No. 1383S
LËIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG" I APRIL. - TWËÈDË BLAD.
Anno 1905.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Het Geheim van het Apothekershuis.
In een kruiskopje „Geen gevaar5' zegt
j,D e Maasbod e":
De oud-minister, mr. Goeman Borge-
sius, zit er erg over in de war, dat by
aanneming van het wetsontwerp op bot
Lager Onder w ij s, hetwelk de sub
sidie voor de bijzondere school ietwat ver
hoogt de Christel ij ke liefda
digheid in het gedrang zal komen.
Immers, als de Staat alle6 gaat betalen,
kunnen de voctfstandcrs der bijzondero
school best hun beurzen gesloten houden.
En daarmede wordt dan tevens een der
schoonste lichtzijden van het bijzonder on
derwijs in de schaduw gezet.
De heer Borgesius, die blijkbaar zoo
warm voelt voor Christelijke deugden, stel
le zich gerust!
Hij leze nog eens kalm na, wat in de
vergadering van Woensdag 22 Maart jl.,
die hij toch zelf oijwoonde, door don socia
list Schaper over dit punt in het midden
;werd gebracht.
Een klein rekensommetje.
,,Elk kind", aldus de afgevaardigde van
Appingedam, „elk kind van de bijzondere
school kost, ruw berekend, ongeveer ƒ30."
Daarvan wordt, zeggen wij, 1/3 gedeelte
gedekt door het B-ijk, dat is dus 10. Ruim
8 zal er waarschijnlijk bijkomen volgens
deze wet; derhalve blijft er nog 12 gulden
ongedekt over. Bekent men nu op zijn
hoogst, dat per kind vijf gulden schoolgeld
betaald wordt, dan moet nog 7 gulden door
de voorstanders van het bijzonder onder
wijs worden bijbetaald."
De heer Borgesius kan het sommetje
zelf narekenen, en hij zal bevinden, dat
hij zijn portemonnaie gerust kan openen,
als hem een aalmoes wordt gevraagd voor
de Christelijke School.
Bij de debatten over de lager-on
'd e r w ij s-n o v e 11 e stelde dr. De Yis-
sor, als beginsel, de suprematie der open
bare, d.w.z. der Staatsschool. De christe-
lijk-historische afgevaardigde sprak daarbij
evenwel de hoop uit, dat, bij het openbaar
onderwijs, godsdienstonderricht als ver
plicht leervak zou worden geïntroduceerd.
,,Die eisch werd door „De N. Ct.'5 be
streden, omdat het blad van meening is,
dat van Staatswege godsdienstonderwijs
niet gegeven worden kan, zonder dat de
Staat tusschen godsdiensten een keuze
doet. En, in dat verband, achtte „D e
(N. Ct." zelfs dr. Kuypers aanslag op ae
openbare school minder gevaarlijk dan
het streven van een groep van predikan
ten om de Staatsinstolling te versterken,
ten einde haar, en daarmede den Staat zelf,
te brengen onder kerkelijk gezag.
,,D e Rotterdammer" achtte even
min den christelijk-historischen wensch
voor verwezenlijking vatbaar en wel op de
zelfde gronden als „De N. Ct."
„Intusschen", zegt laatstgenoemd blad,
„tot synthese leidt het tijdelijk uitdrijven
der antithese niet. „De Botterdam-
mor" acht deze gelegenheid gunstig om den
christelijk-historischen coalitiegenooten
voor te houden, hoeveel zij, „die somtijds
van vrijzinnige zijde op eenigen steun voor
hun christelijke staatkunde schijnen te
hopen, van dien kant hebben, te verwach
ten." Waaruit dan volgen moet, dat ook
zy alleen van de „vrije" school heil ver
wachten kunnen.
Van deze poging om den reeds gezwol
len Rubico tot een bandjir te maken, zou
den wij zwijgen, ware het niet, dat de hou
ding van het anti-revolutionnair orgaan
ons, in éón opzicht, verbaasde. Want in
dien het waar is, dat, van Staatswege, een
bepaalde belijdenis niet gedoceerd worden
ban, wat mogen dan de christelijk-histori
schen verwachten van een herziening van
bet openbaar universitair onderwijs in de
theologie, welke, volgens !het bekende
amendement-Schokking op do hooger-on-
derwijs-wefc, binnen drie jaren moet tot
Btand komen?
„De N. Ct" zegt ten slotte, datzij het
niet zonder belang acht even te doen op
merken, hoeveel deyenen, die van een
christelijke coalitie naar eehigen steun
voor het herstel eener Staatskerk uitzien,
van dien kant te hopen hebben.
„D e Standaard" begint een artike
lenreeks over de vrije school. Aan
gaande de brandende kwestie, in hoeverre
de Staat voor den financieelen steun
eischen mag en moet stellen, laat het blad
zich als volgt uit:
„De Overheid stelt den noodzakelijken
eisch, dat het onderwijs, dat ge op uw
vrije school geeft, in klimmende mate
voldoen zal aan de eischen, die het aard-
sche leven aan de schoolopvocding stelt en
stellen moet.
Doch juist daartegen komen velen nu op, en
zeggen: „Onze Christelijke school moet
bandeloos vrij blijven", en hierin nu ver
gist meu zich.
Ongetwijfeld, ze moet geheel vrij blij
ven in do volle belijdenis van haar Chris
telijk beginsel en in de uitwerking en toe
passing van dat beginsel op de richting
van het onderwijs; maar ook daarin alleen.
Afgeweerd moet daarom elke inmenging
van de Overheid, die den eisch van het
Christelijk beginsel zou deren, maar toe
gejuicht moet omgekeerd elke poging der
Overheid om ook in onze scholen goed en
degelijk onderwijs te bevorderen.
Wie deze scheidslijn uit het oog verliest,
ijvert niet moer voor het Christelijk begin
sel op zijn school, maar voor de liefhebbe
rij van een eigen koninkrijkje, waarin M]
zal te werk gaan naar eigen luim en lust.
En dit mag niet. Dit zou onzen strijd
ontheiligen en ontwijden. Het zou een mo
tief verraden, dat niet den Christus, maar
eigen macht en invloed zocht.
Slechts op één gevaar zult ge bierbij
bedacht zijn.
In de politiek is gestadige wisseling, en
drijven straks zij hun wil door, die alle
Christelijk beginsel ook uit uw opvoeding
bannen willen, dan kunt go plotseling vooi
de vraag komen te staan, om óf het ka
rakter van uw Christelijke 6chool prijs
te geven, óf opnieuw van alle geldelijke
Regeeringshulp af te zien.
En dan zal het de vraag zijn, of ge in
den lande genoeg diepe overtuiging voor
het belang der Christelijke belijdenis in de
opvoeding hebt aangekweekt, om uit de
vloedgolf van jammer, die dan komen kan,
uw Christelijke 6chool in veilige haven bin
nen te loodsen."
Er gaat tegenwoordig bijna geen dag
voorbij zonder dat men in de dagbladen iets
kan lezen over den slechten geest, die
er in ons legor, voornamelijk onder de
subalterne officieren der
infanterie, heerscht en telkens wor
den daarbij staaltjes verteld van het onoor
deelkundig optreden van de legerautori-
teitcn, die ongetwijfeld ieders verbazing
wekken.
Van verschillende kanten wordt tegen
dergelijke schrijverij te velde getrokken,
waarbij dan gewezen wordt op het nadeel,
dat wordt toegebracht aan krijgstucht en
vertrouwen op de chefs.
IJ. Z., dio in het „Hbld." een belang
wekkend artikel schrijft onder het op
schrift: „Leger-hervormingen", is het hier
mee volstrekt niet eens. Z. i. staat het na
deel, dat door de courantenschrijverij aan
de krijgstucht wordt toegebracht, nog in
geen vergelijking tot dat, hetwelk ontstaat
door het weinig oordeelkundig en dikwijls
ruw optreden van sommige hoogo chefs.
Wanneer men, zogt hij, jarenlang een
man handhaaft aan het hoofd van een aan
zienlijk onderdeel van het leger, die in het
bijzijn van diezelfde onderofficieren en
jonge officieren zijn regimentscommandan
ten en bataljonscommandanten uitscheldt
en afsnauwt, die bij inspectiën en oefenin
gen er een genoegen in schept om de com
pagnies-commandanten op 6malonden en
earcatischen toon toe t» spreken op de
soldatenkamers en hen in de oogen dier
minderen zoo klein mogelijk te maken;
zal er dan niet oneindig meer schade aan
diezelfde krijgstucht worden toegebracht
dan door het meest venijnige couranten
artikel I De soldaat ziet hoog op tegen zijn
kapitein met diens paladijnen luite
nant, sergeant-majoor, enz. van den
eersten dag van zijn in-dienst-treding af.
De schrijver durft veilig beweren, dat de
man in den regel aanvankelijk grooten
eerbied heeft voor zijn luitenants en rijn
kapitein, met wie hij dagelijks in aanra
king komt.
Daar komt echter de inspeotie voor den
generaal. „Nou, kapteintjo, nou zullen we
eens zien of je goed voor de kleeding hebt
gezorgd." Weg is de aureool, die den kapi
tein omgaf, zelfs al is de kleeding goed in
orde. Voor zijn compagnie is hij nu „het
kapiteintje" geworden. Bij manoeuvres
en oefeningen gaat het echter pas „van
dik hout zaagt men planken". Dan komen
de gouden kragen aan de beurt en do mod
derspatten, die daarop vallen, zijn niet
gemakkelijk weg to poetsen.
Er moet, meent hij, verandering komen
en dat het liefst door ruime toepassing
van de pensioenwet. Toch heeft hij ge
meend in het waarachtig belang van dat
leger te moeten waarschuwen tegen het
geen in den strijd tegen de onbehoorlijke
onderdrukking, waaraan men in het leger
van boogerhand wordt onderworpen, min
der goed moet worden geacht. Die strijd op
zichzelf is echter nuttig en noodig, en er
zijn in het leger ook werkelijk niet veel
officieren meer, die durven ontkennen, der
aan het stelsel van onderdrukking der
vrije gedachte mits in behoorlijken vorm
geuit een einde moet komen. Een einde
moet komen aan den toestand, dat een re
gimentscommandant, des morgens op zijn
bureau komende, met angst en beven de post
naziet, waarmede weder eenigo banblik
sems werden toegeslingerd. Een einde moot
komen aan den toestand, dat men in zijn
meerdere niet andera ziet dan zijn natuur
lijken vijand. Een hoogo chef moet bij voor-
komeDdo moeilijkheden den lagere hulp en
steun verleenen op welwillende wijze, en
niet slechts op de loer liggen om te zien
hoa men zich uit een lastige situatie weet
te redden. Niet door inboezemen van vrees,
door aanjagen van zenuwachtigo opwin
ding behoort men te regeeren, doch door op
oordeelkundige wijze, zonder zwakheid,
vertrouwen aan to kweeken. In een moeilijk
geval moet de lagere chof rijn superieur
om raad kunnen vragen; niet echter zich
angstig afvragen, hoe zou hij het willen
hebben en dan met een: „God zegene don
greep", den knoop doorhakken. Zoo
kweekt men geen karakters, die in oorlogs
tijd iets op hun verantwoording durveu
nemen Hoe hooger men staat, hoe ruimer
opvattingen men moet huldigen. De
hoogst geplaatsten moeten daarom niet
zijn mannen, die goed scherpe brieven we
ten te fabriceeren, die goed den weg welen
in het raderwerk der bureaux. Zij moe
ten hoogstaande mannen zijn met veel men-
6chenkennis; veel tact, een goed humeur en
een goed physick. Zij mooten mannen zijn,
die van jong luitenant af onder hun kame
raden hebben verkeerd en die er niet te
gen opzien ook met een gewoon mensch
een praatje te maken; zij moeten ook we
ten wat er omgaat buiten hun meer engen
kring, in de burgermaatschappij. De ware
hoogheid bestaat daarom nog niet in onge
naakbaarheid.
Het is meer dan noodig, dal aan de
spits van on3 hoofdwapen binnenkort
iemand verschijnt, die deze eigenschappen
in ruime mate bezit, iemand, die menschen
kent en tact bezit en daardoor vertrouwen
weet te winnen.
„Het Centrum55 schrijft naar aan
leiding van het tha -s vorschcnen advies
van het bestuur dor „Lib. Unie" zie
elders in dit blad en het vroeger ver
sohenen advies van het bestuur van 'den
„V r ij z.-Domo cr. Bond":
„Wat er onder deze omstandigheden van
de concentratie moet terecht komen, is niet
zeer duidelijk.
De vrijzinnig-democraten zullen nu overal
do aftredende oud-libeia'm mooten bestrij
den en candidaten stellen, die het program
van actie der geooal ie eerde partijen onder
schrijven.
De „Unio'Miberalen zijn, volgens do aan
gegane overeenkomst, gehouden dio candi
daten to stemmen.
Maar overeenkomstig het advies van hun
hoofdbestuur zullen zij dat niet kunnen
doen, omdat dan de aftredende oud-libera
le Kamerleden bestreden wordon.
En wanneer aldus do samenwerking met
de vrijzinnig-democraten misloopt in A-,
zal zij natuuilijk ook in B. on O. niet har
telijk kunm i rijn.
Het hoofdbestuur der „Liberale Unie"
heeft feitelijk partij getrokken vóór do oud
liberalen tegen do vrijzinnig-democraten.
Aan laatstgenoemden zijn zij gehouden
door een oompiomis, 'door een gemeen
schappelijk program van actie.
Maar aan cerstgenoomdon voelen zij zich
inniger gehecht door vele banden van het
velleden en door sympathieën, die niet zoo
spoedig te vorbickon zijn.
Tydeman schijnt voor don heer Borgesius
toch altijd nog betrouwbaarder vriend dan
Trcub."
„Do Nieuwe Courant" zegt onder
het hoofd „Yroomhoid en politiek beginsel":
„D e Standaard" schreef onlangs, dat
de noodzakelijkheid van samenwerking tus
schen zoo verschillende naturen als die van
do heeren Van Houten en Yanlor
V 1 u g t, do liberalen, indien rij do meerder
heid veroverden, met machteloosheid zou
slaan.
Wij antwoordden, dat het blad zich daar
niet ongerust over bohoefdo te maken, daar
van de aanstaande vorkioringeü toch nooit
een zoodanige uitslag te verwachten was,
dat de twee genoemde staatslieden te ramen
do lakens zouden hebben uit te geven, d.w.z
den geheclen politieken toestand zouden bo-
heerGchen.
„Do Standaard" komt nu terug mot
de opmerking, dat hij dit niet begrijpt,
want dac. het manifest der 75, waaronder do
beide namen voorkomen, „een declaratie van
beginselen" was, niet een speciaal program,
maar „het opheffen van een banier." Nu
wordt schrijft hot blad in zulk een stuk
óf „van hoogore beginselen uitgegaan en
daaruit ook het program afgeleid, en dan
kunnen mannen als prof. Van der Vlugt en
mr. Yan Houten niet samengaan. Oftewel,
prof. Yan dor Vlugt en mr. Van Houten zijn
hier als combinatie wol op hun plaats;
maar dan blijkt er ook uit, dat het program,
waarvoor zij saam optreden, aan alle hooger
zedelijk beginsel gespeend is." Dit laatste
nu zou hot blad onverklaarbaar vinden van
con man alt" prof. Yan dor Vlugt, „dio
vroomheid in de binnenkamer als de mystie
ke bron van zijn levenskracht belijdt."
Daarop slechts dit. Het manifest bevat
een formulccring van de liberale beginselen
voor het bestuur van den Staat, waarmedo
èn prof. Van der Vlugt èn mi. Van Houten
instemmen. Het blijkt, dat, welke ook do
zedenleer moge zijn, dio de eeno of de andere
dezer beide mannen aanhangt, rij beiden aan
wetgeving on bestuur die beginselen ten
grondslag willen leggen, welke men in liet
manifest geschreven vindt.
Do poging van „De Stan daan rd"
om do „vroomheid" van prof. Van der Vlugt
politiek te exploiteercn, is een aanranding
van het karakter dier eigenschap zelve. Im
mers, als dio poging ooit gelukken mocht,
waro het geen „vroomheid in debinnon-
kamor" meer.
Men heeft dan ook deze klnagliodoren van
„De Standaard" als niets anders te be
schouwen dan als uitvloeisels van die ver
derfelijke en dezerzijds zonder ophoudcD be
strijden vermenging van godsdienst (vroom
heid) cn politiek (staatkundige beginselen),
welke in het blad cn rijn geestverwanten ioo
ijvorigo bevorderaars vindt cn in het door
do beide genoemde lieorcn ondcrtcekcnde
stuk zoo gestreng wordt afgekeurd.
18 Nedorland oon Protestante
schc Staat? Deze viaag stelde „Do
Noderlandei".
Ter harer beantwoording dient eerst
vast to staan, zegt het blad, de beteekenis
van hot woord Staat. Do Staat is niets
anders dan een begrip, betcekenend: do in
woners van con bepaald land als geheel
genomen onder één overheid. Of een Staat
is Protestantsch, Roomsch, enz. hangt af
van do vraag wat het volk is. Evenmin
als Turkije zou kunnen zijn ccn Protcs-
tantscho Staat, kan Nederland rijn een
Mohamcdaansche Staat.
Ons volk nu is gemengd. Bezuiden de
Maas ia het beslist Roomsch. Benoorden
de Maas is hot Protestantsch, al valt niet ta
ontkennen, dat daar meer dan éón goineent©
bepaald Roomsch is.
De Staat zou dus, evenals de maatschappij
zelve, gemengd moeten rijn. Maar dat kan
niet, juist omdat do Staat een eenheid is en
rich dus met als een tweeheid kan openba
ren. Do Staat als zoodanig kan niet tege
lijkertijd Roomsoh zijn en Lutherscli.
De revolutie vond daarom den neutralen
Staat uit. Maar in steeds breeder kringen
wordt ingezien, dat dit geen oplossing is,
omdat Staat en maatschappij evenmin al*
maatschappij on godsdienst to scheiden zijn.
Do eenigo oplossing dor moeilijkheid
soliijnt aan mr. Lohmans orgaan deze: wo-
dcrzijdscho erkenning van olkandcrs rech
ten on zooveel doenlijk Staatsonthouding'
op elk gebied, waar de godsdienst ziek mecfl
direct laat golden. Zoowel op kerkelijk als
op schoolgebied bepale de overheid zioh tot
datgene, waaraan allen dezelfde behoefte
hebben, zooals rechtsbescherming, financiee
len steun, enz.
In meer dan één geval evenwel is bctlie
sing óf in den éónen óf in don anderen zin
noodig. Een Staat, con Rijksoverheid, kan
bijv. niet tegelijkertijd drukpersvrijheid toe
laten on belemmerenhet recht van vorgo»
deren, van openlijk zijn godsdienst to belij
den erkennen en ontkonnon. Welnu, in al
dio soort van kwesties is, en wel bij de
Grondwet, beslist in Protostanfc-
s ohon zin, on bij die beslissing hebbon de
Roomschen zich neorgclegdwat meer is, in
meer dan éón goval hebben zij zelf voor de
verwerving van vrijheden, die in beginsel
werden voroordcold, medegewerkt. Er is niet
do allerminst© aanleiding om van hun kant
roactio op dat punt te verwachten, cn ver
toonde dio zich, dan zou in een ommezien do
invloed, dien zij thans bezitten, verdwijnen.-
In dien zin kunnen wij dan ook zeggen to
leven in con Protestantschen Staat, onder
Protestantsch staatorocht.
Zoodra wij echter den Staat, d.w.z. do
overheid in don arm willen nemen, om aan
don een of anderon godsdionst zokoren voor
rang, hoe gering ook, te willen vorschaffcn,
boreikon wij nicta anders dan verwarringen
duisternis. Door zulke pogingen wordt do
godsdienst benadeeld en voet gegeven aan'
het streven van lion, die <"on godsdienst door
neutraliteitsbeginsel willen vervangen.
De laatste alinea: „Zoodra... bcnadcold"
afdrukkende onder het hoofd: „Van de
rechterzijde55, zegt dc Haagse he Ooit-
rant" daarvan:
Zegt u dat wel
De Delftsclie sclmtterij-qimcBtio.
Niet alleen heoft do majoor-commandant
van het bataljon sohuttorij to Delft rijn
ontslag ingediend, doch tevens con klacht
ingezonden tegen den burgemeester van
Delft als hoofd dor politie.
Het verzoek om ontslag steunt op de
overweging, dat do in dezen bevoegde
plaatselijke autorit 'ten, n-1. do burgomooa-
ter van Delft cn do commissaris van po
litie in dio gemeente door niet te voldoen
aan het verzoek van do i majoor-comman
dant om de vortooning van do studenten
der Polytechnische School op do laatst©
Diës-viering dier instelling, waarbij de
schutterij werd geridiculiseerd, te beletten,
feitelijk hebban gesanctioneerd, dat dj uni
form werd bespot. Do burgemeester bad
toch r-'.iiftelijk toegezegd, dat hij or voor
zou waken „dat de eer der Dclfschc schut
terij werd gekwetst."
Het Studcnten-V.'eckblad" bevat c erf
Marconigram, voor wolks betrouwbaarheid
do redactio echter niet instaat, moldcnde,
dat Lord Kite' "nor of Khartoum gemeend
heoft rijn functies als hoofdaanvoerder van
het leger in Britsoh-Indio te mooten neor-
leggcn naar aanleiding van het gebeulde
bij den jongstcn Diës-opfdcht van het Delft-
6che Studentenkorps.
Amsterdam. Bevordord is tot doctor
in do geneeskunde op proefschrift: „Sta
tistische en andero bijdragen tot de kern-'
nis van het ABtigmatismc", de hoer J. van"
den Borg, gcb. te Rotterdam.
2)
De deur werd in den loop van den nacht
meermalen geopend, want de beide vrou
wen konden toch niet slapen en zoo infor
meerden zij van tijd tot tijd naar den toe
stand van den zieke en yroegen of zij ook
iets voor hem konden doen.
De dokker gaf hun dan wel heel vriende
lijk antwoord, doch verzocht steeds drin
gender don toch zoo rusteloozen slaap van
den patiënt met meer te vei storen, zoodat
ten slotte noch Martha, noch Babctto do
riekekamer durfden binnengaan.
Eerst bij het het aan treken van den dag
riep dr. Moisburg Babette binnen. Hij had
zacht aan de deur getikt; dat was het afge
sproken toeken. Maitha hoorde het niet, do
jeugd had haar recht doen gelden, zoodat
Babette de plaatst innam van den dokter,
die, na eenigo aanwijzingen gegeven te heb
ben, wegging. Hij zag er vermoeid uit. Na
tuurlijk
Ongeveer een uur na zijn vei trek werd
Martha wakker, die, toen zij zag, dat zij al-
leen was, dadelijk begreep, dat Babette bij
den zieke was. Eenigo oogenblikken daarna
(stond zj ook aan hot bed van haar vader.
Velius lag nu zeer kalm, doch dat het
geen weldadige lust was, die hij genoot, be
wezen de kleine zenuwtrekkingen, die zich
ieder oogenblik voordeden en waarbij het
j? gelaat pij—liji: vertrokken werd.
Het scheen of de z.ekte m hem door de
een of andere macht op gewelddadige wijze
tot zwijgen was gebiacht.
Doch het duurde niet lang, of de koorts
kwam weer met vei nieuwde hevigheid te
rug, toen echter zat de dokter opnieuw aan
het bed van den onrustigen zieke ca ver-
zoigde hem mot de grootst© toewijding.
En zoo ging het nog vele dagen en nach
ten lang. Velius was tusschenbeide nauwe
lijks in bedwang te houden, zóó raasde de
koorts in hem: daarop lag hij weer uren
lang in een vreemden, apatischen toestand.
Gedurende dezen tijd liet Meisburg de ver
pleging aan de beide viouwcn over, om rijn
andere patiënten te bezoeken, of zelf wat
rust te nemen.
Eindelijk overwon toch het kraohtige ge
stel van den zieke en de dokter verklaaide
dat hot gevaar geweken was. Martha's anti
pathie tegen den dokter was geheel verdwe
nen sedert zij gezien had, tot welke opof
feringen hij in staat was. Dat deze bijna
voorbeeldelooze zoig haar vader gegolden
had, wekte natuurlijk een groot gevoel van
dankbaarheid in hoar op en zoo kwam het
'dat er iets als een tedere vriendschap tus
schen het jonge meisje en Meisbuig ont
stond; een vriendschap die van zijn kant
spoedig den vorm van een niet altijd goed
verborgen hartstocht aannam.
Martha was nog altijd in het onzekere
over datgene, wat tusschen Ootto en haar
vader was voorgevallen.
Natuurlijk had zij den laatste er nog niet
naar kunnen vragen, want al nam hij
lichamelijk in bete:schap toe, toch bleef Ve
lius zoo diep melancholiek cn zoo prikkel
baar, dat zelfs de minste opwinding na-
■deelig voor hem was.
Aan Otto's moeder echter had Martha ge
schreven en or een brief aan hem bijge
voegd.
Deze kwam ongeopend terug, doch er
was een schrijven bij van Mevrouw Lange.
Zij moest zeer opgewonden geweest zijn,
want haar schrift was nauwelijks leesbaar,
on de wijze, waarop rij die anders zoo
bijzonder vormelijk was schreef dat haar
zoon nooit mcei te Friedental komen zou,
was bepaald beleedigend.
Martha was boo3 over dc manier waarop
haar brief beantwoord weid. Zij dacht nog
steeds, dat het een of andero vreeselijke
misverstand tusschen Otto en haar vader
heerscht-^maar meende ook terecht, dat
ware liefde alle mogelijke middelen zou te
baat nemen om een pijnlijk vergissing op
te helderen.
In plaats hiervan zond Otto haar brief
terug, zonder het do moeite waard gevon
den te hebben om dien te lezen; dit moest
zij denken en zij dacht het en was vreeso-
lijk ongelukkig daaiover.
Weken waren voorbij gegaan. Het was
midden in den zomer. In het huis van den
apotheker was het niet alleen koel en bijna
onbehaaglijk stil, doordat oude, dikke mu
ren de waimte en het leven van de straat
tegenhielden; maar ook omdat do beide
menschen, die elkander vroeger zoo innig
bemind hadden, Velius en zijn dochter, el
kaar nu' vermeden cn. bijna schuw uit den
weggingen, alsof zij den rechten toon om
samen te spreken, niet meer vinden konden.
Wat Martha dag aan dag verwachtte:
dat haar vader haar zou mededeelen, om
welke treur ge reden hij haar, door hem
racer dan een jaar lang goedgekeurd lief
desgeluk verstoren moest, gebeurde niet.
Het scheen, dat Veliu3 geen opheldering
wilde g' on, want hij vermeed het zooveel
mogelijk, om met zijn dochter alleen te zijn,
en noemde ook nooit meer den naam van
zijn vroegcren assistent, en nog altijd waag
de Martha hot niet om op een verklaring
aan te dringen, want zij zag immers, dat
haar vaJer niets minder dan gelukkig, dan
tevreden cn rustig was.
Daaraan vermochten ook de voortdurende
bezoeken van Meisbu j niets te veranderen.
Het scheen Martha ze is toe, dat haar
vader veel te weinig dankbaarheid jegens
den dokter gevoelde, want meer dan eens
toonde <cliuj zich onaangenaam gestemd
door do tegenwoordigheid van Mcisburg
en antwooiode hem oo kortaf alsof hij in
het geheel niet van hem hield. Dit was
echter toch niet het geval, want op andero
tijden was hij vol lof over Meisburg en
prees diens vele goede eigenschappen voor
al in tegenwoordigheid zijner dochter.
En op zekeren dag aoide hij haar ronduit,
dat hij hoopte, dat zij met Meisburg trou
wen zou.
Martha was in het eerst zeer verbaasd
over dit denkbeeld, waaraan rij bij haar
tegenwoordigen gemoedstoestand nooit ge
dacht hadlangzamerhand echter gewande
zij zich er aan om in den dokter haar toe-
komstigen echtgenoot te rien. Met de liefde
had zij zoo dacht rij zoo goed als afge
daan en zij kon immers altijd de vrouw
van Meisburg worden, wanneer hij daarin
rijn geluk zag cn haar vragen zou.
En hij vroeg haar. Op een mouicn
Augustusavond werd l»jj den apotheker de
verloving gevierd.
Het was alles zeer kalm in zijn werk ge
gaan. Alleen de verloofden. Velius en zijn
assistent hadden aan do feestelijkheid deel
genomen.
Ook van geluk was er niet veel te zien
geweest. De jonge man toonde zich wol ten
volle bevredigd, dat hij rijn doel bereikt
had; maar Martha was erg stil geweest en
Velius zoo slecht in zijn humeur, dat daar
uit ten duidelijkste bleek, dat zijn ziel nog
ziek was.
En zoo gedroegen zij zich alle drie ook
in het vervolg.
„Ik heb nog nooit zoo'n paar koele ver-
loofden gezien", zcido Lizi eens tot do kou»-
kenmeid, waarop doze antwoordde:
„Hoo zou het ook andors kunnenOf
dacht je, dat onze juffrouw Otto Lango ver
geten had?"
Het was herfst geworden.
Op den morgen van een regenachtige®,
somberen Octoberdag had Frits, do knecht,
het raam van zijn slaapkamer geopend en
keek naar do geel cn bruin gekleurde bla
deren in den tuin, waarin een merel altijd
weer hetzelfde wijsje zong.
Frits, die zeer muzikaal was, interesseer
de zich voor de zeer merkwaardige opvol
ging van tonen, die de vogel zoo dikwijl*
herhaalde. Hij floot hem na. Dat hoord©
Babette, die naar do pomp ging, on dat'
hoorde ook Martha, die juist de oogon open
deeden terwijl do eerste voor het ontbijt
zorgde, en de laatste vlug, zooals zij allefi
deed, toilet maakte, floot Frits nog altijd
het motief, dat de merel aangegeven ha^
(Wordt t Tvolgd.)