ONDACSB
13772
Derde Blad.
14 Januari 1905.
De liefde wist raad.
In 1889 diende bij het eerste regiment ca
valerie een zekere luitenant Meier. Hij was
niet de eerste Meier van dat regiment en hij
werd niet de laatste. Maar er was toch geen
één Meior bij het eerste, die ooit zóó ver
liefd. was op de dochter van zijn comman
dant, als de Meier eerst genoemd. Natuur
lijk zou hij zijn leven gegeven hebben om zijn
uitverkorene te dienen, zoodat het gemakke
lijk te verklaren valt, dat hij op een morgen,
toen hij de oogen van zijn schoone verduis-
lterd zag 'door tranen, de heilige belofte af
legde althans de reden van naar smart op
te heffen.
Welke die reden was 1
De brigade-generaal, waaronder haar va
der, de cc-mmandant van het regiment,
diende, had dezen laten weten, dat hij de
eerstvolgende week het eerste regiment zou
bezoeken en bij die gelegenheid zou dan het
nieuwe exercitieveld van het garnizoen met.
een groote parade door den overste zelf aan
te voeren, moeten worden ingewijd.
Dat was wel het onaangenaamste wat den
overste had kunnen overkomen. De ingewij
den wisten wel, dat de generaal al lang met
het ontslag van den overste in den zak liep,
dat hij sinds lang een stok zocht om zijn
slachtoffer mee te slaan. En nu wilde hij
hem dan op een vreemd terrein een parade
laten commandeeren.
De overste had zich in den huiselijken
kring droevig zitten te beklagen. Ieder zou
dat begrijpen, had hij gezegd dat je
aan een tafel, waar je aan gewoon bent te
zitten, gemakkelijker zit dan aan een vreem
de, in een geregeld gebruikt bed het best
slaapt en dientengevolge ook op de gebrui
kelijke exercitieplaats het best exerceert.
Bovendien... hoe véél had het oude, vlakke
terrein 7 het nieuwe, oneffene voor 1
Z00ala gezegd: de overste, die graag vol
pensioen wilde verdienen, had het herhaal
delijk hardop zitten denken en vandaar dat
zijn dochter het wist. En zoo kwam ook de
ongelukkige Meier er achter, die ei nu lee-
lijk tusschen zat 1 Hij had dan lu te kiezen
tusschen de teergeliefde en zijn brigade
generaal
Daarbij kwam nog, dat hij in de latere
dagen zwaarder dienst had dan ooit. Zijn
ritmeester was ziek en diens commando had
hij moeten overnemen. Hij voelde zich voor
de eerste maal van zijn leve® van het werken
moe... Hij moest er wat uit en wandelde
naar de bittertafel.
Daai was het gesprek dien middag ,als al
tijd weinig geanimeerd, totdat men op het
onderwerp promotie" kwam. Dan ging het
altijd van een loien c. .kjo. Maar daar wil
de Meier het al lang niet meer over heb
ben... Ook dien middag niet. En hij volgde
eerst weer het. gesprek, toen hij een der ka
meraden hoorde vertellen, dat de regiments
dokter ziek te bed lag, de oude doktor
Tomaas, méér bekend nog om zijn
stokoud en stijf paard „Zeus", dan om zijn
kunde... En toen schoot Meier pijlsnel een
gedachte door het hoofd: als hij den gene
raal op Zeus wist te krijgen, dan kon alles
nog voor den overste goed gaan.
't Was een vermetele gedachte, maar de
uitvoering er van wes niet moeilijk. Meier
had, als plaatsvervanger van den ritmeester
de beschikking over het ros. Hij had bevel
gekregen, voor den generaal bij diens aan
komst „een vertrouwd paard" gereed te
houden. Nu, dat was Zeus zeker. Hij ging
er niet van door, hij was niet wispelturig;
integendeel! Welnu dan...
En toen dan de generaal aankwam, werd
Zeus vóór hem gebracht. De overste, de
rillende overste, die straks voor den gene
raal zou moeten paradeeren, kon zijn oogen
niet geloovenl... Wat deed Meier nul Gaf
hij den generaal den „stra.mmen Zeus V'
Maar Meier keek met een stalen gezicht
vóór zich. Het halve aangetreden regiment
giegelde; maar Meier zag hoogst ernstig...
De overste schraapte zijn keel. De generaal
gaf Zeus de sporen. Overste schreeuwde:
„Voorwaarts! Marsch!" Hij beval zijn ziel
aan en de heele stoet stelde zioh in bewe
ging.
Voorop reed de generaal. Naast zich zijn
adjudant. En al spoedig was men bij het
kruispunt gekomen, van waar men rechts
naar het oude, links naar het nieuwe
exercitieveld ging. De generaal wilde alzoo
links afslaan. Maar Let scheen hem niet te
kunnen gelukken. Geen ruk aan den teugel,
geen druk van de knie bracht Zeus van
zijn ouden, sinds jaren met zijn geliefden
regimentsarts ingeslagen weg ai. En de
generaal zat daar machteloos op Zeus als
een pop en... achter hem volgde het regi
ment.
Hij had een ander rossinant kunnen be
stijgen; maar hij wist wat hij had, niet
hij kreeg. En hij liet Zeus marcheeren; en
toen het dier precies op vijftig pas af stands
van ,,den hoogen populier"' stilhield zooals
bij dat sinds jaar e® dag op exercitiedag
had gedaan, toen doorstond de generaal ook
dat, stil berustend, naar het uiterlijk leek...
Nog nooit had de overste zoo pleizierig
gecommandeerd als op dien dag, nu hij dan
toch op zijn terrein ad mogen blijven. Hij
wist van geen uitscheiden, zelfs niet, toen
het half twaalf sloeg; het uur, dat anders
weer ingerukt werd.
Maar toen had Zeus of de generaal er
genoeg van. Hij en nn was het beslist
Zeus spitste de ooren, keek den kant van
de kazerne uit, wendde zich daarheen en
droeg den generaal van het exercitieveld
Er hielp geen moedertje-lief aan. En op
den overste kon de generaal zich moeilijk
wreken. Die had prachtig geparadeerd.
Op Meier? Hij t It er niet. aan gedacht.
Maar de overste, die vol pensioen uit
diende, dacht er later wèl aan om Meier
zijn dochter te geven.
En zoo geschiedde.
Van Haat en Deemoed.
Er was eens een man, die in zijn nederig
beroep naar plicht arbeidde.
En die over hem stonden, zeiden, dat zijn'
werk goed was.
Toen kwam een tijd, dat men blijk kon
geven het werk van den eenvoudigen werker
te waordeeren.
Maar de hooger geplaatsten luisterden
naar alle dwaasheid, welke van den man,
verteld werd, namen achterklap voor goede
munt op en waardeering onthielden zij hem.
Nu kwam. zijn gemoed in opstand. Hij
trok uit van de menschenwereld, ver weg,
totdat hij rust vond op een heuvel.
Achter hem rees een donker woud; vóór1
hem strekte zich een vlakte uit, waarboven
eer. stralende lichthemel.
Daar lag in de verte de menschenstad
met haar druk menschengewriemel.
En twijfelmoedig sprak de man: „Ja, ik
weet, drukke menschen, dat er onder u
zijn, die niet ziehzelven zoeken, maar arbei
den aan het heil van anderen; doch laat af
van dezen uwen arbeid, want voor brood
zult ge steenen krijgen en voor tarwe zult
ge onkruid oogsten." En toornig vervolgde
hij: „Ziet, lachend gaat de wereld langs u
heen en uwer wonden pijn wordt niet me-:
degevoeld. Bouwt slechts aan het huis van
eigen voorspoed." Ik ben ik. en ik heb hel^
goed en wat gaat mij de wereld aan 1" „Zoo
moet het zijn en haat de menschen
Een scho-le lach weerklonk door het dich
te bosch, en uit het wouddonker kwam een
gestalte te voorschijn, in een helrood kleed
gehuld. Scherp waren haar trekken en on-'
heilspellend flikkerden haar oogen. Onwil
lekeurig was de man op den heuvel opge
staan en eenige passen teruggetreden.
Maar vertrouwelijk naderde de roode ge-I
stalte en sprak: „Hoe nu, mensch, wijkt get
Ik ben de Haat, en alleen met mij znlt ge1
terug kunnen treden in de menschenwereld,
en daar rust vinden; alleen met mij
Plotseling zweeg Haat, want in de verte
werd welluidende zang vernomen; zacht, o
zoo zacht En de man keerde zich naar
do groote vlakte en zag in den helderen
lichthemel een engelenschaar, een blanke ge
stalte omgevend. Luider werd de engelen
zang, en steeds klaarder teekende zich de
gestalte af.
Het was Deemoed.
Langzaam week de Haat.
Toen boog de man op den heuvel het
hoofd, en uit de hoogte sprak de gestalte
zacht verwijtend:
„Wat mort ge, o kleingeloovige mensch,
en vloekt uw broedersHeeft miskenning-
uw blik dus beneveld, dat ge niets van hoo
ger licht aanschouwt? Gij hebt het gewe
ten en gij zult het weten opnieuw: Uit het
groote lichtrijk valt op het nietige men-
seheDbestaan een straal van den geest,
wiens wil te volbrengen der menschen hoog
ste wet moet zijn. Dit te doen is meerder
dan menschengunst of menschenwangunst."
Haat was geweken.