ALLERLEI. Geheime Correspondentie. RECEPT. Raadgeving. 1 Zoo'n slimmerd! Toen Samuel op zijn reis van Amsterdam /naar Rotterdam even in Den Haag was uit- I gestapt, om gauw in de wachtkamer iets te nemen, bemerkt© hij tot zijn jfcohidk, dat zijn spoorkaartje was verdwe- 'nen. Hij doorzoekt, terwijl hij zich weer maar den trein begaf om in te stappen, al /zijn zakken, maar zonder resultaat: het kaartje was weg en bleef weg. Wat nu? Hij zou te Rotterdam beboet j worden, daar ging geen steek van af. Rat j hofceekeode 'dus, dat hij nogmaals de reis zou i moeten betalen plus de boete. Sapperloot, dat was toch een lamme geschiedenis: hij had eerlijk zijn reafcgeld voldaan en nu moest hij nogmaals in den zak tastenDe oenten groeiden hem niet op den rugEn toch was er geen uuXweg: zoodra hij de contr61e pas- Gearde, was hij er gloeiend bij. Mistroostig zette hij zich in den hoek der coupé neer. Zijn eenige medereiziger' was i een burgermannetje, die zenuwachtig scheen 1 door het ongewone van een tocht over den epoorweg en blijkbaar te verlegen om een getprek aan te knoopen. Dat gezelschap bracht Samuel op een good idee. Hij schoof I wat naar het burgermannetje toe en infor- I meerde belangstellend waar de reis heen was. i „O, Rotterdam, daar moet ik ook wezen," antwoordde hij, toen hij van zijn reisgezel vernomen had, dat daar het doel van diens j reis lag. „Ook buurtverkeer 1 „Nee," zei het mannetje. ,,'k Was een i week in Den Haag." „Zoo? Een retour dus van dertig dagen?" 'v „Ja, geloof ik." ,,'t Staat, er immers op?" ^,'k Weet het niet. Nee, ja toch. Hier I staat het." Welwillend reikte liet mannetje Samuel l zijn kaartje over. Deze bekeek het nauwkeu- rig en gaf het dan terug. I Het gesprek liep nu verder over onver schillige onderwerpen en al heel spoedig 1 was de trein te Rotterdam. Samuel liet daar het mannetje eerst uitstappen en bleef vlak j achter zijn reisgezel. Er kwamen vrij wat reizigers uit den trein en het was dus druk bij de controle. „Uw kaartje, m'nheer?" vroeg de dienst doende beambte. „M'n kaartje? En dat heb ik daarnet ge- j geven riep Samuel vol verbazing uit. „Pardon, 'k heb geen kaartje van u ont- vangen I" „Man, ik verzeker je... Denk je, dat ik er twee op na houd?" j De beambte was echter niet van zijn etlk !te brengen en Samuel moest mee naar den chef. ,,'k Kan er niets aan doen, m'"nheer,zei deze. „Mijn beambten kan 'k vertrouwen. IU moet bij betalen." „Maar als ik nu precies het nummer van mijn kaartje kan opgeven riep Samuel triomfantelijk uit. De chef moest erkennen, dat dit de zank zou veranderen. „Non, m'nheer, '*t was Dommer 71,259." Onmiddellijk werden de kaartjes nage keken. En tot aller verbazing vond men daar het opgegeven nummer onder. De controleur stond sprakeloos. Hij wz&t toch zoo zeker geen kaartje ontvangen te hebben. Maar de chef begon nu aan zijn accuratesse te twijfelen en achtte zich ver plicht den reiziger zijn excuus aan te bie den! Van den baard. A'. tot zijn vriend: „Zeg eens, jij ligt 's nachts zéker altijd op je rechterzijde, want daar is je baard veel dunner." KIeine Frits: „Papa, dan staat u 'b nachts zeker op uw hoofd, omdat u dlaar zoo weinig haar hebt?" Oct een vrucht. Een onderwijzer bad zijn leerlingen eens op ide lei doen schrijven do namen van boom- en aard vruchten. Een der jongens had o-a.appel, peer, noot, raap, wortel, knol. „Jan", zoo wendde zich de onderwijzer tot een der kleinste jongens, „vertel jij mij eens wat 'n knol is." ,,'t Horloosie van m'n grootvader, mees ter!" „Nie waaris," riep een ander knaapje, ,,'t ouwe paard van den grutter." Vrij vertaald. Een dienstbode klopt voor de deui van het huis een mat, waarin het woord Salve" is gevlochten. Haar vrijer, juist voorbijkomend, vraagt wat dat woord toch beteekenen mag. Zij antwoordt hom: Salve", wel diat beteekent „Voeten vegen as-je-blieft." Een krijgslist. Mevrouw (van binnen): „Je huissleutel verloren? Wat doe je ook zoo laat thuis te komen? Je moet maai' zien, hoe je er in komt." M ij n h e e r (fluisterend)„Zeg, ik ben er achter, waarom ze hiernaast de meid op staanden voet weggejaagd hebben!" Mevrouw: „Wacht lieverd, ik kom bij je." Kinderlógica. Jantjes vader is zee-officier en op de terugreis. Een por ti et-buste van hem staat op de schrijfta fel van mama. Dagelijks wordt den vier jarigen knaap het portret getoond en hij is vol spanning, den terugkecrende to zien. Eindelijk is de groote dag gekomen. Stralend van blijdschap snelt de jonge vrouw met haar kind den eohtgenoot te gemoet. „Daar heb je nu je vader 1" roept zij haar zoontje toe. Jantje kijkt den vreemden man wantrou wend aan en zegt ten slotte heel beslist: „Dat is papa niet: mijn papa heeft geen been en." Tuinman: „Zie ee-np, mevrouw, dat is nu een tabaksplant in vollen bloei." Mevrouw: „Hé, tuinman, hoe aardig! En hoe lang duurt het nu, eer de sigaren rijp zijn?" De meid komt binnen: „TVfijn- heer, er is collecte „voor stalhouder Wil lem Driesen." Mijnheer, daarvan niets begrijpende, in formeert nader, en wat blijkt nu Collecte voor Stadhouder Willem Drie. Heb volk, dat zijn groote mannen eeit, 0DZ(Historisch.) „Het is koud," merkte do rillende echt genoot op. „Waarom doe je je mantel niet dicht?" „Dan ziet niemand, dat hij gevoerd is met bont" Bij een oogarts. „Mijn oogen laten mij in den steek, dokter; denkt u, dat ik sterker glazen moet hebben?" „Ik zou veeleer zeggen: vooral niet sterker en veel minder." Uit de kazerne. Een tergeant heeft in theorie doelen van dan trekker' be handeld en nu zal ieder op zijn beurt de drie deolen noemen: haak, t&nd en pin. Van Diggelen kan lieniet verder brengen dan tot haak. De sergeant zal hem helpen en om hem op het i'deo „tand" to brengen, vraagt hij den milicien: „Wat hebt ge in den mond?" cn het antwoord is: Tabak, sergeant 1" (Ontleend aan „De Prins"). Een jonge vrouw, die eerst onlangs gehuwd was en haar man eiken brief moest laten lezen, dien zy verzond of ontviDg, schreef aan een vriendin de volgende regelen: „Ik zal niet tot rust en kalmte komen, lieve vriendin! zóó innig gelukkig voel ik my in mijn echtelijken staat, voordat ik in uw getrouw en beproefd vriendinnenhart, dat steeds met zooveel warmte voor my geklopt hoeft, de veelzijdige gewaarwordingen heb kunnen uitstorten, die met de oprechtste gevoelens van de innige dankbaarheid mijn bijna overloopend gemoed vervullen. Lieve vriendin, mjjn man is de beste en benijdenswaardigste echtgenoot; ik ben nu al ongeveer zeven weken lang getrouwd, en heb nog niet de minBte aanleiding gehad om to zeggen: ik heb bereuw van den band, die ons verbindt. Mijn man ia geheel in strijd met de opinie van enkelen, alles behalve onaangenaam van karakter, oud, jaloerech en plaagziek, als zoovele monsters, die al hun heil in tirannie zoeken; de vrouw, zoo is zyn stelregel, behoort men altijd als een dierbare boezemvriendin, en niet min of meer als een «tuk speelgoed of als een slavin te behandelenzy heeft dezelfde rechten, als de man, en geen van beiden, zoo zegt hy, moet blind en onbepaald gehoorzamen, maar de een moet aan den ander eeDS iets toegeven. Een ongehuwde tante, b{jna twee on zeventig jaren oud, een vriendelijke, eerbiedwaardige, opgeruimde oude vrouw, woont voorgoed by ons in; zy is In waarheid een voorwerp van vreugde voor oud en jong, en niet zoo'n satan, zooals zoovele ongehuwde oude juffrouwen; integendeel, zy heeft voor iedereen een vriendeiyk woord. Ik weet, dat myn man niets ter wereld zoo liefheeft als my, zyn vrouw; hy heeft met my meer op dan met zyn vriendenhy is in den waren zin van 't woord altyd dronken van liefde voor my, de eenige vrouw, die hy ooit bemind heeft; en ik verzeker u, dat ik soms bloos over de onwaardigheid van uw onderdanige dienares. "Ware ik hem slechts meer waardig, den man, wiens naam ik thans draagOm alles in een paar woorden samen te vatten en om u alles te zeggen: de m&D, dien ik het eerst lief kreeg, is myn tegenwoordige echtgenootal myn passie voor hem is teruggekeerd od, liefste, ik weet overtuigend zeker, al had ook een machtig vorst my zyn hand geboden, dat ik mot niemand gelukkiger kon zyn dan met hem. Ach, hoeveel berouw heb ik van myn vroegere dwaasheden I Yaarwell Moogt gy zoo gelukkig wezen als ik on- tegenzegiyk ben geworden. Geloof my, ik ben zeer gelukkig 1 Hoe liefdevol en teeder klinkt deze brief 1 Zou men die jonge vrouw niet voor de gelukkigste aller stervelingen houden? Maar hoe geheel anders zit de vork in den steel, als men den eersten regel leest en dan verder telkens een regel overslaat I Punch-ryst. 260 gram suiker wordt met een halven liter water gekookt en afgeschuimd. Daarna voegt men er 200 gram gewasschen rijst b(J en wordt doze zoo lang gekookt, tot de korrels zacht zQn. Dan roert men er asn achtsten liter arak door, dit alles in een omgespoelden vorm gedaan en als het koud geworden Is, op een porse leinen schotel overgebracht en met gekleurd Buikerwerk versierd. Men kan den echotel ook met geeonfijte kersen garneeren. S ty tseL Om styfsel vry van schim mel te houden, bezigt men terpentyü; maar met wat pepermunt-, anys- of feaneel- olle kan men styfsel jarenlang bewaren. Ten einde te voorkomen, dat zich op gekleurde ka toenen stoffen styfselvlekken vormen, 6poelt men de in gekookte styfsel gesteven stoffen daarna luchtig langs de oppervlakte in koud water uit Hierdoor verwijdert men de overtollige hoeveelheid styfsel, terwyi de rest zich geiykmatig in de stof ver deelt, zood&t er onmogeiyk vlekken of strepen kunnen ontstaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 12