NS. 13895 Derde Blad. 10 Juni 1905. Op Pinksteren. i. Ik hoor altijd nog „Mooie seringen 1" roepen door een heldere stem op een prach- tigen Meimorgen; en dan zie ik nog heel duidelijk die stille, witte straat, midden in een stille wijk, waar eiken dag van Mei en begin Juni deze roep mijn ooren trof, als ik nauwelijks was opgestaan. Mooie Seringen 1 Mooie Seringen 1" Den eersten keer, toen ik dit boorde, deed ik verwonderd het venster open en zag ik voorbijgaan een slanke figuur, met een dikken, zwaren bundel op het hoofd. Den volgenden ochtend aanschouwde ik bij de stralen der morgenzon een meisje van een jaar of twintig, blootsvoets, schoon in haar landelijke schoonheid, met groote, heldere oogen en een vracht van bloemen dragend, die weelderig over heur losgegaan haar slingerden. Ongetwijfeld was zij reeds vroeg die bloemen gaan zoeken langs de paden en wegen en nu trachtte zij door haai- geroep koopere te lokken. En wat zag ze er aardig uit in haar scha mele kleeding Zij liep er vlug over heen, het lichaam sierlijk wiegend, de handen op de heupen, en stond alieen stil om haar bloemen te ver- koopen en niet om met vrouwen te babbe len of met de mannen te lachen, en toog weer verder, zoodra zij iets Had ver- cocht, opnieuw luide roepend: „Mooie -Seringen 1 Mooie Seringen 1" „Goeden morgen. Hoeveel kosten uw bloemen?" „Twintig stuivers per bos en geen- centiem minder 1" „Nu, wil u mij er 'dan eens .vijf geven. Het voor Ninette." „Wie is Ninette?" ,.Mijn meisje," „Voor uw meisje, dan betaalt u niet zoo veel; voor verliefden zijn de bloemen goed- kooper." Zij kwam de paar treden van de stoep op en ik opende de dour. Het meisje bezat een wilde schoonheid, met oogen, die tegelijker tijd diep en hartstochtelijk en zacht en tee- der waren. Glimlachend zeide zij: „Dit is voor Ninette." Ik nam een goudstuk en antwoordde: „En dit is voor u „Maar het is een goudstuk." „Neem het maar aan. Ik ben zoo in mijn schikHet is de eerste bouquet, dien ik haar geef Zij zag mij doordringend aan. „Dat de Hemel u beiden dan zegenel" Ik vroeg nu: ,Hoe heet ge?" Zij antwoordde mij niets anders dan: „Mooie Seringen" en was eensklaps weg- getrippeld. II. Eiken morgen bracht zij me nu seringen, yersch gepinkt, met de dauwdroppels er nog op, en als Ninette die bloemen zag, was zij er zoo blijde mee als een kind, stopte haar blond kopje tusschen de witte of paarse bloemen en juichte dan. „Ik adem de lente in met al haar geuren." Ik voelde me zoo gelukkig, haar eiken morgen nieuwe bloemen te kunnen brengen en ik zegende het arme meisje, dat er zoo hard voor moest werken, want de vracht was zwaar en zij had een heel eind af te leggen om ze te plukken. Zoo ging het den heden seringentijd door. IIL Toen de volgende lente was aangebroken, hoorde ik weer de bekende klanken. Maar mijn venster bleef gesloten. „Mooie Serin gen hield stil voor mijn deur en riep luide, als om te vragen of ik niet kwam. Een paar dagen later schelde zij aan, zonder twijfel ten hoogste verbaasd, dat zij mij niet zag. Zij was nog geheel dezelfde, met haar bundel bloemen op het hoofd en haar in drukmakende oogen. „Ninette?" vroeg zij. Een oogenblik van stilte volgde, toen antwoordde ik zachtk os: „Ninette is dood." „Mooie Seringen" keek mij aan met droe ven blik. Een oogenblik wilde zij spreken, maar zij gmg heen, zonder een Woord te zeggen cn toen ik haar weder hoorde roe pen, beefde haar stem. Den volgenden dag, het was Pinkster zondag voor dag en dauw, zag ik, neer gelegd voor mijn deur, den geheelen bun del van „Mooie Seringen" met een pa piertje, waarop stond: „ï.oor Ninette." Het was alles, wat zij dien morgen ge plukt had en het waren alle witte seringen, wit, de kleur van het gewaad der gezaligden in den Hemel. PINKSTERLIED. Toen de Heiland naar den hemel Keexd' als aller ia.eer en Hoofd, Heeft Hij aan den kring der Zijnen Eerst den llcil'gen Geest beloofd. Op het heer)- Pinksterfeest Zon u de Heer den Heil'gen Geest. Saamveigadcrd in tc: pel Wend een groot geluid gehoord, En de Geest kwam neer op aarde Naar het oud profetenwoord. Op het heerlijk Pinksterfeest Zond de Heer den eil'gen Geest. Toen weerklonk in vreemde talen Wat de Heiland heeft gedaan, Hoe Hij na Zijn bitter lijden Uit den dood was opgestaan. Op het heerlijk Pinksterfeest Zon de Heer den Heil'gen Geest. De kleine trommelslager. Toen Napoleon, in 1812, zijn noodlottagen Eussischen veldtocht deed, bevond zich in êên zeker regiment een kleine trommelslar ger, wiens onbeduidend en jeugdig voorko men hem tot mikpunt maakte van spot voor het geheele regiment. De tamboer-majoor had hem, meer dan noodig was, verscheide ne malen ransel toegediend, daar hij een vreeselijken afkeer scheen te gevoelen yan den armen knaap, die slechts een twaalftal jaren oud was. Op zekeren dag had de generaal, die de brigade commandeerde, waartoe het regi ment van den kiemen trommelslager be hoorde, bevel gekregen een batterij te ver overen, die een positie verdedigde aan gene zijde van een buitengewoon groot ravijn. Twee compagnieën, waartoe de kleine trom melslager behoorde, waren voor den aan val aangewezen. Het was te voorzien, dat het den meeste® mannen het leven zou koeten, en. de tamboer-majoor gaf geen antwoord, toen de kapitein bem beval den aanval te slaan. Toen trad de kleine trommelslager, met zijn stokken minachtend naar zijn superieur wijzend zelf naar voren en slo^ op geest driftvolle wijze den aanval Van de twee compagnieën van tweehonderd man bereik ten slechts veertig de batterij, doch al dien tijd had de kleine trommelslager blijven voortslaan, alsof er vijftig tamboers aan het werk waren. Eenmaal de batterij genomen, zond de Keizer terstond een aide-de-camp om hem rapport te brengen omtrent degenen, die in het leven waren gebleven en beval hij, dat den volgenden dag het Kruis van het Le gioen van Eer zou uitgereikt worden aan elk van de dappere mannen. Den volgenden dag, toen de plechtigheid van de uitreiking van het verlangde Krui9 afgeloopen was, riep een jeugdige stem van uit de gelederen: „Maar hoe is het nu met mij? Waar is mijn Kruis?" De generaal keek in 't rond en ontwaarde den kleinen trommelslager, onstuimig schreeuwende als een teleurgestelde jon gen. „Wat scheelt er aan?" vroeg hij verwon derd. „Wel, generaal, ik ben een van degenen, die onder hen behoorde. Ik sloeg den aan val." „Maak je maar niet ongerust, mijn joB- gen", was des generaals antwoord. „Jij bent nog te jong, jij krijgt pas het Kruis als je een baard zult dragen. Hier heb je wat om je te troosten." Bij deze woorden gaf de generaal hem een twintig-francs-stuk. Dc knaap bekeek bet een oogenblik, waarna hij het in den zak stak, zeggende: „Dank u wel." Later, toen het leger op zijn verschrik- kelijken terugtocht was uit Moskou en elke man zichzelf voortsleepte zoo goed hij kon, bevond zich het regiment van den kleinen trommelslager aan de uiterste linkerzijde en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 11