N£. 13838
Derde Blad.
1 April 1905.
TE DOM.
In een coupé eerste klasse van den trein,
die zoo juist Kufstein verlaten had, zat
'n. zeer interessante jongedame. Tegenover
haar had een elegant heer plaats genomen,
dien zij in München had leeren kennen en
die zioh bij haar had aangesloten, wijl hij
evenals zij een reis met de Brennerbaan
wilde maken. De dame zag er werkelijk
aai'dig uit. Een fijn gezichtje met moedige
trekken, een lieve karmijn-roode mond,
groote, blauwe oogen en bruin haar met
roodachtigen glans, die zoo betooverend
wei kt. Zij droeg een zeer vlug reiskostuum
en een eenvoudig reishoedje met e9n hane-
veertje. De heer tegenover haar was siank
en voornaam; een blonde knevel krulde zich
over zijn lippen. Hij scheen do dame even
goed te bevallen als zij hem.
„Prachtige aanleg, «-eze baan," zei de
heei. „Mooie uitzichten, daar houd ik veel
van. Zij zijn misschien ook het beste in bot
leven. Zij zijn niet altijd wat zij schijnen,
dat is waar. Zoolang men ze evenwel heeft,
doortrillen zij het leven et tooveraohtige
verrassingen. Men droomt slechts van
Bchoone avonturen, al mogen zij ook vluchr
tig vooibijtrekken, evenals de door de zon
beschenen bergspitsen, of als de rijkge-
kleurde bloemen der dalen."
„U wordt werkelijk zeer poëtisch, graaf,"
zei de jonge dame en een lachje speelde er
om haar mond. „Van c. m kant ken ik u
nog in het geheel niet."
„Och ja, wie heeft niet menigmaal zijn
aanvechtingen 1"
„Hebt u mij niet gezegd, dat u de reis
met de brennerbaan dikwijls hebt ge
maakt?"
„Zeer vaak, natuurlijk."
„Ik reis er vooi de eerrto maal. Dan zal
u mij wel eenige inlichtingen kunnen ge
ven."
„Met genoegen. Pc ken het land en zijn
inwoners zeer nauwkeurig. En het verheugt
mij, dat ik u van hen kan vertellen, want
ik houd veel van hen. Het dal, dat wc nu
doorlijden is het Bened :-Inndal. Zoo aan
stonds hebben wij een vrij uitzicht op de
Alpen. Het ~eneden-Inndal behoort tot de
gelukkigste oorden der aarde. Niet, dat
1. -r groote iij_..oin woont. O, neen, er
zijn veel rijker oorden dan dit. Maar hier
heerscht bliji igheid. De boeien hebben
hier een zwaren arbeid en de hemel is hun
niet altijd gen.gen. Men kan de bewoners
van dit dal eerder arm dan lijk noemen.
Doch hun is een gave geschonken, 'die tegen
alles opweegt; nl. warmte des gemoeds. De
laenschen zijn daar altijd opgeruimd. Wan
neer zij een vraag stellen, dan kan men
tien tegon één wedden, dat zij een schei t-
send en geen ernstig antwoord krijgen. Zij
verheugen zich in het leven; zij kennen
geen zorgen; zij lachen alle droefgeestig
heid' weg."
„Och, dat is immers het bestel Wat behoe
ven zij. nog meer tot hun geluk?"
„Zoo goed als niets. Zij diagen het in
zich. Zorgeloos en vroolijk leven zij hun
dagen. Zij zijn zeer geestig en vaD nature
begaafd.
Urenlang kunnen zij elkaar op geestige
wijze plagen en zij hebben daarbij zulke
in-koddige uitvallen, dat de toehoordei1
niet kan ophouden met lachen. In de
„vierregelige verzen" toonen zij niet alleen
een voortreffelijk talent om te rijmen, dat
door oefening vei kregen wordt, maar bo
venal vaardigheid in het geven van snedi
ge zetten. Dat noemen zij „afspringen."
Zijn zij in do kroeg of in het vrije veld
of in een gezellig rondje bij elkaar, en
weerklinkt do citei, 'dan begint ook te ge
lijk het afzingen. Ieder van het gezelschap
zingt dan zijn vierregelig vers en ieder
heeft zijn geestige kern. Het zijn treffende
epigiammen, die de eon op den ander
maakt, de knapen op de meisjes, 'de meisjes
op de knapen of op den jager, die altijd
onaangenaam zijn, of op den stedeling, die
altijd den spotlust opwekken, of op 'de
waardin, die te veel praat, of op een gast,
die te gierig is. Er bestaat altijd wel aan
leiding tot deze spotverzen en zij vallen op
hem, die zich niet met gelijke wapens ver
weren kan, als hageJschotcn neei."
„Dat is werkelijk verrukkePjk."
1 „Nietwaar? Zorgeloosheid, blijmoedig
heid, c.ii beetje overmoed, daar gaat niets
boven.
En ik houd zooveel van dat volk, omdat
ik iets van zijn aard'heb. Ook ik leef zor
geloos, vroolijk in do wereld. En u, me
vrouw, u is, zoover na onze korte ken
nismaking ooideelen an, ook van 'dien
aard. Daardoor ke^b u mij ook geheel en
al veroverd."
„Werkelijk? Ja, ik stem u toe, ik ben
opgeruimd van aard. Maai ik kan het niet
helpen, als ik daarmee veroveringen
maak."
,,U hebt mij geheel betooverd en ik
wenschte niets vuriger dan u dat altijd
weer te mogen zeggen."
„O, u blaast al gauw den stormaanval,
graaf. Na zoo korte kennismakingWie
weet, wanneer u mij nader leert kennen,
of mijn gebreken u dan niet ten zeerste
afschrikkc
„Zelfs uw gebreken zullen mij bekoorlijk
toeschijnen, want ik ben verliefd."
„Och, wat u zegt!"
„Een man kan dat slechts zeggen als hij
zich voor altijd verbinden wil. En dat doe
ik. Neem mijn voorstel aan het zal u niet
berouwen. Ik wil u op dö handen dragen."
„Dat is een huwelijksvoorstel 1 Daarop
was ik geheel niet voorbereid."
„Zeg dan ten minste een woordje, daf
hoop geeft..."
„Wij zullen zien..."
„Een beter woordje!"
De dame reikte hen de hand.
„Ik ben u niet ongeneg.n, graaf..."
De heer kuste onstuimig haar uand.
„U maakt mij overgelukkig, mevrouw t"
Do dame trok haar hand terug met een
langzame beweging, die eerder een aanspo
ring dan een afwijzing was..
„Halm aan; steekt de man zoo onstuimig
van wal, dan moet de vrouw op afweiing;
bedacht zijn."
„Waarom? Wat dwingt u er toe om uw
gevoelens terug te houden? U is toch on
afhankelijk, nietwaar?"
„Ik ben onafhankelijk, ja. Ons huwelijk
is vóór een jaar ontbonden. Sedert maak ikj
met mijn gezelschapsjuffrouw, die te Müni
chen ziek werd, en die ik 'derhalve daar
moest achterlaten, uitstapjes. Ik ben nit
hier, dan daai, waar het mij bevalt.
Mijn toekomst is goed verzekerd. Ik ont
vang van mijn echtgenoot jaarlijks zestig
duizend gulden. U ziet, dat mijn inkomsten
de uwe, waarvan u mij vertelde, evenaren*
Maar, weid ik uw vrouw, dan moest u..,
eenige schulden voor mij betalen..."
„Schulden?"
„O, niet veel, schrik niet. Misschien
twintig, dertig duizend .gulden."
„Hoe hebt u die gekregen?"
„Zeer eenvoudig. Mijn echtgenoot werd
voor viei' maanden door de Russische poli
tie in hechtenis genomen. Er moet zich een
dei samenzweerders op zijn goederen
opgehouden hebben. Dat wierp een politie
ke verdenking op hem. Doch zijn onschuld)
zal aan den dag komen en dan ontvang ik
weder mijn rente. Hij is immers een aan
hanger, een steun van de Regeering 1 Daar
ik mijn geld altijd verbiuikto, moest ik de
laatste maanden schulden maken. Maar u
zegt niets graaf?"
De heer liet zijn monocle uit het oog val
len.
„Vergeef mij, maar ik wilde u een soort
gelijke geschiedenis van mijn inkomsten
vertellen en v. a het intrigeeren van de
Italiaansche regeering, die zioh, ook op,
politieke gronden, van mijn goederen mees
ter maakte-"
„Hoe meent u dat?"
„Zeer eenvoudig. Wij kunnen immers,
na al wat ik gehooid heb, oprecht met elk
ander spreken. Mijn bezittingen liggen ook;
op de maan; daar, waar ook u uw inkomt
sten van daan h ijgt!"
,,U meent?"
„Dat wij ons iD elkander volkomen bedro
gen hebben. Ik sloot mij bij u aan, omdat
ik geloofde een goudvisck te vangen. Eni
u coquetteerdo met mij, omdat u geloofde)
een goudvink te vangen. U is evenmin ba
rones als ik graaf ben. Wij zijn kamera*
den, gelukzoekers, die de wereld afreizen-
om zich het leven aangenaam te maken en|
naai avontuur te jagen waardoor zij totj
rijkdom en tot positie in de wereld kunnen!
geraken. O, er zijn velen van onze soort!
Dat echter twee elkaar ontmoeten en eenigq
dagen met elkander doorbrengen, zondefl
dat de een den ander herkent, dat is toch!
zeldzaam en komisch."
„U verrast mijl U is dus geen graaf?"
„Geen graaf en in geen geval een graaf,
die verliefd is. Ik gevoel voor u niet d$
minste genegenheid. Integendeel, u mis*
haagt mij 1"
„Ach, dat is jammer I"
„Ik weet niet precies waarom. U is im
mers opgewekt en elegant. A, nn heb