LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG II JANUARI. - TWEEDE BLAD.
Anno 190o
PERSOVERZICHT*
FEUILLETON.
üe Matrozenbond.
Kerkelijke berichten.
So. 13769.
De Nederlander" antwoordt op
de"vraag) haar voorgelegd door de „A r n-
h©msciic_ (Jourant „Hoe verklaart
gij dio zegt, dat de voorgestelde sc h o ol-
wetwijziging zich volmaakt in dezelf
de richting beweegt als de wetrBorgesius
van 1901, dan het verschijnsel, dat deze
laatste wet aangenomen werd met alle
Btcmmen ook der linkerzijde (alléén uw
geestverwant dr. Dc Visser stemde tegen),
terwijl de goheolo linkerzijde, voor zoover
althans bekend is, tegen het ontwerp-Kuy-
per in verzet komt, als indruischende te-
ge n het in dc wct-Borgesiu£ aangenomen
beginsel en tegen de Grondwet".
Het blad zegt, dat haar die houding vol
komen onverklaarbaar is. Nu de „Arn
hemse he (Jourant" vermoedens"
heeft geopperd, wil zij zich ook op dat ge
vaarlijke terrein wagen.
-„Het gaat naar do verkiezingen. De lin
kerzijde snakt naar ee>n leuze voor de coa
litie, de concentratie. Zij heeft behoefte
Aan manschappen, vooral aan een kader
van onderofficieren. De openbare onder
wijzers beginnen te voelen, dat, als inder
daad aan ieder de vrije keuze der school
open staat, hun tegenwoordige hooge en be
voordeelde positie gevaar loopt. Wat dus
doelmatiger, dan de oude leuze: Vóór do
openbare school, tegen het clerical isme,
weer eena op te rakelen i Front voor de
openbare school 1 Zoo krijgt men tegelijker
tijd een leuze en een groot kader onderof
ficieren.
'jg Of anders dit.
Tot dusver heeft „de oude schoolwetpar
tij", toen zij na 1889 zag hoe zij zichzelve
door haar schoolwetgeving bij een groot
deel der natie gehaat gemaakt liad, het
voorzichtig geoordeeld te „huilen met dc
wolven", en dus nog ïuimer met subsidies
te zijn, dan de wet-Maokay. Het scheen
onvoorzichtig niet «en weinig toe to geven.
Men kon dat gerust doen, zoolang de fi
nancieele bevoordceling dor openbare
school maar groot genoeg bleef, om aan die
Bchool den voorrang te verzekeren. Immers
hadden ondanks de rechtsgelijkheid dc ge
meentebesturen het nog steeds in hun
macht door nict-billijke wetstoepassing de
bezoekers der openbare school flink te bc-
voordcelen. Wel streed dit met de bedoeling
der wet-Mackay; maar de openbare school
werd cr door gebaat. Thans echter dreigt
dit anders te worden. Van daar de alge-
meeno tegenstand nu. Men wil wel een
weinig subsidie uit de Staatskas om den
tegenstander stil te houden, maar rechts
gelijkheid niet!"
„De Nederlander" zegt verder, in
antwoord aan de „Arnhomsche Cou
rant", dat zij niet beweert, dat na de
laatste Grondwetliorzieuing de betcckenis
van de Grondwet is veranderd, maar dat
er steeds verschillende uitleggin
gen aan de Grondwet gegeven zijn, en
men eindelijk, opk onder den drang der
omstandigheden, een andere uitlegging
heeft aanvaard, dan vóór 1889 door de
liberalen geoorloofd geacht werd.
„Daartoe nu hebben", schrijft zij, „eerst
weinige, daarna alle liberalen zeer enke
len uitgezonderd meegewerkt. Dc bijdra
ge aan do bijzondere school, word, niet
door ons, maar door de liberalen, vóór
1889 met de Grondwet onbestaanbaar ge
acht. Na dien tijd niet meer. Het ligt dus
thans op een weg der liberalen zelf, aan te
toonen, waarom zij nu een hoogere bijdra
ge wel in strijd achten met de Grondwet.
Bedoelt men wellicht dit: tot dusver
kreeg de bijzondero school wel geld, maar
bleef de openbare school toch financieel be
voordeeld. Dat eischt de Grondwet. Derhal
ve, valt die financieele bevoordeel ing weg,
dan komt men met de Grondwet in strijd.
Doch dan vragen wij: Waar spreekt de
Grondwet van financieele bevoordceling
Zij wil, dat het openbaar onderwijs
voordurend voorwerp zij van Ri\gecrings-
zorg.
Welnu, dat blijft zoo. Niemand heeft er
iets tegen.
Zij wil, „dat overal van overheidswege
voldoende onderwijs zal worden gegeven."
Reeds lang, vooral na de in Wons cn
Sohraard uitgehaaldo dwaasheden, heeft
men dit verstaan in den zin van „waar er
behoefte aan is."
In dat alles' komt niets voor van f i-
nancieele bevoorrechting,.
De kleine grenadier.
Siot.)
„Stil," viel Bourieux hem in de rede.
„Dat kan niet Neen, dat kan niet!"
Hij greep de handen van Mayrargues en
Held die naar de vlammen gekeerd.
„Ik geloof, dat hij al warm wordt," zei
hij.
De hoornblazer voelde; daarna schudde
hij het hoofd.
„Dat is de warmte van het vuur, ser
geant."
Door de spleet onder de deur huilde de
wind als een wild dier. liet begoa donker
t3 worden, ten gevolge van den storm
zoowel als van het reeds late uur.
De beide mannen lagen op hun knieën
vóór Mayrargues eu hielden hem nu eena
op de eene zij en dan weer op de andere,
ken zelfde angst kneep hun de keel dicht.
De sergeant keek naar buiten.
„Ongeveer vier uur," zei hij. „De dokter
komt eerst over twee uur bier. Ken jij een
gebed, hoornblazer?"
De hoornblazer sloeg verwonderd dc
oog en op.
„Die ik gekend heb, ben ik al weer ver
geten," antwoordde hij.
»>lk heb er nooit een gekend," zei Bou-
Evenmin staat, zooals nu weer beweerd
wordt, in de Grondwet, dat er één alge-
meene volksschool behoort te zijn.
Het blad betoogt, dat de Grondwet de
openbare school wil, voor zoover zij begeerd
wordt. Wie haar niet begeert, is vrij; be
geert niemand haar, dan verdwijnt zij.
„Haar in het loven te houden door de
ouders, die haar verkiezen financieel te
bevoordeelen, is niet door do Grondwet
voorgeschreven, en beneden een waardig
en rechtvaardig wetgever.
Onzerzijds wordt, althans op politiek ge
bied, niet gestreden tegen do openbare
school, maar tegen de financieele bevoor
rechting der openbare school.
Blijkt dat zonder financieele bevoorrech
ting de openbare school, in haar tegen-
woordigen vorm, door de natie niet gewild
wordt, omdat men aan de bijzondere school
de voorkeur geeft, dan verdwijnt datgene
„wat den Grondwetgever van 1848", waar
schijnlijk althans, „voor oogen gestaan
heeft"; doch dan verdwijnt niet wat hij
heeft voorgeschreven."
Ten slotte verwijst „D e Nederlan
der", om aan de „Arnhemsche" te
bewijzen, dat haar tegenwoordige uitleg
ging van de Grondwet geenszins een coup
de m a j o r i t is, geen uitvinding, waar
mee een meerderheid, enkel omdat zij meer
derheid is, de Grondwet ter zijde stelt,
naar een brochure, een brief aan minister
Kappcyne over de grondwettigheid eener
neutrale openbare school, door den schrij
ver van het artikel gepubliceerd, vóórdat
hij nog op politiek terrein was opgetreden,
en waarin hij, nog raadsheer te 's-Herto-
genbosch, de kwettie uit juridisch oogpunt
beschouwde.
De „Arnhemsche Cou rant" zegt.,
dat het antwoord van ,,,Do N oderlan-
d e r" haar in hooge mate heeft teleurge
steld.
„Allereerst/ zoo 6ch-*;ft het blad, „het
wonderlijk verwijl, dat de argumenten, in
do artikelen van „De Nederlander"
aangevoerd, niet beantwoord werden, ter
wijl mr. Lohman in de tweede helft van het
opstel van Zaterdagavond waarop wij
nader terugkomen niets an*? o doet dan
juist onze argumenten weerleggen!
Verdei, terwijl wij hebben betoogd waarom
het ontwerp-Kuyper n i e t de lijn volgt der
wetten-Mackay en -BorgeMus, verwijt mr.
Lohman ons zijn argumenten tc hebben dood
gezwegen en noopt d.- „stilzwijgen" hem de
houding der linkerzijde „ook verklaarbaar"
te noemen. Ook? Ma die houding is voor
ons het allerminst onverklaarbaaiintegen
deel, wij hebben ze verklaard. Nu kan men
die verklaring onjuist noemen, de aangevoer-
de argumenten betwisten en onhoudbaar
achten, maar toch niet beweren, dat ze niet
zijn aangevoerd, dat men het stilzwijgen
bewaard, heeft.
En wat te zoggen van de vermoedens, wel
ke voor mr. Lobman het standpunt dei lin
kerzijde zouden kunnen verklarenHier
op is het misschien maar bet r het stilzwij
gen te bewaren om niet tc bitter te worden.
Wel echter is 't bedroevend een staatsman
van zijn vorledcn on zijn positie op loo cyni
sche wijze zijn wantro iwon te zien uitspre
ken in den ernst en de eerlijkhei 1 zijner po-
litieko tegenstandea s en niet van een enke
len, maar van de geheelc linkerzijde! Heeft
heb bederf der politieke partijzucht in ons
openbaar leven nu waarlijk al zóó diep inge
vreten, dat ook een karakter als van mr.
Lohman er door is aangetast l
Aan het onderwerp: „Een volksle
ger" werd door „De Standaard"
een hoofdartikel gewijd.
Het blad wijst daarin op de steeds stij
gende kosten van leger en vloot en op de
dure vrijwillige oefening en vraagt zich
daarbij af of de vooroefening zóó vordert,
dat hierin later het grooto steunpunt voor
ons leger zal kunnen gezocht worden.
In het antwoord, dat het Rcgeeringsor-
gaan op deze vraag geeft, zegt het:
„Daarbij nu hangt alles af van de vraag
of die vooroefening en het zichzelf weer
baar maken, opkomt uit wezenlijken ijver,
om het vaderland sterker in zijn verdedi
ging te maken, dan wel of hierbij in hoofd
zaak liet strcveai op een voorgrond treedt,
om zoo spoedig mogelijk van den dienst
af te komen, de kosten te doen dalen, en
den steun, dien de Staat in het leger be
zit, te ondermijnen.
rieux; „het zou nu anders te pas komen,
alc. we er een kenden J"
Hij maakte een ontmoedigend gebaar.
Daarna, alsof hij zich plotseling iets her
innerde, zocht hij in den zak van zijn
Fransche jas; zijn gelaat klaarde op. Hij
haalde een in vieren gevouwen papiertje
voor den dag, versleten aan de hoeken en
overal gekreukt.
„Hier is er één," zei hij. „Wat treft dat
gc-edHet is zijn eigen gebed I"
En dadelijk begon de sergeant te lezen
met zijn ruwe, forsche stem, die de woor
den spelde:
„Heilige Maria, Moeder Gods! Heilige
Maria Magdalena, de Zondaresse, en dc
andere Heilige Maria, allo drie gezamenlijk,
hebt erbarmen met do kinderen van Pro
vence, di ver weg gaan. Behoedt hen voor
alle gevaren en brengt hen terug in het
land."
„Zoo zij het!" voegde de hoornblazer or
bij.
„Ik geloof," zei Bourieux, „dat ik voor
dezen kerel alles gedaan heb, wat er te doen
was; zelfs dingen, die ik niet gewoon ben
tc doen
„O zeker, zeker 1"
„Zie je," liet Bourieux er op volgen,
„dat komt, omdat Mayrargues nu zooveel
al3 mijn kind is 1"
Zij begonnen den zieke weer te wrijven,
ontblootten den borst en luisterden naar
zijn hart, dat niet meer klopte.
Het streven om ont: land sterker te' ma
ken, leeft bij de weerbaarheidskorpsem.
Ook hier moge liefhebberij meespreken,
maar in elk geval, bij doze korpsen
animo om ziah te oefenen en te leeron
schieten. Maar wat zijn al deze weerbaar
heidskorpsen saam, zoo gij ze ste>t tegen
over de 150,000 man, waarop straks zal
te rekenen zijn? Een druppel aan cèn em
mer.
En vraagt ge u af, wqlke motieven lui
ten dezo korpsen het pleit voor het volks
leger steunen moeten, dan vindt ge, jam
mer genoeg, bijna uitsluitend anti-militai
ren geest, opziem tegen langen dienst, te
genzin togen de kosten, en bij do socialis
ten en anarchisten den onverholen toeleg,
om het gezag te ontwapenen, zoo niet om
revolutionair het volk te wapenen tegen de
Overheid.
Hierin nu etcokt het bederf.
Wie zijn vaderland liefheeft, mag het
denkbeeld van een volksleger alleen steu
nen, om te krachtiger onze nationale onaf
hankelijkheid te kunnen verdedigen. Maar
dan moet dit motief ook op den voorgrond
staan, on dit motief eischt hoogere en
meer algemeen© toewijding. Ons volk, dat
nooit in het soldaatezijn lust had, en in
zijn historie het meest met huurtroepen
afdeed, moet dan opwaken tot die hoogere
en heiliger bezieling, die elk burger be
reidwillig maakt, om, door zichzelf weer
baar te maken, c'e weerbaarheid van heel
het volk to verhoogen.
En die factor juist ontbreekt nog al
toos; of waar hij niet geheel ontbreekt,
is hij beperkt tot zeer kleinen kring. Van
den lust in strijdvaardigheid, die het
Zwitsorsche volk kenmerkt, is nog bijna
nergens iets te bespeuren. En zelfs, waar
4000 man zich voor den viermaandschen
dienst bereiden konden, bleek, dat nog
niet de helft door krachtige vooroefening
in staat was het tekort van 4| maand to
vergoeden.
Wat ons redden kan is daarom niet een
nieuwe wet, maar alleen het varen in ons
volk van een andere gezindheid. Dc over
tuiging, dat onze onafhankelijkheid niet
buiten gevaar is, en de wil om die onaf
hankelijkheid tot eiken prijs to handhaven,
zijn do twee onmisbare gegevens, om ooit
tot een volksleger, dien naam waard, te
geraken.
Ongetwijfeld, de lagere school kan veel
doen. Zij kan ons volk physiek sterken. Zij
kan geoefendheid in de hand werken. Maqr
al wat-ge door de lagere school op 13-jari-
gen leeftijd gewonnen hebt, gaat onherroe
pelijk verloren, zoo de zin geen veld wint
en de wil niet gestaald wordt om in de ja
ren, die tussohen 13 en 20 liggen dc geoe
fendheid, die verkregen werd, te verhoogen
en te richten op het militaire doel.
En dat zelfs is nog niet genoeg gezcgc*.
Ook wio zijn oefeningstijd uitgediend heeft
moe- van zijn 20sto tot zijn 40ste jaar zijn
geoefendheid weten to onderhouden, zich
voortdurend in het schieten oefenen, on
telken jare zekeren tijd met anderen saam
willen werken, om slagvaardig to blijven.
Zoo is het goeddeels in Zwitserland, en
daaraan dankt Zwitserland zijn geheel
eonigo positie.
Maar zelfs Zwitserland zou mot die gulle
bereidvaardigheid tot oefening niot vorde
ren, als niet het warme patriotism© bij elk
goed Zwitser boven alles ging, en indien
de heilige liefdo voor het gemeenschappelijk
vaderland de schutters uit de onderschei
dene kantons niet tot één reuzenmaoht sa
mensmeedde.
Physicke ontwikkeling op de volksschool
is uitmuntend; maar een volksschool, dio
niet vóór alle dingen de liefde voor het
vaderland aanvuurt, zal nooit do weerbaar
heid van ons volk verhoogen.
Do kracht tot weerstand ligt niet in de
biceps, maar in het mannenhart."
„Do Nederlander" komt, naai'
aanleiding van het optreden in zake kunst
van den heer De Stuersindo Twee
de Kamer op het onderwerp: „R e g e e-
ringsbemoeiing met do kunst",
en het blad keurt niet de bemoeiing zelf,
maar wel de wijze, waarop zij tegenwoor
dig geschiedt, scherp af.
Weinigen houden meer vol, merkt
„De Nederlander" op dat kunst
geen Regeeringszaak is. Maar daarnaast
mag men niet vergeten, dat kunst, niet min
der dan de ware godsdienst, individueel^
vrijheid eischt.
Na een halfuur stiet de hoornblazer een
ki eet uit. Mayrargues opende de oogen I
Er was nog geen licht in, zijn gelaat bleef
doodsbleek; maar toch voelde men, dat hij
behouden was.
„Drink, drink, mijn jongen 1" zei de ser
geant en hield zijn veldflesch voor de ge
sloten lippen van Mayrargues.
„Kijk, ik heb brood!" zei de hoornbla
zer, die naar zijn ransel snelde. „Pak aan,
Mayrargues 1"
Zij waren kinderlijk verbaasd, dat de
grenadier nt>g niet drinken of eten kon,
tciwijl hij immers leefde!
Toch liepen weldra eenigo droppels rum
naar binnen, daarna een slok. Toen werd
dc kleine Provengal geschokt door een he
vige rilling. Hij at een stukje brood, kwam
uit zichzelf overeind; hij sprak...
Tegen halfzes vroeg Mayrargueszelf of
men niet zou vertrekken; want het werd
spoedig donker.
„Het is beter om te probeeren thuis te
kc-men dan vannacht hier te blijven,"
meende hij.
En hij ging op weg, ondersteund door
den sergeant en den hoornblazer.
De storm was een weinig bedaard. Het
sneeuwde nog steeds. Het afdalen van den
berg was moeilijk cn men moest vaak rus
ten, zonder te weten of men weer verder
zou gaan. Maar het gold hier den terug
tocht, do verwarmde kazerne, de schuil-
Nu kan men van den Minister van Bin-
nenlandsche Zaken niet vergen, „dat hij
zich persoonlijk met de kunst inlaat,
dat hij beslissingen neemt in kwesties van
zuiver wctenscbappelijken, artistieken ol
paedagogischen aard.
„Zijn roeping is te doen wat noodig is om
tc voorzien in de materieele behoeften, cn
in de noodige organisaties; niet om op te
treden als kunstkenner. De mogelijkheid,
dat een goed Minister van Binnenlandsche
Zaken tevens een goed kunstkenner is, is
niet uitgesloten, maar indien hij dat is, dan
is dat louter toeval.
De meeste, zoo niet alle Ministois van
Binnenlandsche Zaken ten onzent, zijn dan
ook geen kunstkenners geweest, hebben zich
althans niet ais zoodanig leeren kennen.
Intusschen hangt menige ministerieele be
slissing, bijv. over aankoop, restauratie,
enz., geheel af van een juist inzicht in do
eischen der kunst.
Om uit do daardoor ontstaande moeilijk
heid te geraken, staan twee wegen open.
Men kan óf aan een, aan den Minister
ondergeschikt, ambteuaar de beslissing op-
diagen, óf aan het hoofd, van elke kunstaf-
deeling, museum, enz. zelfstandige ambte
naren plaatsen, die dan als do deskundigen
werden beschouwd, op wier gevoelen do Mi
nister zich verlaten mag."
Deze laatste weg wordt hier to lande ge
volgd, en „De Ncdorlander", die dit
den besten weg acht, is daarover zeer te
vreden.
Maar, zegt zij, nog steeds willen sommi
gen den anderen weg op.
„Men wil de richting, waarin de kunst
zich bewegen zal, de eindbeslissing over
kwesties van wctcnschappelijken ei artistie
ken aard, laten uitgaan van het Kabinet
des Ministers. Een aan dezen onderge
schikt ambtenaar treedt dan op als zijn
adviseur. De Minister gaat heen, de advi
seur is permanent.
„Waartoe leidt dit stelsel?", vraagt dan
het blad.
„In schijn beslist de tijdelijke Minister,
in werkelijkheid de permanente adviseur
naar wiens advies allen, die op kunstge
bied met de Regeering in aanraking ko
men, zich hebben tc schikken.
Die adviseur is feitelijk aan niemand ver
antwoordelijk; want die hem beoordeelcn
kunnen, hebben niets tc zeggen, en de eeni
go, waaraan hij ondergeschikt is, kan hem
niet beoordeclen.
De schijnbaar almachtige Minister wordt
eenvoudig do speelbal van zijn deskundi
gen adviseur.
Wel zullen soms do deskundige chefs der
musea hun bedenkingen aan den Minister
nieodeelen, maar de adviseur, dio dagelijks
zijn chef kan spreken, en hem tot verve
lens toe zijn gevoelens kan opdringen, hoeft
natuurlijk liet meest het oor des Ministers-
De ongelukkige Minister zelf ziet zich onop
houdelijk geplaatst voor beslissingen, die
luj in gemoede weet, niet met voldoende
kennis van zaken te kunnen nemen.
Neemt hij een verkeerde beslissing, dan
kiijgt hij hot op zijn rekening; achter zijn
ambtenaar zich verschuilerf, mag hij niet.
Kreeg hij nu nog maar den lof voor het
goede wat gedaan wordt, maar ieder be
grijpt best, dat hij in den regel alleen in
schijn zelf beslist.
De afdeelingschef daarentegen draagt
geen verantwoordelijkheid; nooit kan het
publiek weten of een blunder aan hem, dan
wel aan anderen te wijten is. Daarentegen
heeft hij groote macht. Hij, de blijvende
ambtenaar, is tegenover allen, die met hem
in aanraking komen, dc machtige; een
kunstbeschermer; een Maecenas; evenwel
een, dio niet put uit eigen beurs, maar uit
de beurs der natie.
Zulk een toestand is af te keuren. To
meer, omdat zulk een afdeelingschef onmo
gelijk van alle kunst verstand kan hebben,
en niettemin moet doen, alsof hij dat wel
heeft, met het gevolg, dat hij hot eindelijk
ook zelf gaat gelooven- Het spreekt wel van
zelf, dat, op het uitgebreide veld der kunst,
de één dit gedeelte, de ander dat gedeelte
beoefent, en dat men, bij de keuze van de
hoofden der musea, op die speciale voor
studiën let. Maar waartoe dient dat zoeken
naar deskundigen, wanneer de afdeelings
chef, die meestal slechts dilettant is, feite
lijk het advies der deskundige ambtenaren
ter zijde stolt of doet stellen V'
Van het volgen van dien verkeerden weg
is, naar „Do Necjcrlander" verze
kert, veel verkeerds het gevolg geweest
Maar gelukkig ging men in den laatstcn
plaats, do kameraads, het veilige leven;
telkens stonden zij weer op en gingen ver
der.
Bourieux was zeer zachtzinnig, vol op
lettendheden, zooals hij nog nooit tegenover
Mayrargues was geweest.
Toen zij zóó ver waren, dat de laatste
bocht van den weg hen nog slechts aan het
oog van de schildwachts van het kamp ont-
tiok, drukte hij de hand van den kleinen
6oldaat, die hij in de zijne hield.
„Hoor eens, Mayrargues?"
„Jawel, sergeant," antwoordde een wak
ke stem.
„Ik zal je geen „meisje" meer noemen."
„Neen, sergeant."
„En ook geen „schatje" of zoo ietsl Je
bent een dappere kerel
„Ah, sergeant!"
„En jo bent mijn vriend voor mijD gehce-
l-i leven. Je hebt me eer aangedaan, gre-
nadiertje 1 Als we bij de Piëmonteezen op
bezoi-k gaan, mag je plunderen..."
„Ah 1"
„Moorden en stelen en alles, wat je
maar wilt. Ik zal er niets van zeggen. Je
bent mijn vriend 1"
Het scheen wel of hij schreide, want hij
veegde zijn oogen af met de omslagen van
zijn mouwen. En intusschen hief een troep
sc-ldaten op de naburige versterking de
handen omhoog en riep: „Daar zijn zei
Daar zijn zei"
tijd den goeden kant meor uit. En daarom
juist doet het „De Nederlander"
leed, dat de heer D© Stuers ons weer den
anderen weg wil opdringen. Wat dit Ka
nierlid zeide over het verschikken van voor-
werpen in 't Rijksmuseum „herinnert zeg
„D e N o d." aan zijn bckendo veroordeo-
ling van ons Indische leger in de Gajoelan-
den". Want ten onrechte beschuldigt hij
den directeur van het Museum van instruc
tie-overtreding.
Hij deelde mede, dat, volgens art. 10
van het betreffendo reglement, de directeu
ren zelfstandig zijn tegenover den hoofd
directeur in zaken van zuiver wctcnschap
pelijken, artistieken of paedagogischen
aard, niet echter tegenover den Minister.
Deze mededeeling nu is onvolledig, en
daardoor onjuist. Er staat in het regle
ment: „in alle zaken van zuiver weten-
sclmppelijkcn, artistieken en pnedngogi
schen aard, handelen de directeuren zelf
standig, behoudens machtiging van onzen
Minister van Z,, waar dozc ge
vorderd word t."
Door verzwijging van deze laatste woor
den heeft de spreker do zaak omgekeerd.
D© directeur is zelfstandig, ook tegenover
den Minister, behalve in uitgezonderde ge
vallen. Zoo is het hem niet geoorloofd,
zonder vooraf verkre^ machtiging van
den Minister van Binnenlandsche Zaken,
eenig voorwerp, tot 's Rijksmuseum bo-
hoorende, uit liet museum to verwijderen
(dc b, doelde naar het magazijn als minder
waardig gebrachte voorwerpen zijn niet
uit het museum verwijderd) of te ver
vreemden, noch eenig kunstvoorwèrp aaa
te koopen, of eenig voorwerp, tot de ver
zameling bchoorendc, te herstellen, te roe-
taureeren of te doen restaureeren (art. 17
en 18, regl. voor den inwendigen dienst vau
het Rijksmuseum). De spreker, dio ala oud
chef der afdeeling dit reglement natuur
lijk zeer nauwkeurig kent, had dit niet mo
gen verzwijgen, om zoodoendo den direc
teur in het openbaar tc kunnen beschuldi
gen van plichtsverzuim."
Do Minister heeft in de M. v. A. van
zijn begrooting geschreven, dat de thans
bestaande reglementen en aanschrijvingen
tc vaag zijn gebleken om misverstand ten
allen tijde te kunnen uitsluiten, cn dat hij
er op bedacht is, de verschillende bevoegd
heden te dezer zake door nadere b palingen
scherper to omlijnen.
„D e Nederlander" hoopt, dat, zoo
dit geschiedt, daarbij zoo duidelijk mogelijk
do zelfstandigheid van de directeuren, oo'
tegenover den Minister, zal worden g>
handhaafd, cn zelfs verduidelijkt. „Dat
een directeur niets mag koopen zondor
machtiging des Ministers, spreekt van
zelf. Maar omgekeerd schijnt het ons be
denkelijk, dat een Minister koopt togen hot
advies van den deskundigen directeur, en
kel op advies van een afdeelingsambtonaar.
Het nadeel, dat daardoor voor de schat
kist en onze Rijksmusea is ontstaan, hot
gevaar voor allerlei intrige, is niet zoo go-
ring, als men wellicht meent. Het ligt ge
heel in de anti-revolutonnaire lijn, do zelf
standigheid in eigen kring te handhaven
waar dit kan, cn niet alles te centraliseo-
ren en in do macht to brengen van den
Minister, d.w.z-, in dit geval althans, van
een niet in waarheid verantwoordelijken
ambtenaar.
Van een Minister van Binncnlandscho
Zaken besluit het blad wordt reeda
meer dan genoeg gevorderd, -xen belaste
hem niet met een niet te dragen verant
woordelijkheid cn stelle ons volk niet bloot
aan het belachelijke verschijnsel, dat bijv.
do plaatsing van kunstvoorwerpen in con
Rijksmuseum wisselt met de wisseling van
Ministers en „kiezersuitspraken" 1"
Uit Den Helder schrijft men aan „Hot
Volk:"
Do Algomecne Bond van Nod. Marine
matrozen hield hier eergisteren oo algo-
meono vergadering. Hoewel do vergadering
niet voor do pers toegankelijk was, zijn wij
gerechtigd tot de volgende mededeeling:
Besloten werd a-angeöloton te blijven bij
het Landelijk Comité voor Algemeen Kies
recht.
Omtrent do door den Bond in liet komen
de jaar to volgen tactiek word na ampolo
bespreking oo volgende motie met algcmco-
ne stemmen aangenomen
„De algemecne vergadering enz.
gezion de actie in het afgeloopcn jaar on
do daarmede behaalde resultaten, consta
teert dat dc gevolgde tactiek is geweost
waardig, zakelijk, maar bovenal vrucht
dragend,
ocsluit: op dezelfde wijze te blijven agco-
ren, nl. door do publioke opinio to bewer
ken cn do volksvertegenwoordiging in to
lichten".
Besloten wc ra verder tot do oprichting
van een corrospondonticblaadjo, voorloop ig
om de drie maanden to verschijnen, cn te
vens om het reglement zoodanig to wijzi
gen, dat het hoofdbestuur in den vervolgo
uit drie man zal bestaan.
liet salaris van den administrateur werd
verhoogd.
Zank-Vnu Diggelen.
„Do Kaap", een nieuw weekblad voor
Doorn, meldt, dat aan den minister van jus
titie een adres cal worden aangeboden, in
zake vlo handhaving van mr. Va-n Diggelen
als vioe-president i dc Zwolscho recht
bank.
Blijkbaar wil men, zegt „Het Centrum",
don heer Van Diggelen uit zijn ambt ontzet
zien.
Het behoeft nauwelijk gezegd, dat do Re
geering zich tot zulk een handeling in geen
geval leoncn zal.
L e i d n Bethlebemskerk. Donderdag
avond 8 uren: Bijbellezing.