaf den bediende zijn wensch te ver
staan
Mijnheer eens te spreken. „Wel zeker,
dat kan",
Zei geno, „kom binnen, en volg uie waar,
man 1"
Dc dienaar liet Japik in 't spreekvertrek
gaan,
Waar deze, op zijn stokje een „Lorre"
zag staan.
Die hem, heel beleefd, met een buiging
begroctt'
En vriendelijk zoi: „Goeden dag, gant
het goed
Hoe Japik verschrikt}!Hij had op
mijn woord,
Nog nimmer van „Lorri" en zijn praton
gehoord...
„Dat gaat wel, mijnheer 1" zei bij stott'-
rond en bleek,
„Vergeef, dat 'k U voor een vogel aan
koek 1"
Twee meisjes, Liesje cn Bertha, zien voor
zich uit een meisje met zeer dunne bccneD
loopen. Hierop zegt Bertha tot haar zusje:
„Liesje, geloof je niet, dat, als zij haar
kousen met St.-Nicolaas ophing, bij haar
een paar beenen zou geven om cr in to
steken?"
Moeder: „Je bent een lievo jongen,
Frans 1 Je bent gevallen en toch heb jo
niet gehuild. Wel?"
Kleine Frans: „Neen, Ma, ik heb niet
gehuild.''
Ma: „Waarom schreidet je niet?"
Frans: „Er was niemand bij, toen ik
viel."
Een mislukt plan.
Moeder; „Hoe kom jo zoo vol krabben?"
Dochtertje: „Ik wilde do poes do
schoentjes en kousjes van mijn pop aan
trekken."
Moeder: „En waarom?"
Dochtertje: „Om te maken, dat zij niet
krabben kan."
(Ingcz. door Jan Leycnaar, to Leiden).
In het hospitaal bevond zich onder de
herstellenden een muzikant, die zijn arm
ontwricht had. De majoor vraagt hem
reeds een paar weken lang: „Kun jc nog
niet trommelen?" „Neen, majoor." „Dan
blijf je nog maar een poosje hier in hot
hospitaal."
Maar eindelijk duurdo het den majoor
toch te lang. „Maar, kerel, je arm is toch
bc-ter en jo klaagt niet meer over pijn; hoe
Icomt hot, datje nog niet trommelen kunt?''
„Ik ben hoornblazer, majoor."
Schoolopziener: „Welk land ligt recht
streeks tegenover ons aan den anderen
kant van de aarde?"
Jongen: „Dat weet ik niet, mijnheer."
Schoolopz.„Voronderstcl eens, dat ik 'n
gat boorde door do aarde en jou er in
stopte, waar zou jo dan uitkomen?"
Jongen (haastig): „Uit 't gat, mijnheer 1"
plichten, drie jaar lang geen druppel geest»
rijken drank meer door jo keel to ïaton loo
pen dat is het, wat ge moet ondcrtcekencn,
mijn jongen."
"„Wilt ge mij met een goed voorbeeld voor
gaan?" vroeg Joe arglistig.
„Zoo waarlijk God mij helpen moge, dat
wil ik!" antwoordde ix vastberaden; ik
greep de pen cn zrtte mijn naam onder het
stuk; cn ik zweer u mijne heeren, dat ik
woord gehouden heb.
„Door een knaap als jij bent kan ik mij
niet in do schaduw laten Btcllen," riep Joo,
weer in den vertrouwelijken toon vervallend,
dien hij slechts bij bijzonder plechtige gele
genheden achterwege liet, en mij met be
wonderende blikken opnemend, liet hij er
op volgen: „Jo bent een rare kwant, mijn
jongen Als jij den spot van onze kameradon
rustig op jc kunt laten neerkomen, zal ik
hot in Frisco ook wel uithouden. Geef bier
dat papier 1"
Joe heeft tot op den huidigen dag geen
druppel vuurwater of wijn meer over zijn
lippen gebracht. Gij moest hem kennen, mij
ne heeren, mijn vriend Joel Een kapitale
kerel 1"
„Th San-Francisco zul je wel wat geld noo-
dig hebben, om een nieuw leven te begin
nen. Je bent een brave, eerlijke vent, Joe,
en hebt mij uit den brand geholpen, toen
ik or deerlijk in zat; nu moet je mij toe
staan hetzelfde te doen. Hier zijn two hon
derd dollars in goud..."
#)Gebruikelijkc afkorting voor San-Fran
cisco.
(Wordt vervolad.)