LEIDSCH DAGBLAD, DONDERDAG 9 FEBRUARI. - TWEEDE BLAD.
EUBBEK VOOR DE JEUGD.
Lilly en Tim.
De Deensche Kindervrieni
Nieuwe Raadsels.
Krachtsontwikkeling' van de slak.
FEUILLETON.
Ho. I379I.
Anno 1905.
Een kleine daad van liefde.
Wij kunnen niet genoeg bij kindeien,
loowel ais bij volwassenen aandringen op
do onschatbare waarde, welke ook do
kleinste daad van vriendelijkheid bezit cn
als wij een bond moesten oprichten en
kiezen welk, dan stichtten wij onmiddel
lijk een vcreeniging, waarvan de leden
zich verbonden eiken dag van hun leven
den een of anderen medemensch met
iets genoegen to doen. Hoeveel heerlijker
zou het leven wonden, indien allo men-
nchenkinderen daartoe het vaste voorne-
men opvatten 1
Dezer dagen kwam nnj een war© gebeur
tenis ter oore, welke ik u mcdedeelen
moet, omdat zij een schitterend bewijs te
meer Ls voor do waarde van dergelijke
schijnbaar onbeduidende daden.
J£en kleine bedelaarsjongen werd op ze
keren dag door zijn moeder uitgezonden
oir, te zien of de een of andere medelij-
dende ziel hom niet iets te eten zou willen
geven. De moedei, een weduwe^ was dood
arm, zij had geen stuk brood in buis en
tiog veel minder het noodige geld tot het
koopen van eenig voedsel.
Ds knaap had een voorliefde voor bloe
men en toen hij voorbij een tuin kwam,
kon hij, in weerwil van zijn honger, niet
nalaten te blijven staan kijken naar do
praohtige rozen, welke daar bloeiden.
Wil je wel eens maken dat „*j wegkomt,
vuile bedeljongen riep een knaap, die in
den tuin speelden, uit: ,,je hebt hier
niets te maken!"
Do arme jongen weid zoo verbitterd en
boos door die woorden, dat hij juist wilde
antwoorden: ,,Kom eens hier, als je durft,
en ik zal je wel een toontje lager doen
zingen!", toen hij een klein meisjo hoorde
zeggen: ,,Hoo kun je toch zoo hard zijn,
Benk? Die arme jongen doet geen kwavd
met naar onze 1 -oe^- te staan kijken.
Bet is hcri leelijk van jo, hem nog ver
driet te doen."
En nu zag hij haar li stig een vijftal
rozen afplukken, die zij hem biacht, ter-
,wijl zij heel vriendelijk zeide:
,,Hier zijn cenige bloemen voor je. Wees
maar niet zoo boos op mijn broer over wat
hij gezegd heeft. Hij meende het zeker niet
zoo kwaad."
Do knaap nam haar geschenk met blijd
schap aan, stamelde een woord van daal'
en snelde toen heen, mot een uitdrukking
van even groote vreugde, alsof hij eea
echat ontvangen had.
Vele jaren waien hier over verloopen on
het kleine meisje was opgegroeid tot eon
vrouw.
Op een dag dat zij met haar echtgenoot
jdoor denzolfdon tuin wandelde, zag zij een
goed gokleeden, jongen man voor het hek
etaau die haar en haar bloemen gade
sloeg.
Zij dacht dat het een bezoeker was, die
aarzelde binnen te komen en liep daarom
op hem toe, vragende wat hem daarheen
voerde. Do jonge man nam den nood af en
zeidc: ,,Gij herkent mij niet meei, dat is
heel natuurlijk; maar ik zou u uit duizen
den gekend hebben, want ik hob u alles te
idan keu."
„Mij?" klonk het verbaasd. Zij begon to
gclooven dat hij haar voor iemand anders
aanzag.
,,Ja", antwoordde hij met een glimlach:
,,Do laatste maal dat ik u zag was ik een
kleine jongen in lompen, aan wien gij
hier op deze zelfde plek bloemen gaaft.
Uw rozen en uw vriendelijke woorden
■aaakten mij tot een man. Ik soh&amdo mij
een bedelaar te zijn en begon te werken.
Aan u denkende, heihaalde ik steeds:,,Er
zijn goede menschen op aarde cn ik wil
ook goed wonden. Ik heb hard gearbeid,
maar ook geluk gehad en heden kan ik
niet alleen mijn moeder onderhouden,
maar ook anderen vooruit zien te brengen.
Do herinnering aan uw vriendelijkheid
hielp mij door allo moeilijkheden heen cn
heden ben ik blij u nog eenmaal daaivoor
to kunnen danken."
Dat deden een paar bloemen, eenige
woorden van goedheid. Zouden ook wij
niet kuhnen beproeven anderen het vaak
zoo droevig bestaan schooner en beter te
maken.
Lilly was een allerliefst meisje, dat veel
van spolen in do buitenlucht hield en daar
om frissche, blozende wangetjes had.
Tim was een poesje, Lilly's lieveling.
Waar Lilly heenging, daar was Tim ook.
De sneeuw viel met dikke vlokken uit do
lucht en 's morgens was alles met een flinke
sneeuwlaag bedekt. Wat keken Lilly en haar
broertjes blij. Lilly deed haar warmste
kleertjes en haar dikste schoenen aan. Nu
zouden ze in den tuin den grootsten
sneeuwbal maken, dien ze ooit gezien had
den. Natuurlijk ging Timmetje ook mee
en speelde met Lilly in de sneeuw. Tim had
immers altijd deel in het pleizier der kin
deren. Ten laatste hadden de kinderen een
hoop sneeuw, grooter dan Lilly zelve. Sa
men maakten ze een holte binnen in den
grooten bol met een gat, waardoor men
binnen kon komen. Met prachtig blozende
wangen en handen kwamen de kinderen
weer thuis. Na den eten gingen de jongens
met vader en moeder uit. Lilly bleef ech
ter thuis. Spoedig ging zij eens naar den
sneeuwbal kijken. Tim ging mee. Lilly had
wel eens van de Laplanders gehoord, die
in huizen van sneeuw woonden. Dat moet
wel mooi zijn! Ze speelde langen tijd bij en
in den grooten bal....
,,Waar is kleine Lilly toch?" vroeg d©
kindermeid, een poosje later. Niemand
wist het. Vader en moeder zouden mis
schien spoedig thuiskomen. De kindermeid,
de kok, do huismeid, allen zochten en over-
Sp reek woordelijk zijn de langzame gang
en de weinig uitgestrekte wandelingen van
do slak gewordengeheel onopgemerkt ge-
bloven evenwel is do enorme kracht, die
dit kleine dier kan ontwikkelen Niet alleen
is do elak in staat, bij voorkomende ver
wisseling van woning baar huis op den rug
voort to dragen, dooh bovendien is zij nog
in staat lasten voort to trekken, waartoe
geen enkel dier, dat ©enigszins met haar
overeenkomt, in staat zou zijn.
Iemand vervaardigde uit bordpapier
een wagen en belastte die met steenen uit
een bouwdoos. Dc elak kreeg tuigage, dat
wai3 samengesteld uit draad en een pa
pierstrook, cn werd vervolgens voor het
ver,vaaixligjdo voertuigje get/pannen. Het
resultaat was frappant, want het dier* trok
bet gevaarte, hetwelk totaal een gewicht
had van 4 K.G., klaarblijkelijk zonder de
minste inspanning van de plaats af. Rekent
men hot gewicht van do alak op 40 gram,
dan bedraagt 'de zwaarte van don door haar
voortgetrokken last het honderdvoudige,
een enorme krachtsontwikkeling.
Do kinderen brachten nog een variatie
in de eigenaardige, door hen booefende
al zagen ze rond. Nergens, nergens was Lil
ly te vinden. Daar ging de bel. Vader en
mooder kwamen thuis met de jongens. Moe
der zag wel aan de meid, die opende, dat
ze bleek was, maar ze vroeg niets. Toen
ze in de kinderkamer kwam, zag de kin
dermeid er al even ontsteld uit.
,,Wat is er toch?" vroeg mevrouw Smit.
„Is er iets ergs gebeurd? Wat is cr toch?
Spreek
„O, mevrouw, kleine Lilly is weg cn ner
gens meer te vinden."
De arme moeder gilde van schrik. io.aar
lieve kleine Lilly weg I Ze liep schreiend
hot heele huis door, maar Lilly was nergens
te vinden. Vader, do broers, de meiden, al
len zochten even ang3tig en gejaagd. Maar
geen Lilly kwam te voorschijn. Ze riepen;
„Lilly, Lilly," maar deze liet zich nergens
hooron. Plotseling hoorden ze Timmetje.
Waar was die toch? Nu was het weer stil.
„Lilly, Lilly 1" Timmetje miauwde nog har
der. Maar waar was die Timmotje dan
toch en wat klonk dat bedompt, 't Werd
weer stil „Lilly, Lilly 1" Tim antwoordde
weer.
„Stil," zei Wim, ,,'k geloof, dat Tim in
den sneeuwbal zit."
Allen er heen. De toegestopte deur werd
opengemaakt en heel bedaard stipte Tim
metjo er uit met haar staartje in de hoog
te, langs do beenen van vader cn de jon
gens. Nog eens lichtten ze met de lantaarn
in den bal en... jawel, daar lag Lilly, lek
ker slapend. Voorzichtig pakte vader haar
er uit en droeg haar naar binnen. Lilly
sliep steeds door. Dat was een vreugde I
Heel voorzichtig legde vader haar in een
grooten stoel en daar ontwaakte ze einde
lijk. Ze keek vreemd om zich heen, zag nu
den een, dan den ander aan, lachte en zei:
,,'k Heb gedroomd."
„Zoo," zei vader, ,,on wat dan?"
sport, door in plaats van een gewone etads-
slak, een landsslak uit Bourgogne te nemen,
die zelfs een lading van 12 K. G. 20 centi
meter ver voorttrok. Bij de verdere proeven
stuitten de kinderen op een bezwaar, het
welk hierin bestond, dat dc meoste slakken
dikwijls plotseling stilhielden, doordat de
strengen van het tuig, waarmede ze voor
den wagen gespannen waren, niet medega
ven. Het meisje betoonde zich bij doze on
verwachte gebeurtenis de slimste; zij maak
te tuig van gummi, waardoor de slak, die
den zwarem last voorttrok, het aanzetten
niet zoozeer voelde.
Ten allerlaatste kwamen de kinderen tot
het besluit zichzelf eens door slakken te
doen*voortrijdcn. Zij gingen 'daartoe in een
kinderwagen zitten cn spanden daarvoor,
op dc manier aJs bij hun eerste proeven,
40 slakken. Met voldoening werd na go-
ruimen tijd geconstateerd, dat het voertuig
tot een lengte van 8 o.M. op het asphalt
was vooruitgekomen.
Van de proef met den beladen bordpapie
ren wagen geeft onze illustratie een
aanschouwelijke voorstelling.
Nu vertelde Lilly, hoe ze droomde, dat
zo in den tuin had gespeeld, bij don sneeuw
bal, dien nog meer uitgehold had cn waar
van ze een Lappenwoning had gemaakt, de
deuropening dicht had gestopt c-n daar
met Timmetje in slaap was gevallen. Hoe
ontsteld allen zooeven ook waren, nu moes
ten ze toch wel hardop lachen. En Lilly
lachte mee, toen ze hoorde, dat hot geen
droom was, maar werkelijkheid; nog lan
gen tijd noemden do jongens haar oen
„Lappin" en Timmetje heette in het ver
volg evenzoo.
Gelukkig, dat Lilly goed gekleed was en
Timmetje zoo'n warm velletje had I
Het zal nu bijna een halve eeuw geleden
zijn, toen op oen Septembermorgen een
veertienjarige lang opgeschoten knaap zijn
intocht hield in Kopenhagenhij kwam van
Odensee, was de zoon van een reeds voor
lang overleden armen schoenmaker, on had
op eigen gelegenheid dio verro reis onder
nomen, schoon hij in de groote stad geen
sterveling kende. „Ik wil beroemd worden,"
had hij tot zijn bedroefde moeder gezegd,
„en dat kan niet zondor dat ik mij eerst
vele moeiten on bezwaren getroost." En
toen haar daarop voorspeld werd: „uw
zoon zal een groot man worden, cn tc zij
ner eer zal eens Odensee illuminecrcn," toen
liet ze hem gaan en ziet de voorspelling
is tot waarheid geworden. Dio knaap toch
heette Andersen: hij stapte Kopenhagen
binnen in 't zondagspak, hom uiteen over
jas van zijn ovorledcn vader door een oude
naaister gemaakt; van zijn eerste laarzen
had hij, opdat toch iedereen ze terdege
zien mocht, de schachten over zijn broek
getrokken, en in zijn zak slaken tien Deen
sche rijksdaalders, een schat dien hij zich
in den loop van vele jaren had bijeen ge
spaard.
Zijn eerste gang was naar den schouw
burg, het groote doel van zijn wenschen
en droomen. Hij wilde tooncclspeler worden;
als kleine jongen reeds had hij allerlei be
weegbare poppen vervaardigd en aange
kleed, tooneelstukkcn gelezen cn er zelfs
gemaakt. Met kloppend hart sloop hij rond
het groote gebouw, zag opwaarts langs die
hooge muren en beschouwde ze als voor
hem het ware vaderland. Een der uitgevers
van toegangskaarten werd op den roud-
dwalende opmerkzaam cn vroeg of hij een
plaats begeerde; en zoo volslagen onbekend
was Hans Christiaan met alle gebruike
lijkheden, dat hij, ineenende dat men er hem
een ten geschenke bood, met vele dankbe
tuigingen do hem toegestoken kaart aan
nam. Maar toen cr betaling gevorderd
werd, trad hij verschrikt achteruit: heden
moest hij zich dat genot nog ontzeggen
maar tien jaren later wae hij een welgesteld
student cn zag binnen diezelfdo muren zijn
eerste stuk opvoeren.
Aanvankelijk was zijn voornaams..j stre
ven in persoon op de planken te komen cn
werkelijk was hij weldra zoo gelukkig als
figurant op te treden in een operette; maar
zijn wonderlijk gefatsoeneerde rok cn ge
weldig groote hoed verlokte een der zangers
tot de ruwe grap om den langen, rangeren
knaap plotseling voor liet voetlicht te trek
ken en hom zoo „aan het Deensche volk
voor te stellen." Toch hield hij vol, wj-rt
na eenigen tijd bij het koor cn ballet op
genomen en danste en zong verscheidene
jaren tot hij in 1823 eonsklaps zonder reden
zijn ontslag kreeg.
In dien hangen tijd toen hij de wanhoop
en den ondergang nabij was, trokken cenige
weldenkende mannen zich zijner aan, be
zorgden hem een koninklijke toelage en
brachten hem op dc Latijnschc school tc
Slagelse, waar dc achttienjarige knaap met
onvermoeide vlijt den verloren tijd trachtte
in te halen. In September 1828 werd hij
student, een jaar later lei hij een loffelijk
examen af. Terzelfder tijd verschenen zijn
eerste pennevruchtcn: de humoristische
„voetreis naar Amack" en oen dichtbundel,
welk een en ander al aanstonds grooten
bijval vond De opbrengst van dien letter- i
kundigen arbeid gebruikt© hij tot oen uit- j
stapje naar Jutland en Fünen, cn later
naar Noord-Duitsohland, waar hij te Dres
den kennis marvkte met Ludwig Tieck en te
Berlijn do vriendschap won van Adalbert
von Ghamisso.
Maar Denemarken is slechts een klein
land en al worden er naar evenredigheid
zeer veel boekon, zelfs meer dan in Duitsch
land, verkocht, zoo maken natuurlijk d«
kleine oplagen het honorarium der schrij
vers uiterst gering, zoodat Andersen jaren
lang een bardon strijd tc voeren had voor
zijn dagelijksch brood on inderdaad „had
hij zich veel moeiten on bezwaren to go-
troosten'' eor hij beroemd werd. Vaak viel
het hem zwaar zich boven water to houden,
dubbel zwaar naarmate hij zicli in kleeding
en voorkomen voegen moest naar de beter
cn grooter kringen, waarin hij zich thans
bowoog. Altijd eu altijd meer to produceo-
ren was echter ondoenlijk, hij moest dus
ook tot vertalen zijn toevlucht nemen; ja
schreef zelfs do opernteksten voor vcrschoï-
don componisten. Maar eindelijk verrees
ook voor hem de zon des voorspoeds cn zo
bleef hem voortaan bestralen, zoodat hij
zelf zich een gelukskind noemde.
Wij hebbeu hier het oog op ziju sprookjes
cn vertellingen, wier echt kindorlijko toon
niet alleen de kleinen hooide en trof cn voor
wie zo aanvankelijk geschreven waren, maar
die ook door volwassenen met graagte wer
den gelezen.
Waar Andersen verscheen, daar wildo
mon een sprookje van hem hooren: zijn
gioofco landgenoot Thorwaldsen, toenmaals
naar Kopenhagen teruggekeerd en mot
vorstelijke oer ontvangen, hud or eon bij
zondere voorliefde voor en „hot gebourdo
meuigmaal" zegt Andersen, „als wij in het)
schemeruur voor do tuinramon zijner huis
kamer gezellig bijeenzaten, dat Thorwald-
scu stilletjes achter mij sloop cn mij op don
Behouder tikkend vroeg: „zeg, krijgeu wij
kleintjes vandaag geen sprookje van u En
het was niet noodig, dat ik altijd wat
nieuws gaf, telkens moest hij opnieuw hot
verhaal hooren van „do drijftol en dc bal"
eu amuseerde hy zich met „het leelijko
eendje."
(iQgez. door Jansjo Boei, tc Leiden.)
I.
1, 2, 3, 4 geeft vlekken,
Die zijn naar nitr^ands wensch;
Tooh is do vloeistof zelvo
Zeer nuttig voor den mcnsch.
Men 8ohrijft een lekker vruchtjo
Met 5, 8, V, 1(
Een 5, 0, 7 workt steeds
Bij het vuur, dat kunt gij zien.
3, 1, 2 wordt gevonden
Beneden aan net gezicht.
Wie knap is in het raden,
Valt wis dit raadsel licht.
(Ingez. door Piet Loycnaar, te Loidcn.)
II.
Het zwcoft hoog in dc lucht, heeft coa
staart en toch is het gccu vogel.
(Ingez. dooi B. Sijpcstcin, te Leiden.)
111.
Des nachts koon ik vaak op bezoek bij
den slaper.
Soms ook overdag bij don gcouwer on
gaper.
Nu ben ik droevig, dan weer zeer blij,
Maar keert men mij om, ja, dan ben
ik iets aak'ligs.
In staat om elkeen te doon beven.
Door mij ontnam Kaïn zijn broeder hot
leven.
(Ingez. door Herman Vélu, tc Leiden.)
IV.
Wanneer ik het u gaf, zoudt g'j kwaad
op mij zijn cn nochtans kan een land
bouwer het niet missen.
ZIJN NOVELLE.
B)
„Neen, eerlijk oud mcnsch", stelde Pe
ter huar haastig gerust, „niet op jouw
grondgebied, maak je dus maar niet bezorgd.
fiLaggiii, Laggiu". 1)
En hij maakte een vage beweging in de
yerte.
Do Signorino moest god kaars opsteken
yoor Sint-Antonius van Padua", raadde zij
„Sint-Antonius van Padua? Waarom van
'Padua 1" vroeg Peter.
„Sint-Antonius van Padua", zeldc Ma
rietta.
„Jo meent van Lissabon", verbeterde
Peter.
„Neen", zeide do oude vrouw met vast
heid, „Sint-Antonius van Padua."
„Maar hij is geboren in Lissabon", hield
Peter vol,
„Neen", zeidc Mariette.
„Ja, zeide hij, „parola d'onare." 2) En
.wat nog meer is, hij stierf in Lissabon. Je
meent dus zeker Sint-Antonius van Lissa
bon."
„Neen!" Mariette verhief haar stem om
hem beter te overtuigen. „Er is geen Smt-
Anlonius van Lissabon. Sint-Antonius van
Padua."
„Wat heb je er aan om zoo koppig je opi
nie door te drijven?" klaagde Peter. „Het
is alleen hoovaardigheid. Weet je niet, dat
1) Verder, verder.
2) Mijn woord van eer.
de inschikkelijkheid in kleine zaken juist
het loven onderling aangenaam maakt?"
„Als men iets verliest, steekt men een
kaars op voor Sint-Antonius van Padua",
zeide Mariette vermoeid, maar onwrik
baar.
„Toch alleen maar, als je het voorwerp
terug wilt vinden", zeide Peter.
Mariette staarde hem aan.
„Ik verlang volstrekt niet het voorwerp
terug te vinden", ging hij zeer kalm voort.
„Het verlies er van geeft mij een zeer nieu
we, ongekende, zeer menschwaardige on
dervinding."
„Het zal een anderen man van mij ma
ken en, laat ons hopen, een beteren man.
Daarbij vorloor ik het eigenlijk al lang ge
leden, „toon het eer6t mijn oog haar schoon
heid zag," op een avond in den Franschen
schouwburg, drie of vier jaar geleden.
Maar voor mijn geluk is het noodig, dat ik
den persoon zie, in wiens becit het gekomen
is. Daarom vind ik het prettig, dat jo too-
vm,o:i kunt. Het komt mij juist van pas.
Weeé' zoo goed en kom met de machten der
duisternis overeen, dat ik dien persoon
morgen op het allerlaatste kan ontmoeten.
„Neen 1" Hij maakte een afwerend gebaar.
„Ik verkies geen tegenspraak. En go kunt
daarbij op een strikte geheimhouding van
mijn kant rekenen.
„Zij is de liov'ling van mijn hart
En haar huis staat in ons dal,"
neuriede hij zachtjes.
,,E dol mio cuore la carina
E dimori nella nostra vallettina,"
vertaalde hij zeer beminnelijk voor Mariette.
„Maar zij kon net zoo goed op den top van
do Cornobastone wonen," besloot hij droef
geestig. „Ja, go kunt koffie brengen, maar
ven ander het liever in thee. AJs je koffie,
koffie ia kan ik er 's nachts niet van sla
pen."
Mariette ging naar de keuken en schudde
haar hoofd togon do lucht. Maar den vol
genden namiddag verscheen de Duchessa di
Santangiolo op den anderen oever van do
brukende Aco.
IX.
Toevallig was Peter zeer lieftallig bezig
om do goudvinken met broodkruimels te
voeren.
Maar een stuk of wat spreeuwen hiel
den zich, als echte roofvogels, achter het
kreupelhout verborgen, om op het juiste
oogonblik plotseling uit to schieten en vlak
voor do goudvinken het brood weg te pik
ken.
De Duchessa keek glimlachend eenige mi
nuten naar dit kleine drama; terwijl Peter,
die wonderlijk genoeg met zijn rug naar het
pajk van Yentirote stond en nog wonder
lijker niets in rijn hart voelde tikken, on
bewust was van haar tegenwoordigheid.
Eindelijk schudde zij treurig (maar toch
met lachendo oogen) Het hoofd.
„O, die roovers, die brutale dieven 1"
zuchtte zij.
Poter verschrikte, k:ek op; groette.
„Die deugnieten," zeide zij met een blik
op de spreeuwen.
„Och, de arme beesten", zeide hij
„Arme beesten?" riep zij verontwaardigd.
„Die kleine egoïstische monsters!"
„Zij kunnen het niet helpen", pleitte hij
„Het is hun natuur. Zij aijn zoo geboren.
Zij konden niet kiezen."
„Verdedigt u hen nog?" eoi ze verwon
derd.
„O, neen," zoide hij. „Ik verdedig hen
niet. Ik verdedig niefa. Ik constateer alleen
de feiten en ik berust er in. Spreeuwen-
goudvinken, dat is do wereld, de eenmaal
bestaande verdeeling van dc wereld."
Zij zag vciwonderd.
„De bestaande vcrdeoling van dc wereld?"
„Zeker," zeide hij. „Spreeuwen en goud
vinken, die stelen en die bestolen worden.
Al let, wat ademt, is een spreeuw of ccn
vink. 't Is do algemeene strijd, de strijd om
het bestaan; do overwinning van dc ge-
wetenloozen. 't Is do weield in het klein.
Zij schudde weder het hoofd.
„Gij ziet oardo en heraol door een zwarten
bril, vrees ik," zeide zij met een bedenke
lijk gezicht. Maar In haar oogen zag men,
dat rij zich vermaakte.
„Neen", zeide hij, „want er is een ver
goeding. Wanneer men rij6t in moreele ont
wikkeling, dan, het is waar, wordt men,
in plaato van dief, bettolcno en men brengt
het niet ver in de wereld. Maar, aan den
anderen kant, heeft men talent en gevoel.
Men leeft niet meer v .n brood alleen. Deze
goudvinken, bijvoorbeeld, kunnen zingen,
en zij hebben uw sympathie. De spreeuwen
kunnen alleen een leelijk leven maken en
gij veracht hen. Dat is de vergoeding. De
dioven beseffen de vreugde niet van te kun
nen zingen of door vrouwen beklang) :c
wordon."
„N. een, misschien niet", stemde zij wei
felend toe. En in 1 r oogen zag men nog
duidelijker hoe zij aiah vermaakte. „Maar
maar zij kennen ovonmin de wanhoop van
den Langer als de liederen niet willen ko
men,"
„Of als de vrouwen zónder \r. 'eJij-lcn zijn
Dat is wan.", zeide Peter.
„En onder tusschcn krijgen zij de brood-
kruimelt," zeidc zij.
„Ja, de broodkruimels krijgen zij zondot*
twijfel," stemde hij l j.
„Ik ben bang," zei se glimlachend, als
iemand, di g voelt een woordenstrijd ge-
wonnon te hebben; ik bon bang, dat uw vor-
gocding niet genoeg vergoedt".
„Eerlijk gezegd ben ik cr ook bang voor",
beleed hij.
„En in alle gevil", ging zij overmoedig
voort, „heb ik niet graag, dat mijn tuin den
algenieencn strijd zou afbeelden. Ik heb Ho
ver niet dat mijn tuin een slagveld in. Ik
zou wenschen, dat hij een rustoord van den
strijd was; een plaats van vrede, ccn geluk
kige vallei, een veilig oord voor dc betto-
lencn."
„Maar waarom zouden wij ons met ijde-
le wenschen vermoeien?' vroeg hij. „Wat
kan men er Aan doen?'
„Men zou een draak kunnen houden," ant
woordde zij dadelijk. „Als ik u was, eou ik
hier een sprceuw-vei al Inden den, goudvisch-
ontzienden draak aanschaffen."
„Het zou niets helpen", zeide hij „Mca
zou een soort van dioven kwijt worden,
maar dadelijk zou zich wcJcr een andere
soort vortoonen".
Zij staarde hem aan met haar lacdicnda
oogen cn sohudoc nog eona langzaam on
droevig het hoofd.
„O, uw bril is zwart, hédl zwart", zeide
zij. (Wordt vervolgd.)