N° 13760 Derde Blad, 31 December 1904, OÜDBJAAB. Oudejaarsavond en Nieuwjaar. Hoort, de klokken beieren. Ze beieren lang en statig, langer en statiger dan op andere kerkavonden, want het is Oudejaar. Hoort 1 Eerst de Colos der groote kathe- diaal, met zijn zwaren dreun galmend: ,,Zijn dat allen vromen, die naar de kerk komen?" Dan, als een droeve verzuchting, het ant woord van een andere kerkklok, weemoedig klagend: „Niet allen, niet allenom beide •weldra te worden overschreeuwd door het schel getingel van nog een klokje, met z'n 1 pessimistisch„Er zijn er geen, er zijn er tgeen Zijn er geen vromen meer? Hoort 1 Nu luiden de klokken alle tegelijk, alle dooroen. Een groet gebombam doortrilt de lucht. Een machtige roepstem uit den hooge om te komen, nog eenmaal te komen op dezen laatsten avond van het jaar. En binnen de hooge gewelven van de groote kathedraal en in de engere ruimte der andere kerk en in het haast niet meer dan zaaltje, nemen orgeltonen over dat dringend roepen en wordt herhaa-J dat: „Kom, o kom nog eenmaal En ziet, de menschen komen; in grooten ■getale kernen ze: mannen en vrouwen, •ouden en jongen, bedroefden en blijden; het jmeest bedroefden; maar ook blijden. Een gansche schare, een steeds broeder en lan- fger wordende reeks, vullend de straten en 'pleinen en grachten. Een groote mcnsohen- i massa, straks in de voorportalen der ver schillende bedehuizen, zich verdringend, elk ander voortduwend en opstuwend; ieder voor zich begeerend een plaats, allen vol verlangen naar het oogeablik van rustig noderzitten, om, als de roepstem daarbui ten zal zijn verstomd en weggegalmd de 'echo hier binnen, toe te luisteren, stil aan- ■dachtig, en te vernemen het goede, het heer lijke woord, dat der gemeente zal worden gebracht op dezen avond, den laatsten van het jaar. Zijn er geen vromen meer?... Zoo zijn dan gekomen de welbekende, de jgetrouwe kerkgangers, wier vroomheid nie mand in twijfel trekt. En ze zoeken op hun vaste zitplaatsen, welke ze nooit of te nim mer onbezet laten. Ze zijn opgegaan met de gemeente, ten einde hun kracht te vermeer deren en hun geloof te versterken. Hier ter plaatse zijn ze het jaar begonnen, hier ook wenschen ze te worden gezien op den laat sten avond. Zij doen wèl, nietwaar? Zijn zij allen vromen?... En ziet, óók zijn gekomen velen, die bij kans vreemdelingen zijn in het Godshuis. [Dezen óénen keer zijn ze gekomen; op den Pudejaarsavond. Misschien voor de allereer ste maal of, na vele jaren, nu weer eens. Kwam met de roepstem der klokken en der orgeltonen tot hen mogelijk nog een andere Een uit lang vervlogen dagen, met onont koombare juistheid en duiderijkheid oprake lend wat vroeger was en beter was, toen? Of was het er een van heel nabij, plots hen wakker schuddend uit ijdel gedroom, met kracht aangrijpend, vol gloed getui gend, opwekkend en aansporend, tevens be moedigend en vertroostend? Of wel, een, die klonk als een heerlijke profetie, voor zeggend en belovend heil en zegen van wat volgen zal en thans komen gaat? Hoe dan ook of waardoor, ziet, ze komen. Nog zijn ze wellicht niet allen vromen; maar toch... O, ziet hen niet aan met schouderophalend twijfelen aan hun ernstig willen en heilig bedoelen, gij steunpilaren van Godsdienst en Kerk 1 Gij door God begenadigden, die reeds zoo menigmaal hebt mogen vernemen de blijde boodschap, die telkens weder hebt neergezeten in het gestoelte, te midden der rechtvaardigen en uitverkorenen. Neen, ziet hen niet van ter zijde of minachtend aan. Want ach, wie weet, misschien vlak naast u, 9taat, smachtend naar een woord van troost en bemoediging, een zwaar be proefde, wien9 harte bloedt of erger nog een diep verslagene, wiens ziel gebukt gaat onder knagend schuldbesef; een afge dwaalde, zoekend den weg; een gevallene, smeekend om hulp. Een zondaarja en gij ?v. ziet, velen' komen 1 O, wonder verschijn sel, zich telkens weer herhalend op den laatsten avond van het jaar. Wat is het, dat die velen doet opgaan naar het bedehuis O, is het niet de drang, de toover- klank, de roepstom van het goede, het eeuwigblijvende, tot bem komend in klok kenluiden en orgelruisohen en menschensta- melen Is het niet de stem Gods, waarnaar vroeg of laat iedere menschenziel hunkert? Ja, wonder, heerlijk, verblijdend versohijn- sel. Telkens weder, tei£sns wederGods stem roepend, hier en ginds en overaL En ziet, o ziet, zij komenZij zullen kcmenl... Allen... OUDEJAAR. Uw laatste dag, uw laatste levensdag, Oud jaar, en aanstonds zult gij sterven gaan Mij is het droef te moede, of ik zag Veel donk're schimmen om uw sterfbed staan: Het donker leed, dat gij mij hebt gedaan, En dat nog eenmaal heel mijn hart omvat Met al den weemoed van een dooden schat. Oud jaar, en aanstonds zult gij sterven gaan In koude neev'len van een winternacht, Die dekken dan uw graf toe droevig-zacht, Als hadden zij 't een ouden vriend gedaan... En ik, zie hoe ik angstig vat uw kleed, Als kon 'k u zóó niet van mij laten gaan, Gij, die mij zooveel smartlijks dragen deedt, Gij, die mij zwak zaagt in een storm van leed, Geen Zwit&ersah uurwerk loopt zoo nauwkeurig als de groote wereldklok, waarvan de sterrenhemel de wijzerplaat! en de zon het hoofdrad is. Hoeveel dui zenden jaren zijn reeds sinds Adams tijd-' perk over.de oude klok weggerold; toch! wijst en lbopt ze nog oven juist en regel matig. Wanneer we den eersten deg van Janu-. an zien stralen, dan heeft de wereklklok weer een reedes van dagen verder ge tee-, kend, een jaar afgeteind en met al zijn' lief en leed in de urn van het verleden! gedompeld. Wij zullen hier niet uitweiden over de! "wisselvalligheden van het menacbelijk le-' ven; een kleine schets nochtans van de' eerste maand des ja ars moge den lezer tot' een niet onwelkome inleiding voor- onze aanteekeningen over feesten en gebrui ken. In het begin had het oad-Romeinacthe j aar slechts tien maanden on begon met Maart. J anuari werd als de een te van het jaar onderscheiden door Nuzna Pom- pilius, den tweeden koning van Soms, toen hij deze en de maand r'ebruari gfn het jaar van Homulus, den stichter van Home, toevoegde. Deze nman/j ontleent haar naam aan het Latijnsche Januari us, aldus genoemd ter eere van den god Ja nus, dien ce Romeinen in de hoogtte sea ting hielden. De eerste maand van het jaar werd naar hem genoemd niet alloea om zijn vermaardheid in het beoordeeieo van verleden zaken en het voorai+zun van toekomstige, maar ook, omdat hij be- fichouwd! werd als hoofdzakelijk niet <fe zorg over het bewaken ran de iov.'co o*» hemels te zijn belast, welk werk in de Christenkerk door St-Petrus vervulc! wordt; Janus werd dan ook voorgesteld met een sleutel in de rechterhand. Van daar ook kreeg eLke Romeinsche deur of poort den naam van Janua. Dit voor be- langitellenden. Het standbeeld van Janus had twee aan gezichten, het eene oud om zjjn ondervin- Die weet hoe 'k vloekte *t zwaar-to-dragti lot, Hoe 'k bitter uitriep: „God, er is geen God..." Vergeef het mij, ik weet na: het was goed; Ik weet waarom ik leed, en dat een Macht, Die 't alles weet, tot heil ons leiden doet.... Ook weet ik, dat er nog veel strijd mij; wacht. Oud jaar, o leg gij op mijn brandend hoofdj Uw koele hand en sterk mij, zegen mij, Dat daar een lichtglans op mijn wegen zij, Het licht van wie veel lijdt en tóch gelooft. Betsy Jut a.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 9