NE. 13866 Derde Blad. 6 Mei 1905. Efeaea in diensfB „Goeden dag, Dikke 1" Geen antwoord. „Goeden dag, Dikke 1" Dezen keer klonk deze, evenzoo vriende lijke als korte begroeting reeds vrij hard uit den mond van den referendaris Ger hard Weistritz die gekomen was om op 1 Mei zijn vriend en korpsbroe der Hein Dergentin, eenjarig vrijwilliger, bij het 10de regiment infanterie met de in stilte verwachte benoeming tot korporaal te feliciteeren en om dit feit eens prettig te vieren. De bravo Hein, bijgenaamd de Dikke, wegens zijn corpulentie, zag er niet bijzon der vroolijk uit. Zooals hij daar zat, het hoofd treurig naar beneden gericht, do si gaar tusschen de vingers, was hij, anders .altijd zoo vroolijk, een passende illustratie voor het beroemde boek „Geknakte Lelie." „Nu, zeg eens, man des roems, wat is er met jou gebeurd?" vroeg Gerhard Weis tritz. „Ik dacht, dat jij van blijdschap op je edel hoofd zou staan, en nu zit jij daar, abof jij plotseling last gekregen hadt van geestelijke platvoeten 1" „Doe mij een pleizier en houd je mond, je verveelt me 1" klonk het nu met een dof fe stem uit den hoek, waar do sofa stond. „Ja, maar ik dacht, dat jij heden korpo raal waart geworden?'' „Zoo, jij dacht?... Nu, vraag dat aan den kapitein, wat die er van denktIk kor poraal I Ha, ha, ha 1 Het is bespottelijk 1 Weet jij, wat hij heden gezegd heeft? Jij, eenjarige, als jij gelooft, dat jij heden tot korporaal bevorderd wordt, ben je wat al te optimistisch. Nu, en wat zullen mijn ouders daarvan zeggen en dan... mijn lieve Ilse 1" „Nu, Dikke, troost je, man 1 Wat niet is, kan immers nog worden. A propos, Ilse 1" „Ik heb haar zooeven gesproken, zij laat je hartelijk groeten, hoopt je morgenna middag bij haar oom (bijna had hij gezegd: „stralend van vreugde over je korporaals- benoeming") aan tafel te ontmoeten." „Ook dat nogO, dat monster. Ach, ik spring bijna van woede tegen den muur op," klonk het weder uit den hoek, waar do so fa stond. „Jij bent gek. Mijn kapitein, dat is toch duidelijk genoeg 1" „Ja, ik weet niets..." „Zoo, jij weet weer niets? Mensch, mensch, ik moet immers morgen op wacht staan, opdat zooals mijn kapitein zegt, de weinige militaire kennis, die ik bezit, niet geheel verloren ga." „Nu, dat is nu eenmaal niet anders. Ik zal je verontschuldigen en Ilse voor je groeten. Adieu, Dikke, hoofd omhoog Neen, er was werkelijk niets aan te ver anderen. Hein moest op wacht staan. Alle pogingen, om een plaatsvervanger t^ krij gen, gelukten niet. Diep treurig, met een i hekel aan het militairisme in het algemeen, en aan zijn kapitein invhet bijzonder, trad Hein op den voormiddag van den volgen den dag aan. Natuurlijk waren zijn gedach ten geheel ergens anders dan bij den ko ninklijken dienst. Hij zag voortdurend het treurige gezicht van Ilse voor zich, wan neer zij van zxjn wegblijven hoorde. Zoo kwam het dan ook, dat Hein ver schillende fouten maakte, die bij het mili tairisme als ernstige misdaden worden aangerekend. De kapitein, die persoonlijk inspecteerde, nam daarom ook vaak de ge legenheid waar, Hein vriendelijk te vragen, of zijn geestelijk uurwerk nog liep. Ten slotte drukte de kapitein nog den wachthebbenden onderofficier op het hart steeds op Hein te letten. De brigade-com mandant was heden in de kazerne en wan neer er één in staat was iets doms te doen, dan was het de eenjarige Dergentin. Van de nabij staande kerk sloeg het acht uur. In zijn regenmantel gehuld, het ge weer onder den arm, slenterde Hein Der gentin langzaam voor de officierskazerne heen en weer. „Verwenschte boel 1" bromde Hein. „Nu zijn ze bij Ilses oom zoo vergenoegd en ik moet hier als een gek op en neer loopen I Nu, voor de tweede maal word ik geen soldaat meer, in elk geval niet vrijwillig 1" Midden in deze overpeinzingen blijft hij staan. Verbeeldt hij het zich, of ia het werkelijkheid? Vroolijk lachend komt zijn vriend Gerhard Weistritz en naast hem Ilse. „Nu, wat zeg je nu, goede Dikketje?" lacht Gerhard. „Wij hebben je ook wat meegebracht I Ilse, kom toch eens hierl" „Och, doe mo een pleizier en ga weg! De generaal is heden in de kazerne, en als ik met jullie gezien word, nu, ik pas er voor I" „Maar, Hein 1" stamelde Ilse. „Ik wou je toch zoo graag eens spreken en je in elk geval de hand drukken Terwijl de beide verliefden daar zoo stonden, liep Gerhard peinzend op en neer. Plotseling komt hij op een dol idee. Hij had het vorige jaar in een afgelegen regi ment gediend en het tot onderofficier ge bracht. Als hij Heins mantel omsloeg, zijn geweer nam en voor hem een kwartier op wacht ging staan en Hein met de overjas van Gerhard aan, over de uniform, den hoed op, zal dan zeker wel niet herkend worden. En buitendien zal er ook zoo gauw geen officier komen. Men hoort vrooliike stemmen en muziek in de üazerne; het feest is dus nog in vol len gang. Hein maakt, als Gerhard hem zijn plannen meedeelde, eerst wat zwarig heden. Maar ten gevolge van Ilses aandringen, gaf hij toch toe. De verwisseling van kleederen bad spoedig plaats en van vreugde stralend, gaat Hein met zijn Ilse in een zijstraatje, om ongestoord te kun nen praten. Ongeveer tien minuten zijn verloopen en Gerhard Weistritz denkt: „Nu zouden die; ook wel eens kunnen ophouden, opdat ik; Ilse op tijd thuis brengen kan 1" toen de i deur van de kazerne werd geopend. Men, hoorde een sabel kletteren en een vroolijke stem zegt: „Ik dank u zeer, heeren. Ik ken. immers den wegl Mijn hartelijke dank en verder veel pleizier 1" Het was de generaal. Op het eerste oogenblik was Gerhard radeloos. Toen schoot hij zoo gauw mogelijk in het wacht huisje, en toen de generaal er aankwam, nam hij het geweer van den schouder en presenteerde het, dat het een lnst waa. „Zoo is het in orde," zeide de generaal, „een goede greep! Wie ben je?" „Eenjarige vrijwilliger Dergentin 1 Acht ste compagnie, generaal," luidde het ant woord van Gerhard. „Nog geen korporaal „Neen, generaal 1" „Over... geweer 1'' Gerhard bracht het geweer weer aan den; schouder met een krachtigen ruk. De jonge éénjarige was den generaal bij zonder in den smaak gevallen. Hij was he den in een zeer tevreden en vroohjke stem ming. Intusschen bad Hein weer aan zijn vriend gedacht. Vroolijk kwam liij, aanhou dend lachend en pratend, terug en ver kleedde zich zuchtend weer in zijn solda- tenkleeding. Toen Gerhard hem het kleine voorval met den generaal vertelde, dacht hij er niet over na. Maar het kwam hem toch in den zin, dat de generaal zijn greep zoo geprezen had. Toen Gerhard zich met Ilse langzaam verwijderd had, kwamen nog eenige droeve gedachten in hem op. Wanneer Gerhard zich nu eens niet zoo flink gehouden had en do generaal hem berispt had? Nu, daü was dan ook gelijk! Hij zou voor morgen middag toch nog wel iets stoms uithalen, dan kreeg hij toch een standje en dan kwam het op iets meer of minder niet aan. Maar tegen alle verwachting viel er niets voor. Hij bracht zijn vrijen middag na de wacht met zijn vriend Gerhard zeer genoeg lijk door. Toen hij daarna op het kazerne plein exerceeren moest, deed hij herhaal delijk eens goed zijn best En wat hij geheel voor onmogelijk gehouden had, de kapi tein had slechts woorden van lof voor hem. Doch plotsdijjjr zakte h^m het hart in de, schoenen. De ■'generaal was namelijk op het kazerneplein gekomen en onderhield zich met Heins kacitein. Eensklaps keerde de kapiteiiAtdLm en riep: „Éénjarige Der gentin nmflp Hein riep; zooals voorgeschrev i was, „hier", uit Volle borst. „O wee, wat zou ik nu weer uitgehaald hebben dacht Hein, terwijl hij snel den gevreesden overste naderde Doch tegen zijn gewoonte zag deze hem vriendelijk aan en hield voor den verrasten Hein de vol gende toespraak: „Naar de generaal mij gezegd heeft, heb jij je op post goed gehouden. In bet bij zonder bevielen den generaal je vlugge

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 11