LEIDSCH DAGBLAD, DONDERDAG 9 FEBRUARI. - TWEEDE BLAD. EUBBEK VOOR DE JEUGD. Lilly en Tim. De Deensche Kindervrieni Nieuwe Raadsels. Krachtsontwikkeling' van de slak. FEUILLETON. Ho. I379I. Anno 1905. Een kleine daad van liefde. Wij kunnen niet genoeg bij kindeien, loowel ais bij volwassenen aandringen op do onschatbare waarde, welke ook do kleinste daad van vriendelijkheid bezit cn als wij een bond moesten oprichten en kiezen welk, dan stichtten wij onmiddel lijk een vcreeniging, waarvan de leden zich verbonden eiken dag van hun leven den een of anderen medemensch met iets genoegen to doen. Hoeveel heerlijker zou het leven wonden, indien allo men- nchenkinderen daartoe het vaste voorne- men opvatten 1 Dezer dagen kwam nnj een war© gebeur tenis ter oore, welke ik u mcdedeelen moet, omdat zij een schitterend bewijs te meer Ls voor do waarde van dergelijke schijnbaar onbeduidende daden. J£en kleine bedelaarsjongen werd op ze keren dag door zijn moeder uitgezonden oir, te zien of de een of andere medelij- dende ziel hom niet iets te eten zou willen geven. De moedei, een weduwe^ was dood arm, zij had geen stuk brood in buis en tiog veel minder het noodige geld tot het koopen van eenig voedsel. Ds knaap had een voorliefde voor bloe men en toen hij voorbij een tuin kwam, kon hij, in weerwil van zijn honger, niet nalaten te blijven staan kijken naar do praohtige rozen, welke daar bloeiden. Wil je wel eens maken dat „*j wegkomt, vuile bedeljongen riep een knaap, die in den tuin speelden, uit: ,,je hebt hier niets te maken!" Do arme jongen weid zoo verbitterd en boos door die woorden, dat hij juist wilde antwoorden: ,,Kom eens hier, als je durft, en ik zal je wel een toontje lager doen zingen!", toen hij een klein meisjo hoorde zeggen: ,,Hoo kun je toch zoo hard zijn, Benk? Die arme jongen doet geen kwavd met naar onze 1 -oe^- te staan kijken. Bet is hcri leelijk van jo, hem nog ver driet te doen." En nu zag hij haar li stig een vijftal rozen afplukken, die zij hem biacht, ter- ,wijl zij heel vriendelijk zeide: ,,Hier zijn cenige bloemen voor je. Wees maar niet zoo boos op mijn broer over wat hij gezegd heeft. Hij meende het zeker niet zoo kwaad." Do knaap nam haar geschenk met blijd schap aan, stamelde een woord van daal' en snelde toen heen, mot een uitdrukking van even groote vreugde, alsof hij eea echat ontvangen had. Vele jaren waien hier over verloopen on het kleine meisje was opgegroeid tot eon vrouw. Op een dag dat zij met haar echtgenoot jdoor denzolfdon tuin wandelde, zag zij een goed gokleeden, jongen man voor het hek etaau die haar en haar bloemen gade sloeg. Zij dacht dat het een bezoeker was, die aarzelde binnen te komen en liep daarom op hem toe, vragende wat hem daarheen voerde. Do jonge man nam den nood af en zeidc: ,,Gij herkent mij niet meei, dat is heel natuurlijk; maar ik zou u uit duizen den gekend hebben, want ik hob u alles te idan keu." „Mij?" klonk het verbaasd. Zij begon to gclooven dat hij haar voor iemand anders aanzag. ,,Ja", antwoordde hij met een glimlach: ,,Do laatste maal dat ik u zag was ik een kleine jongen in lompen, aan wien gij hier op deze zelfde plek bloemen gaaft. Uw rozen en uw vriendelijke woorden ■aaakten mij tot een man. Ik soh&amdo mij een bedelaar te zijn en begon te werken. Aan u denkende, heihaalde ik steeds:,,Er zijn goede menschen op aarde cn ik wil ook goed wonden. Ik heb hard gearbeid, maar ook geluk gehad en heden kan ik niet alleen mijn moeder onderhouden, maar ook anderen vooruit zien te brengen. Do herinnering aan uw vriendelijkheid hielp mij door allo moeilijkheden heen cn heden ben ik blij u nog eenmaal daaivoor to kunnen danken." Dat deden een paar bloemen, eenige woorden van goedheid. Zouden ook wij niet kuhnen beproeven anderen het vaak zoo droevig bestaan schooner en beter te maken. Lilly was een allerliefst meisje, dat veel van spolen in do buitenlucht hield en daar om frissche, blozende wangetjes had. Tim was een poesje, Lilly's lieveling. Waar Lilly heenging, daar was Tim ook. De sneeuw viel met dikke vlokken uit do lucht en 's morgens was alles met een flinke sneeuwlaag bedekt. Wat keken Lilly en haar broertjes blij. Lilly deed haar warmste kleertjes en haar dikste schoenen aan. Nu zouden ze in den tuin den grootsten sneeuwbal maken, dien ze ooit gezien had den. Natuurlijk ging Timmetje ook mee en speelde met Lilly in de sneeuw. Tim had immers altijd deel in het pleizier der kin deren. Ten laatste hadden de kinderen een hoop sneeuw, grooter dan Lilly zelve. Sa men maakten ze een holte binnen in den grooten bol met een gat, waardoor men binnen kon komen. Met prachtig blozende wangen en handen kwamen de kinderen weer thuis. Na den eten gingen de jongens met vader en moeder uit. Lilly bleef ech ter thuis. Spoedig ging zij eens naar den sneeuwbal kijken. Tim ging mee. Lilly had wel eens van de Laplanders gehoord, die in huizen van sneeuw woonden. Dat moet wel mooi zijn! Ze speelde langen tijd bij en in den grooten bal.... ,,Waar is kleine Lilly toch?" vroeg d© kindermeid, een poosje later. Niemand wist het. Vader en moeder zouden mis schien spoedig thuiskomen. De kindermeid, de kok, do huismeid, allen zochten en over- Sp reek woordelijk zijn de langzame gang en de weinig uitgestrekte wandelingen van do slak gewordengeheel onopgemerkt ge- bloven evenwel is do enorme kracht, die dit kleine dier kan ontwikkelen Niet alleen is do elak in staat, bij voorkomende ver wisseling van woning baar huis op den rug voort to dragen, dooh bovendien is zij nog in staat lasten voort to trekken, waartoe geen enkel dier, dat ©enigszins met haar overeenkomt, in staat zou zijn. Iemand vervaardigde uit bordpapier een wagen en belastte die met steenen uit een bouwdoos. Dc elak kreeg tuigage, dat wai3 samengesteld uit draad en een pa pierstrook, cn werd vervolgens voor het ver,vaaixligjdo voertuigje get/pannen. Het resultaat was frappant, want het dier* trok bet gevaarte, hetwelk totaal een gewicht had van 4 K.G., klaarblijkelijk zonder de minste inspanning van de plaats af. Rekent men hot gewicht van do alak op 40 gram, dan bedraagt 'de zwaarte van don door haar voortgetrokken last het honderdvoudige, een enorme krachtsontwikkeling. Do kinderen brachten nog een variatie in de eigenaardige, door hen booefende al zagen ze rond. Nergens, nergens was Lil ly te vinden. Daar ging de bel. Vader en mooder kwamen thuis met de jongens. Moe der zag wel aan de meid, die opende, dat ze bleek was, maar ze vroeg niets. Toen ze in de kinderkamer kwam, zag de kin dermeid er al even ontsteld uit. ,,Wat is er toch?" vroeg mevrouw Smit. „Is er iets ergs gebeurd? Wat is cr toch? Spreek „O, mevrouw, kleine Lilly is weg cn ner gens meer te vinden." De arme moeder gilde van schrik. io.aar lieve kleine Lilly weg I Ze liep schreiend hot heele huis door, maar Lilly was nergens te vinden. Vader, do broers, de meiden, al len zochten even ang3tig en gejaagd. Maar geen Lilly kwam te voorschijn. Ze riepen; „Lilly, Lilly," maar deze liet zich nergens hooron. Plotseling hoorden ze Timmetje. Waar was die toch? Nu was het weer stil. „Lilly, Lilly 1" Timmetje miauwde nog har der. Maar waar was die Timmotje dan toch en wat klonk dat bedompt, 't Werd weer stil „Lilly, Lilly 1" Tim antwoordde weer. „Stil," zei Wim, ,,'k geloof, dat Tim in den sneeuwbal zit." Allen er heen. De toegestopte deur werd opengemaakt en heel bedaard stipte Tim metjo er uit met haar staartje in de hoog te, langs do beenen van vader cn de jon gens. Nog eens lichtten ze met de lantaarn in den bal en... jawel, daar lag Lilly, lek ker slapend. Voorzichtig pakte vader haar er uit en droeg haar naar binnen. Lilly sliep steeds door. Dat was een vreugde I Heel voorzichtig legde vader haar in een grooten stoel en daar ontwaakte ze einde lijk. Ze keek vreemd om zich heen, zag nu den een, dan den ander aan, lachte en zei: ,,'k Heb gedroomd." „Zoo," zei vader, ,,on wat dan?" sport, door in plaats van een gewone etads- slak, een landsslak uit Bourgogne te nemen, die zelfs een lading van 12 K. G. 20 centi meter ver voorttrok. Bij de verdere proeven stuitten de kinderen op een bezwaar, het welk hierin bestond, dat dc meoste slakken dikwijls plotseling stilhielden, doordat de strengen van het tuig, waarmede ze voor den wagen gespannen waren, niet medega ven. Het meisje betoonde zich bij doze on verwachte gebeurtenis de slimste; zij maak te tuig van gummi, waardoor de slak, die den zwarem last voorttrok, het aanzetten niet zoozeer voelde. Ten allerlaatste kwamen de kinderen tot het besluit zichzelf eens door slakken te doen*voortrijdcn. Zij gingen 'daartoe in een kinderwagen zitten cn spanden daarvoor, op dc manier aJs bij hun eerste proeven, 40 slakken. Met voldoening werd na go- ruimen tijd geconstateerd, dat het voertuig tot een lengte van 8 o.M. op het asphalt was vooruitgekomen. Van de proef met den beladen bordpapie ren wagen geeft onze illustratie een aanschouwelijke voorstelling. Nu vertelde Lilly, hoe ze droomde, dat zo in den tuin had gespeeld, bij don sneeuw bal, dien nog meer uitgehold had cn waar van ze een Lappenwoning had gemaakt, de deuropening dicht had gestopt c-n daar met Timmetje in slaap was gevallen. Hoe ontsteld allen zooeven ook waren, nu moes ten ze toch wel hardop lachen. En Lilly lachte mee, toen ze hoorde, dat hot geen droom was, maar werkelijkheid; nog lan gen tijd noemden do jongens haar oen „Lappin" en Timmetje heette in het ver volg evenzoo. Gelukkig, dat Lilly goed gekleed was en Timmetje zoo'n warm velletje had I Het zal nu bijna een halve eeuw geleden zijn, toen op oen Septembermorgen een veertienjarige lang opgeschoten knaap zijn intocht hield in Kopenhagenhij kwam van Odensee, was de zoon van een reeds voor lang overleden armen schoenmaker, on had op eigen gelegenheid dio verro reis onder nomen, schoon hij in de groote stad geen sterveling kende. „Ik wil beroemd worden," had hij tot zijn bedroefde moeder gezegd, „en dat kan niet zondor dat ik mij eerst vele moeiten on bezwaren getroost." En toen haar daarop voorspeld werd: „uw zoon zal een groot man worden, cn tc zij ner eer zal eens Odensee illuminecrcn," toen liet ze hem gaan en ziet de voorspelling is tot waarheid geworden. Dio knaap toch heette Andersen: hij stapte Kopenhagen binnen in 't zondagspak, hom uiteen over jas van zijn ovorledcn vader door een oude naaister gemaakt; van zijn eerste laarzen had hij, opdat toch iedereen ze terdege zien mocht, de schachten over zijn broek getrokken, en in zijn zak slaken tien Deen sche rijksdaalders, een schat dien hij zich in den loop van vele jaren had bijeen ge spaard. Zijn eerste gang was naar den schouw burg, het groote doel van zijn wenschen en droomen. Hij wilde tooncclspeler worden; als kleine jongen reeds had hij allerlei be weegbare poppen vervaardigd en aange kleed, tooneelstukkcn gelezen cn er zelfs gemaakt. Met kloppend hart sloop hij rond het groote gebouw, zag opwaarts langs die hooge muren en beschouwde ze als voor hem het ware vaderland. Een der uitgevers van toegangskaarten werd op den roud- dwalende opmerkzaam cn vroeg of hij een plaats begeerde; en zoo volslagen onbekend was Hans Christiaan met alle gebruike lijkheden, dat hij, ineenende dat men er hem een ten geschenke bood, met vele dankbe tuigingen do hem toegestoken kaart aan nam. Maar toen cr betaling gevorderd werd, trad hij verschrikt achteruit: heden moest hij zich dat genot nog ontzeggen maar tien jaren later wae hij een welgesteld student cn zag binnen diezelfdo muren zijn eerste stuk opvoeren. Aanvankelijk was zijn voornaams..j stre ven in persoon op de planken te komen cn werkelijk was hij weldra zoo gelukkig als figurant op te treden in een operette; maar zijn wonderlijk gefatsoeneerde rok cn ge weldig groote hoed verlokte een der zangers tot de ruwe grap om den langen, rangeren knaap plotseling voor liet voetlicht te trek ken en hom zoo „aan het Deensche volk voor te stellen." Toch hield hij vol, wj-rt na eenigen tijd bij het koor cn ballet op genomen en danste en zong verscheidene jaren tot hij in 1823 eonsklaps zonder reden zijn ontslag kreeg. In dien hangen tijd toen hij de wanhoop en den ondergang nabij was, trokken cenige weldenkende mannen zich zijner aan, be zorgden hem een koninklijke toelage en brachten hem op dc Latijnschc school tc Slagelse, waar dc achttienjarige knaap met onvermoeide vlijt den verloren tijd trachtte in te halen. In September 1828 werd hij student, een jaar later lei hij een loffelijk examen af. Terzelfder tijd verschenen zijn eerste pennevruchtcn: de humoristische „voetreis naar Amack" en oen dichtbundel, welk een en ander al aanstonds grooten bijval vond De opbrengst van dien letter- i kundigen arbeid gebruikt© hij tot oen uit- j stapje naar Jutland en Fünen, cn later naar Noord-Duitsohland, waar hij te Dres den kennis marvkte met Ludwig Tieck en te Berlijn do vriendschap won van Adalbert von Ghamisso. Maar Denemarken is slechts een klein land en al worden er naar evenredigheid zeer veel boekon, zelfs meer dan in Duitsch land, verkocht, zoo maken natuurlijk d« kleine oplagen het honorarium der schrij vers uiterst gering, zoodat Andersen jaren lang een bardon strijd tc voeren had voor zijn dagelijksch brood on inderdaad „had hij zich veel moeiten on bezwaren to go- troosten'' eor hij beroemd werd. Vaak viel het hem zwaar zich boven water to houden, dubbel zwaar naarmate hij zicli in kleeding en voorkomen voegen moest naar de beter cn grooter kringen, waarin hij zich thans bowoog. Altijd eu altijd meer to produceo- ren was echter ondoenlijk, hij moest dus ook tot vertalen zijn toevlucht nemen; ja schreef zelfs do opernteksten voor vcrschoï- don componisten. Maar eindelijk verrees ook voor hem de zon des voorspoeds cn zo bleef hem voortaan bestralen, zoodat hij zelf zich een gelukskind noemde. Wij hebbeu hier het oog op ziju sprookjes cn vertellingen, wier echt kindorlijko toon niet alleen de kleinen hooide en trof cn voor wie zo aanvankelijk geschreven waren, maar die ook door volwassenen met graagte wer den gelezen. Waar Andersen verscheen, daar wildo mon een sprookje van hem hooren: zijn gioofco landgenoot Thorwaldsen, toenmaals naar Kopenhagen teruggekeerd en mot vorstelijke oer ontvangen, hud or eon bij zondere voorliefde voor en „hot gebourdo meuigmaal" zegt Andersen, „als wij in het) schemeruur voor do tuinramon zijner huis kamer gezellig bijeenzaten, dat Thorwald- scu stilletjes achter mij sloop cn mij op don Behouder tikkend vroeg: „zeg, krijgeu wij kleintjes vandaag geen sprookje van u En het was niet noodig, dat ik altijd wat nieuws gaf, telkens moest hij opnieuw hot verhaal hooren van „do drijftol en dc bal" eu amuseerde hy zich met „het leelijko eendje." (iQgez. door Jansjo Boei, tc Leiden.) I. 1, 2, 3, 4 geeft vlekken, Die zijn naar nitr^ands wensch; Tooh is do vloeistof zelvo Zeer nuttig voor den mcnsch. Men 8ohrijft een lekker vruchtjo Met 5, 8, V, 1( Een 5, 0, 7 workt steeds Bij het vuur, dat kunt gij zien. 3, 1, 2 wordt gevonden Beneden aan net gezicht. Wie knap is in het raden, Valt wis dit raadsel licht. (Ingez. door Piet Loycnaar, te Loidcn.) II. Het zwcoft hoog in dc lucht, heeft coa staart en toch is het gccu vogel. (Ingez. dooi B. Sijpcstcin, te Leiden.) 111. Des nachts koon ik vaak op bezoek bij den slaper. Soms ook overdag bij don gcouwer on gaper. Nu ben ik droevig, dan weer zeer blij, Maar keert men mij om, ja, dan ben ik iets aak'ligs. In staat om elkeen te doon beven. Door mij ontnam Kaïn zijn broeder hot leven. (Ingez. door Herman Vélu, tc Leiden.) IV. Wanneer ik het u gaf, zoudt g'j kwaad op mij zijn cn nochtans kan een land bouwer het niet missen. ZIJN NOVELLE. B) „Neen, eerlijk oud mcnsch", stelde Pe ter huar haastig gerust, „niet op jouw grondgebied, maak je dus maar niet bezorgd. fiLaggiii, Laggiu". 1) En hij maakte een vage beweging in de yerte. Do Signorino moest god kaars opsteken yoor Sint-Antonius van Padua", raadde zij „Sint-Antonius van Padua? Waarom van 'Padua 1" vroeg Peter. „Sint-Antonius van Padua", zeldc Ma rietta. „Jo meent van Lissabon", verbeterde Peter. „Neen", zeide do oude vrouw met vast heid, „Sint-Antonius van Padua." „Maar hij is geboren in Lissabon", hield Peter vol, „Neen", zeidc Mariette. „Ja, zeide hij, „parola d'onare." 2) En .wat nog meer is, hij stierf in Lissabon. Je meent dus zeker Sint-Antonius van Lissa bon." „Neen!" Mariette verhief haar stem om hem beter te overtuigen. „Er is geen Smt- Anlonius van Lissabon. Sint-Antonius van Padua." „Wat heb je er aan om zoo koppig je opi nie door te drijven?" klaagde Peter. „Het is alleen hoovaardigheid. Weet je niet, dat 1) Verder, verder. 2) Mijn woord van eer. de inschikkelijkheid in kleine zaken juist het loven onderling aangenaam maakt?" „Als men iets verliest, steekt men een kaars op voor Sint-Antonius van Padua", zeide Mariette vermoeid, maar onwrik baar. „Toch alleen maar, als je het voorwerp terug wilt vinden", zeide Peter. Mariette staarde hem aan. „Ik verlang volstrekt niet het voorwerp terug te vinden", ging hij zeer kalm voort. „Het verlies er van geeft mij een zeer nieu we, ongekende, zeer menschwaardige on dervinding." „Het zal een anderen man van mij ma ken en, laat ons hopen, een beteren man. Daarbij vorloor ik het eigenlijk al lang ge leden, „toon het eer6t mijn oog haar schoon heid zag," op een avond in den Franschen schouwburg, drie of vier jaar geleden. Maar voor mijn geluk is het noodig, dat ik den persoon zie, in wiens becit het gekomen is. Daarom vind ik het prettig, dat jo too- vm,o:i kunt. Het komt mij juist van pas. Weeé' zoo goed en kom met de machten der duisternis overeen, dat ik dien persoon morgen op het allerlaatste kan ontmoeten. „Neen 1" Hij maakte een afwerend gebaar. „Ik verkies geen tegenspraak. En go kunt daarbij op een strikte geheimhouding van mijn kant rekenen. „Zij is de liov'ling van mijn hart En haar huis staat in ons dal," neuriede hij zachtjes. ,,E dol mio cuore la carina E dimori nella nostra vallettina," vertaalde hij zeer beminnelijk voor Mariette. „Maar zij kon net zoo goed op den top van do Cornobastone wonen," besloot hij droef geestig. „Ja, go kunt koffie brengen, maar ven ander het liever in thee. AJs je koffie, koffie ia kan ik er 's nachts niet van sla pen." Mariette ging naar de keuken en schudde haar hoofd togon do lucht. Maar den vol genden namiddag verscheen de Duchessa di Santangiolo op den anderen oever van do brukende Aco. IX. Toevallig was Peter zeer lieftallig bezig om do goudvinken met broodkruimels te voeren. Maar een stuk of wat spreeuwen hiel den zich, als echte roofvogels, achter het kreupelhout verborgen, om op het juiste oogonblik plotseling uit to schieten en vlak voor do goudvinken het brood weg te pik ken. De Duchessa keek glimlachend eenige mi nuten naar dit kleine drama; terwijl Peter, die wonderlijk genoeg met zijn rug naar het pajk van Yentirote stond en nog wonder lijker niets in rijn hart voelde tikken, on bewust was van haar tegenwoordigheid. Eindelijk schudde zij treurig (maar toch met lachendo oogen) Het hoofd. „O, die roovers, die brutale dieven 1" zuchtte zij. Poter verschrikte, k:ek op; groette. „Die deugnieten," zeide zij met een blik op de spreeuwen. „Och, de arme beesten", zeide hij „Arme beesten?" riep zij verontwaardigd. „Die kleine egoïstische monsters!" „Zij kunnen het niet helpen", pleitte hij „Het is hun natuur. Zij aijn zoo geboren. Zij konden niet kiezen." „Verdedigt u hen nog?" eoi ze verwon derd. „O, neen," zoide hij. „Ik verdedig hen niet. Ik verdedig niefa. Ik constateer alleen de feiten en ik berust er in. Spreeuwen- goudvinken, dat is do wereld, de eenmaal bestaande verdeeling van dc wereld." Zij zag vciwonderd. „De bestaande vcrdeoling van dc wereld?" „Zeker," zeide hij. „Spreeuwen en goud vinken, die stelen en die bestolen worden. Al let, wat ademt, is een spreeuw of ccn vink. 't Is do algemeene strijd, de strijd om het bestaan; do overwinning van dc ge- wetenloozen. 't Is do weield in het klein. Zij schudde weder het hoofd. „Gij ziet oardo en heraol door een zwarten bril, vrees ik," zeide zij met een bedenke lijk gezicht. Maar In haar oogen zag men, dat rij zich vermaakte. „Neen", zeide hij, „want er is een ver goeding. Wanneer men rij6t in moreele ont wikkeling, dan, het is waar, wordt men, in plaato van dief, bettolcno en men brengt het niet ver in de wereld. Maar, aan den anderen kant, heeft men talent en gevoel. Men leeft niet meer v .n brood alleen. Deze goudvinken, bijvoorbeeld, kunnen zingen, en zij hebben uw sympathie. De spreeuwen kunnen alleen een leelijk leven maken en gij veracht hen. Dat is de vergoeding. De dioven beseffen de vreugde niet van te kun nen zingen of door vrouwen beklang) :c wordon." „N. een, misschien niet", stemde zij wei felend toe. En in 1 r oogen zag men nog duidelijker hoe zij aiah vermaakte. „Maar maar zij kennen ovonmin de wanhoop van den Langer als de liederen niet willen ko men," „Of als de vrouwen zónder \r. 'eJij-lcn zijn Dat is wan.", zeide Peter. „En onder tusschcn krijgen zij de brood- kruimelt," zeidc zij. „Ja, de broodkruimels krijgen zij zondot* twijfel," stemde hij l j. „Ik ben bang," zei se glimlachend, als iemand, di g voelt een woordenstrijd ge- wonnon te hebben; ik bon bang, dat uw vor- gocding niet genoeg vergoedt". „Eerlijk gezegd ben ik cr ook bang voor", beleed hij. „En in alle gevil", ging zij overmoedig voort, „heb ik niet graag, dat mijn tuin den algenieencn strijd zou afbeelden. Ik heb Ho ver niet dat mijn tuin een slagveld in. Ik zou wenschen, dat hij een rustoord van den strijd was; een plaats van vrede, ccn geluk kige vallei, een veilig oord voor dc betto- lencn." „Maar waarom zouden wij ons met ijde- le wenschen vermoeien?' vroeg hij. „Wat kan men er Aan doen?' „Men zou een draak kunnen houden," ant woordde zij dadelijk. „Als ik u was, eou ik hier een sprceuw-vei al Inden den, goudvisch- ontzienden draak aanschaffen." „Het zou niets helpen", zeide hij „Mca zou een soort van dioven kwijt worden, maar dadelijk zou zich wcJcr een andere soort vortoonen". Zij staarde hem aan met haar lacdicnda oogen cn sohudoc nog eona langzaam on droevig het hoofd. „O, uw bril is zwart, hédl zwart", zeide zij. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 5