LEIOSCH DAGBLAD, DONDERDAG 15 JUaH. TWEEDE BLAD. BÜBBIEK VOOB DE JEUGD. ien droevige les. De parapluie van den Keizer. FEUILLETON. Van den hak op den tak. Het gelukaanbrengend potlood. Anekdoten. [0. 13898. Anno 1905. leme May had één slechte gewoonte men haar verzocht het een of ander onverschillig wat het ook zijn bi, antwoordde zij steeds: „Over een jnblik." eido haar moeder: „Lieve schat, breng even mijn mantel," dan gaf Majr, zon- in het minst onvriendelijk te willen ten antwoord: „Ja, mama, over een inblik." elfs wanneer haar vader haar riep om i hem uit rijden te gaan, was Let het- de. ij deed nooit terstond, wat men van u- wilde. Altijd meende zij nog iets te D te hebben, waar meer haaat was. Zij werd er voor beknord en be- ift, maar niets hielp en zij begreep maar t waarom haar ouders toch zooveel irdc- hechtten aan iets, dat haarzelve zulk een beuzeling voorkwam, is zoovele andere kinderen, en ook vol- ssenen, zooi zij eerst door schade en bide wijs worden. )p zekeren dag vloog May's lievelingetje, kanarievogel, door do kamer. Iemand ig het vertrek uit en liet de deur open. moeder van het kleine meisje zeide ostonds: „Doe de deur dicht, May." ,Ja, mama, over een oogenblik," luidde antwoord. „Ik moet nog eventjes dit haal uitlezen." Maar dc kat des huizes hield niet van stel, zooals zij. Heel behoedzaam sloop binnen en onbemerkt en met één sprong d zij den vogel in den bek. Nu werd het ck op den grond geworpen en vloog May poes achterna. Spoedig daarop kwam het arme kind hreiend terug, met het vogeltje in de nd. Het was dood. Ook de moeder was droefjd, maar zij zeide: „Kindlief, nu zie je eens welke onhcr- epelijke dingen in een oogenblik tijd kun- n gebeuren." Het was een harde les, maar May heeft ze oit vergeten. Een oogenblikjo talmde de jonge keizer- kc prins, toen hij en de Engelschen door jandige Zocloe's werden overvallen. De Dgolschen vluchtten, maar dat ééne ^enblikje deed hem tegenover den vijand chterblijven en het veelbelovend leven irliezen. Ofschoon hij keizer van Oostenrijk was, eld Jozef II er van, zonder gevolg en in irgerkleoding door den omtrek van zijn ndgoederen rond te zwerven. Op zekeren dag doolde hij op die wijze nd door een woud, waar geen andere wo- uigen dan eenigo houthakkershuisjes ston. en. Onverwacht brak er een hevige regenbui js on de arme vorst, die slechts dun ge leed was, beefde over al zijn lecten van kou. e. Hij had geen parapluie bij zich en wist iet waar to schuilen tot het weder bedaard >u zijn. Plotseling zag hij een weinig rook tus_ dien de boomen opstijgen. Terstond liep lij die richting uit en ontdekte eene ar- loeclige hut, terwijl de openstaande deur em vijf of zes slecht gekamde en zwart ge- orden kinderen vertoonde, die samen speel, cn en kibbelden, zonder zich in het minst e bekommeren om de regenstroomen, welko ot midden in de kamer binnendrongen. De keizer was al blij zulk een armzalige ijkplaats te vinden en trad binnen, tot rootc ontsteltenis van de kleinen, die in al- b hoeken wegkropen. Hun bezoeker wilde hun geen angst aan- gen. Hij riep ze tot zich, streelde hun wangen d was zoo vricndeHjk, dat hij hen aan het raten kreeg. Uit hun gebrekkige taal maak- o hij op, dat hun vader cn moeder naar de tad waren gegaan en niet voor laat in den vond zouden wederkeeren. „Zij zullen zelfs heel nat worden," zeide In de Gruwelkamer. Maar nu maakten wij ons terstond van den toestand meester en benutten met al le middelen de gelegenheid, die zich aan- >oud. Wij onderzochten zorgvuldig al onze ïtukken grond cn bevonden, dat bijna alle 't kostbaro gas bevatten. Het spreekt van zelf, dat- wij er nu dadelijk werk van maak ten, onzen natuurlijken rijkdom to exploi- fceeren. Geld vloeide ons toe als water; too iets as zelfs hier in het Verre Westen Dog zelden voorgekomen. In een ommezien hadden wij de „Nafcuurlijke-Gasbereiding- Moatschappij" opgericht, tot wier presi dent ik benoemd werd. Wij boden aan, fa- tuiliën, magazijnen, fabrieken, enz., tot bil lijke prijzen van elke hoeveelheid natuur lijk gas te voorzien, dat, zoowel voor keu ken-, als vei .robbings- en vcrwarmingsdoel- einden evengoed te. gebruiken was. Dat Was iets nieuws onder do zonIn drie Manden! telde Coopers Pike vijf duizend inwoners, en do hoofdstraat kreeg het aan- n van een modestad. Gij ziet, wij maakten on3 het gas vol komen ten nutte en doen het tegenwoordig hog. Het verlicht onze huizen, kookt onze Maaltijden, verwarmt onze kamers, brengt onze maohinee in beweging, korton\ er ls 'oijna niets, wat wij in onze stad niet aan het natuurlijke gas te danken hebben. Als het plotseling zou ophouden te stroo ien, zouden ook wij als uitgebrande kaar- ten uitdooven. Ons stedelijk wapen bo de oudste knaap, bezorgd naar de lucht kij. kende: „want zij hebben de parapluie niet meegenomen." „Zoo 1 Gij houdt or dus een parapluie op na?" vroeg Jozef II, eensklaps een en al gehoor. „Ja mijnheer, en een heel mooie ook. Wil ik u die eens laten kijken!" vroeg het kind vol trots. Hij klom op een stoel, om een afschuwelijk voorwerp van rood katoen met reusachtige baleinen te voorschijn te holen. De keizer hield zich als was hij vol be wondering voor dit regenscherm, groot ge noeg, om een ganscn gezin te beschutten. „Als gij mij uw parapluie wildet leenen," zeide hij„zou ik ten minste zonder verder nat te worden thuis kunnen komen." „Ligt uw huis ver van hier1?" vroeg een der kleinen. „Ja, nog een heel eindje. Wel drie kwar tier loopen. Komaan, beste kinderen, leent mij uw parapluie." „Ik wil Eet wel doen," verklaardo een blond méïsje. Maar haar broeders, de oudste vooral, kwamen daar hc-ftig tegen op. „Vader en moeder zouden ons erg be knorren, als gij ons morgen de parapluie niet terugbezorgd et," zeide daarop het meis je, onwiUekeurig aan het wankelen go- bracht. „Maar als ik je haar met florijnen gevuld terugbreng i" De oudste knaap schudde ongeloovig het hoofd. „Dat is gemakkelijk te zeggen," sprak hij. „Ik kan het ding toch niet zonder hun toestemming, a-ls een dief, meenemen," dacht de keizer wien het geval onder andere om standigheden zeer zou hebben vermaakt. Het was het kleine blonde meisje, dat over.de zaak besliste „Die arme mijnheer zal doorweekt aanko- menzeide zij. Dit trof het goede hart van haar broeder. Hij reikte op eens de parapluie aan Jozef II over, met de woorden: „Gij moogt haar gebruiken; maar bescha dig haar niet, of wij krijgen aUen slaag." De vorst beloofde plechtig het voorwerp aan de eigenaars terug te zuUen geven en hij vertrok met groote passen, om tot leven dige verbazing zijner hofhouding, beschut onder het monsterachtige ding, ten paleizo aan te komen. Intusschen keerden de houthakker en zij ne vrouw doornat naar hun hut terug. Den volgenden morgen regende het nog altijd en zocht de man zijn parapluie, om zich aan zijn werk te begeven en nu waren d© arme kinderen gedwongen te bekennen, dat zij haar den vorigen dag aan een on- .bekende hadden geleend. De houthakker was een brave man, maar verbitterd door de armoede, die hij en de rijnen in den laatstcn tijd hadden moeten lijden, kon ij zeer opvlieg, id zijn en hij maakte zich juist heel boos tegen de klei nen, toen er een rijtuig voor de deur der nederige woning stil hield. Twee mannen stegen daaruit, niet zonder moeite de groote roode parapluie dragend, die open en om gekeerd, gevuld was met mooie zilverstuk ken. „Vrienden," zeide een der heeren: „mijn meester, keizer Jozef, zendt u de parapluie terug, die gij de vriendelijkhe»a hadt hem gisteren te leenen. Hij laat u danken en beloont u. zooals hij het had eloofd." Het gezin van den houthakker was eerst als versuft; maar daarna half dol van ge luk. Do kinderen kregen loftuiting op lof tuiting en allen zegenden den goeden vorst, die zich zoo erkentoHjk wist te betoonen voor den minsten dienst. Gij kent allen, lieve lezor3, lieden, van wie medeHjdcnd, maar spottend tovens, wondt gezegd: Twaalf ambachten en der tien ongelukken. Als wij hen in hun eerste jeugd hebben gekend en wij blikken op dien tijd terug, dan vinden wij altijd uit, dat zij begonnen met jongejuffrouw of jongeheer van den hAk op den tak te zijn. Op vrije middagen staat dan ook uit drie gaskronen op een groen veld, en ons devies luidt: „Met het gas staan wijzonder het gas vaUen wij." Wanneer wij de zaak tot aan den oor sprong nagaan, dan heb ik ten slotte mijn tegenwoordige rijkdom slechts aan den in val van mijn goede moeder te danken, toen zij mij de piano zond. Zoo zij niet op de gedachte was gekomen mij dit instrument to zenden, was ik nooit do eigenaar van heb stuk grond en president van de „Na tuurlijke Gasbereidiag-Maatsohappij" kun nen worden. Ik werd zonder moeite en in spanning rijk; het geld begon mij op on heilspellende wijze toe te vloeien, en daar om houd ik staande, dat ik mijn rijkdom aan mijn medeburgers te danken heb. Ik word iedoren dag al rijker en rijker, zon der dat ik een vinger behoefde uit te ste ken, en behoor tot de ge^ioiKigste en meest geziene persoonlijkheden in Nevada, Do eerstvolgende twaalf maanden na de ontdekking van ons gas waren een tijd van wonderen. Zelfs in Amerika doet het zich niet alle dogen voor, dat een Bbad zooveel, alsof het in een sprookje was, tot blpoi komt, als Coopers Pike. Het gas was onze goede fee, die evenals de kaboutermannetjes in het geheim voor ons werkte en winst bracht. Wij behoefden slechts, om zoo te zeg gen, do geestelijke leiding ter hand te ne men, om een sprookjeswereld voor ons te zien ontstaan. Ik verkeerde thans werke lijk in de fijnste gezelschappen; dames en kinderen reden in equipages door de straten de spoorweg verbond ons met Carson City, een andere bracht ons naar Californië; wij waren weldra omringd van alle denkbare gemakken, die het leven aangenaam maken, cn leefden als in een paradijs. als het weer hun verhinderde uit te gaan, begonnen zij met kleuren, om er een kwar tier later genoeg van te hebben. Er werd roovertje gespeeld, gekookt, gekegeld, ge knikkerd, gebikkeld, de poppen werden to voorschijn gehaald, men speelde hospitaal, soldaatje, kortom, het eene volgde het an dere op, om 't kwartier iets anders, omdat het vorige aanstonds verveelde. Mot de studie giDg het eveneens. Eerst wilde men leeren zingen, toen pianospelen, toen teekenen, toen boe:seeren en dat aUes verveelde hen na een poosje. Men koos een loopbaan, en, nauwelijks daarin ge slaagd, moest het weer wat anders worden. Van den hak op den tok eindigde met ten slotte in het geheel riet terecht te ko men. Op een goeden dag to Parijs zijnde, vernamen wij van een Hollandschen dich ter, die daar in diepe armoede leefde. Wij vroegen naar zijn naam. Hij heette mijnheer Guillaumo. Dat klonk al heel wei nig bekend of Noderlandsoh, maar wij schreven toch een briefkaart aan den man, hopende hem oens een goed middagmaal te geven cn, och I vloar kwam hij, in zijn verschoten overjas, mot gerafeld linnen goed en versleten laarz:.i en noemde zijn waren naam, want hij had slechts zijn voornaam vertaald, in uo hoop daardoor Fransche lessen to unnen geven in de armenbuurb, die hij bewoonde. Ja, hij was eens een onzer goede dichters ge weest, maar had daaraan zijn winstgevend vak gegeven en sedert van aUerlei uitge voerd om aan den broode te komen. Nooit zagen wij droeviger einde van een veelbelo vend leven. Hij stak de botten der cotelet- ton in zijn rok, voor den eenigen vriend, dion hij overhield, een hond. Kort daarop stierf hij van gebrek. Van den hak op den tak kan begaafd zijn als geen ander. Indien hij zijn gebrek niet aflegt, eindigt hij ongelukkig. Ziet daar entegen een jongen, die blokt om er te komen, maar de tand.n op elkaar klemt en stil blijft doorgaan, altijd op hetzelfde pad, hij is bestemd het ver to brengen in de wereld. Het leven is een wedloopniet degene, die de meeste drukte maakt bij het van wal steken, komt het eerste aan. Deze is al moe voordat nij goed en al op weg is; maar hij, die met ruetigen, gelijk- matigen tred v^-»rtgaat, zonder ophouden, zonder blik naar rechts of links, voor zich uitziende.op het doel, h ij behaalt den prijs. Eenige jaren geleden begaf zich de heer L., dio een kleinen post vervulde bij een aanzienlijken bankier to Parijs, op zekeren morgen naar zijn kantoor. In een der straten, die hij op zijn weg derwaarts moest doortrokken, zat een oude vrouw aan een staUetjo met schrijfbehoeften „Koop asjeblieft een potloodje van mij, mijnheer," sprak zij, „het zal u geluk aan brengen." L. had weinig tijd en vcrvolgdo zijn weg, zonder op ons vrouwtje to letten. Maar deze bleef etan .stig aanhouden. „Koop een pot. dje, mijnheer 1 Het kost slechts een sou. Het zal u waarachtig ge luk aanbrengen." „Ook al goed," zegt L. laahende; liij neemt een potlood en betaalt het. Den volgenden morgen, dito, dito. „Koop een pc ocdje, mijnheer, het zal u geluk aanbrengen." „Maar goede vrouw, dat zou al dubbel geluk zijn." „Gerust, mijnheer, koop het maar, een mensoh kan nooit te veel geluk hebben." L. kocht en ging lachende verder. Sedert kocht hij een jaar lang dagelijks een potlood. Om zijn lessenaar evenwel niet met potlood en to overladen, legde hij tel kens het gekochte p<~ lood veer in het doosje, waaruit de oude vrouw het nam, terug. Het geluk evenwel, dat zij hem voor speld had, oleef weg; L. bleef een boek- houdertje met een zeer karig salaris. Op zekeren morgen vond hij de oude vrouw niet op haar plaatshij vroeg naar haar, doch niemand wist haar woning; onze klerk betreurde het verdwijnen van Gij ziet, mijne hoeren, dat ik in mijn ge schiedenis ver moest teruggaan voor ik u verhalen kan, wat mij deed besluiten een reis naar San-Francisco te ondernemen, waar in dén enkelen nacht mijn zwarte haarlokken sneeuwwit werden. Hebt nog slechts een oogenblik geduld, dan zult gij het hooren. Ongeveer zes weken na de ontdek king van het gas ik voerde juist het op zicht bij het leggon van de eerste gasbuis kwam mijn vriend en beschermer Joe Ash ley doodsbleek, de oogen met bloed door- loopen, ontsteld mijn kantoor binnenstuiven. De arme jongen zag er uit, alsof Bij een nacht buitenshuis of in de herbergen door gebracht en groote verliezen bij het spel ge leden had. Slechts met moeite kon hij zijn snikken onderdrukken. „Om 's hemels wil, wat is er gebeurd, Joe? Wat ziet ge er uitriep ik verschrokken. „Ik heb mij weer laten verleiden tot drinken mijnheer Freke. Dc drank is mijn vloek", steunde hij. „Dat is zeker erg, Joe, maar daarom be hoeft ge tooh niet zco wanhopig uit je oogen te kijken, alsof des duivels grootmoeder je reeds bij den kraag hadvroolijkte ik hem op. „Dat heeft zij ook, mijnheer. Mag ik u eens vertellen, hoe alles gekomen is? Gister avond kwamen cenige oude vrienden bij ons in de herberg, ik werd vroolijk en dronk meer dan mij dienstig was; maar dat is nog het ergste niet. Een mijner vrienden moet een slechte kerel zijn geworden, want toen ik vandaag met mijn patroon wilde afreke nen, miste ik vijftig dollars uit de geldla. Ik ben verloren, en er blijf mij niets anders over dan naar Frisco te vluohten. Met zoo'n vlek op mijn naam 1" zijn potloodvronwtje, dat hem dagelijks zoo hartelijk gelukwenschte; eindelijk ver gat hij haar. Daar ontvangt hij opeens een schrijven van een notaris, waarin hem wordt medegedeeld, dat de weduwe M. Z., koopvrouw in schrijfbehoeften, gestorvea was, en hem tot haar eenigen erfgenaam gemaakt had. Do erfenis bestond uit ver scheidene aandeelen in wijnbergen en 73.000 franken in baar gel'd. „Ik sta aan den rand van het graf," luiddo het testament, „en heb noch bloed verwanten noch vrienden. Den heer L., ruo N..., No. 97, die mij dagelijks een sou gaf, en wien ik altijd voorspelde, dat 'dit hem geluk zou aanbrengen, ma&k ik tot mijn universeelen erfgenaam." L. bleef boekhouder, maar zijn woning heeft hij voor een betere verlaten. Bij het verbuizen viel zijn oog op een potlood in een der loodjes van zijn lessenaar. Het was het eerste potlood, dat hij twee jaren geleden van de oude vrouw gekocht had. Hij heeft het onder een glazen stolp go- plaatst en zal het zijn leven lang bewaren. De gevolgen van de kamer-gymnastiek. Naar aanleiding van mijn verzoek om een aardig bijschrift bij de drie plaatjes, voorkomende in het vorig nummer, ontving ik een 15-tal versjes- Het rijmpje, dat mij het boste leek, en waaraan als prijsje een boekwerk werd toe gekend, en dat vervaardigd is door M. Alers, laat ik hieronder volgen. Jan Pen was, voor den eersten keer, Eons naar de stad gegaan. Wat was -.»aar toch %\.el moois te zien! Er kwam geen einde aan. Wat 'n kramen ston^cn er op de markt I (Het was juist de kermistijd). Wat een drukte en beweging daar 1 Wat een gezelligheid I Maar 't schoonst van alles vond hij toch Dio kunsten make rsgroep. Wat prachtige toeren maakten zij I 't Was toch een mooi beroep. Daar midden op dat groote plein, Daar stonden zij al klaar. Om, lag er geld genoeg ter neer, Te buit'len over elkaar. Wat ging dab alles vreos'lijk gauw Hoe deden zij b b zoo vlug? Hoe mooi cn sierlijk sprong dio een Over die hooge, houten brug? „Dat zal ioch zulk een werk niet zijn." Zoo dacht nu onze Jan. „Ik wed, dat, als ik urt ook probeer, Ik 't binnen een week óók kan." Maar bij gebrek aan eene brug, Zctto hij twee stoelen nrsr. Zoo zag hij, voor den spiegel staand, Zie.welven telkens woor „Kom aan nu maar eens flink getracht, Of 'k óók dien zwaai aan de brug Zoo prachtig maken kan als hij... Au I 'k Krijg al pijn in mijn rugt Vooruit maar I Niet zoo laag en stijf 1 Hoog op de beenenzoo I Ik heb al bijna den rechten hoek I Nog één zwaai enmaar o 1111" „Ja man, daar stond c n spiegelkast. „Wie kan daaraan ook denken I „Pas op nu met dien aohtorzwaai... Gij let niet op mijn wenken." Klifcs I klats 1 bom bom rinkeldekink 11 Zoo klinkt het door de k-irnor. En daar nog tusschen door 't gegil Van Jans hospita, vrouw Hamer. Wat wae er dan gebeurd? vraagt gij. Wel, ziet naar het dorde plaatje. Dan zult gij 't vreea'Jijk ongeluk zien. Ik vertelde u heusoh geen praatje. „Vijftig uollars?" herhaal 'o ik, mijn beurs uit den zak Iialond. „Neen, Joe, op jouw naam zal geen vlek kleven, hoewel je toch naar San-Francisco moet. Ncein deze kleinig heid, regel do zaak mot je patroon ca kom dan bij mij terug. Aan het diner zullen wij dan verder overleggen, wat er gedaan moet worden." Die vijftig dollars maakten mijn geheele bezitting aan contanten uit; maar ik kon Joe niet in de knel laten zitten, dien goeden Joe, die steeds bij mij in dankbare herinne ring zal blijven als de grondstconlegger van mijn tegenwoordigen rijkdom door destijds die inzameling te houden waarmede de vracht voor de piano werd betaald. Met de waardigheid va:i een echt gentle man nam hij het geld aan niet iedereen weet een bewezen dienst op zijn waarde te schatten en vloog als ccn pijl uit den boog weg. Na een half uur kwam hij als een geheel ander mensch terug. Wij bespraken zijn toekomst; als een vader onderhield ik mij met hem. Gij kunt u geen denkbeeld vor men welke zedelijke waardigheid ik toen als nieuwbakken president der „Natuurlijke Gasbereiding-Maatschappij'' ontwikkelde. Joo hoorde mijn lessen deemoedig aan, alsof ik twintig jaar ouder ware geweest dan hij. In werkelijkheid had ik bijna zijn zoon kun nen wezen. „Vóór wij elkaar vaarwel zeggen, Joe", zoo besloot ik mijn zedepreck, „moot ge dit stuk onderteekenen Dat doe je, nietwaar mijn jongen?" „Wat beteekent bot? Is het soms een schuldbekentenis voor die vijftig dollars?" vroeg hij, de wenkbrauwen fronsend, „Weineen, wat denkt gij van mij?" riep ik verontwaardigd. „Gij moet jc slechts ver- Een Fransche aardigheid. Er is een uitepraakaacdigheid, namelijk cteze (in het Fransch). Als men het hoort zeggen, klinkt het als of men zegt „Si si sie sie si sigares, si cent si sie sie si oent si sigares." (Si spreekt men kort uit, sie lang). Do hoorder begrijpt er natuurlijk nieU van, maar wel, als ge het opschrijft, na melijk zoo: „Si six scies scient six cigares, six cent six sees scicnt six cent six cigares." (Als zes sigarenknippertjea zes sigaren krippen, knippen 606 sigarenknippertjea 606 sigaren." Letterlijk is ecie en scicr zaag en zagen, het werkwoord.) (Ingcz. door Polly" te Leiden). Zoo'n lccport. Oude Japik, een pachter, ging laatst naar do 6tad, Waar hij aan zijn landheer te vragen iets had. Met 't Zondagsche pak op het lijf neld hij aan, En gaf den bediende zijn wensch te ver staan Mijnheer eens te spreken. „Wel zeker, dat kan", Zei geno, „kom binnen, en volg uie waar, man 1" Dc dienaar liet Japik in 't spreekvertrek gaan, Waar deze, op zijn stokje een „Lorre" zag staan. Die hem, heel beleefd, met een buiging begroctt' En vriendelijk zoi: „Goeden dag, gant het goed Hoe Japik verschrikt}!Hij had op mijn woord, Nog nimmer van „Lorri" en zijn praton gehoord... „Dat gaat wel, mijnheer 1" zei bij stott'- rond en bleek, „Vergeef, dat 'k U voor een vogel aan koek 1" Twee meisjes, Liesje cn Bertha, zien voor zich uit een meisje met zeer dunne bccneD loopen. Hierop zegt Bertha tot haar zusje: „Liesje, geloof je niet, dat, als zij haar kousen met St.-Nicolaas ophing, bij haar een paar beenen zou geven om cr in to steken?" Moeder: „Je bent een lievo jongen, Frans 1 Je bent gevallen en toch heb jo niet gehuild. Wel?" Kleine Frans: „Neen, Ma, ik heb niet gehuild.'' Ma: „Waarom schreidet je niet?" Frans: „Er was niemand bij, toen ik viel." Een mislukt plan. Moeder; „Hoe kom jo zoo vol krabben?" Dochtertje: „Ik wilde do poes do schoentjes en kousjes van mijn pop aan trekken." Moeder: „En waarom?" Dochtertje: „Om te maken, dat zij niet krabben kan." (Ingcz. door Jan Leycnaar, to Leiden). In het hospitaal bevond zich onder de herstellenden een muzikant, die zijn arm ontwricht had. De majoor vraagt hem reeds een paar weken lang: „Kun jc nog niet trommelen?" „Neen, majoor." „Dan blijf je nog maar een poosje hier in hot hospitaal." Maar eindelijk duurdo het den majoor toch te lang. „Maar, kerel, je arm is toch bc-ter en jo klaagt niet meer over pijn; hoe Icomt hot, datje nog niet trommelen kunt?'' „Ik ben hoornblazer, majoor." Schoolopziener: „Welk land ligt recht streeks tegenover ons aan den anderen kant van de aarde?" Jongen: „Dat weet ik niet, mijnheer." Schoolopz.„Voronderstcl eens, dat ik 'n gat boorde door do aarde en jou er in stopte, waar zou jo dan uitkomen?" Jongen (haastig): „Uit 't gat, mijnheer 1" plichten, drie jaar lang geen druppel geest» rijken drank meer door jo keel to ïaton loo pen dat is het, wat ge moet ondcrtcekencn, mijn jongen." "„Wilt ge mij met een goed voorbeeld voor gaan?" vroeg Joe arglistig. „Zoo waarlijk God mij helpen moge, dat wil ik!" antwoordde ix vastberaden; ik greep de pen cn zrtte mijn naam onder het stuk; cn ik zweer u mijne heeren, dat ik woord gehouden heb. „Door een knaap als jij bent kan ik mij niet in do schaduw laten Btcllen," riep Joo, weer in den vertrouwelijken toon vervallend, dien hij slechts bij bijzonder plechtige gele genheden achterwege liet, en mij met be wonderende blikken opnemend, liet hij er op volgen: „Jo bent een rare kwant, mijn jongen Als jij den spot van onze kameradon rustig op jc kunt laten neerkomen, zal ik hot in Frisco ook wel uithouden. Geef bier dat papier 1" Joe heeft tot op den huidigen dag geen druppel vuurwater of wijn meer over zijn lippen gebracht. Gij moest hem kennen, mij ne heeren, mijn vriend Joel Een kapitale kerel 1" „Th San-Francisco zul je wel wat geld noo- dig hebben, om een nieuw leven te begin nen. Je bent een brave, eerlijke vent, Joe, en hebt mij uit den brand geholpen, toen ik or deerlijk in zat; nu moet je mij toe staan hetzelfde te doen. Hier zijn two hon derd dollars in goud..." #)Gebruikelijkc afkorting voor San-Fran cisco. (Wordt vervolad.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 5