Oudejaar 1672 ie Koevorden. hij buiten zichzelven van vreugde, want al twee jaren lang had hij naar zoo'n geweer verlangd, net als een groote man, of om, als or gevaar dreigde, zijn moed to kunnen toonen. Alle mannen in de familie van Hervè waren militairen geweest en velen op het slagveld gestorven en ook Hervé was voor den militairen stano bestemd. Toen Hervé met den knecht naar Plen- hoëe terugkeerde, droeg deze al zijn ge schenken, behalve tiet geweer; dat wilde do jonge graaf zelf dragen en hij drukte het vast tegen zioh aan als een schat. Onder" ontmoetten zij een boerenjon gen, ongeveer even oud als Hervé, maar armoedig gekleed en cp wiens gelaat ellen de en ontbering te lezen waren. Met gretige oogen keek do knaap naar do geschenken, maar vooral naar het ge weer van Hervé, en deze vroeg op den ge- noeenzamen toon, kinderen eigen „Waar kijkt ge zoo naar? Naar mijn nieuwjaarsgeschenken? Ze zijn mooi, vindt ge niet? Hebt ge ook nieuwjaarsge schenken gekregen V' De knaap schudde droevig het hoofd. „NeoD," zeide hij, „ik ben arm, ik heb geen vader of moeder meer, wie zou mij iets geven V' „Hoe heet ge?"' „Tanneguy. Ik woon dacht bij uw kas- Tteel en ik zie u heel dikwijls op uw pony rijden. Gij zijt de kleine graaf De Plen- hoëc." „Juist, en als niemand u iets geeft voor uw Nieuwjaar, dan wil ik u wat geven. Zoek zelf maar uit wat ge hebben wilt." En Hervé wees naar de geschenken, die de bediende droeg. Tanneguy keek er naar, maar schudde weer het hoofd. „Boeken, neen, dank u, die mag ik toch niet lezen, en speelgoed, daar mag ik niet mee spelen, maar laat mij uw geweer even vasthouden." Hervé gaf hem het geweer en, even trotsch en gelukkig als hij zooewen geweest was, liep nu de ai - jongen met het wa pen, terwijl de jonge graaf nadenkend voor zioh keek, om dan eensklaps, haastig, als vreesde hij op zijn besluit terug te zul len komen, te zeggen: „Vindt ge mijn ge—eer zoo mooi? Welnu, houd het d: n, omdat gij geen moeder meer hebt." Tanneguy keek hem sprakeloos van vreugde aan, een hooge blos kleurde zijn wangen, en tranen kwamen hem in de 1 oogen, terwijl hij do hand van zijn weldoe- ner kuste. Jaren gingen voorbij, maar tusschen Hervé en den kleinen jongen, dien hij eens zoo gelukklj had gemaakt-, bleef een nau- 1 we vriendschapsband bestaan. Als Hervé, die op de militaire school van Saint-Cyr studeerde, met do vacantio thuiskwam, dan brachten zij heele dagen met elkaar door. Hervé was juist officier geworden, toen de oorlog van 1870 met Pruisen uitbrak, en met zijn regiment moest hij mee uifc- trekken naar de grenze- Nauw had Tan neguy dit vernomen, of hij nam dienst bij .betzelfde regiment, dat tot het Noorder- leger onder bevel van generaal Faidherbe behoorde. Ofschoon dit leger met dapperheid vocht, kon het niet beletten, dat de Duit- schers binnendrongen. Na don slag bij Noyelles werd Tanneguy, -'s belooning voor zijn dapperheid, op het slagveld tot officier bevorderd en Hervé kreeg bij de zelfde gelegenheid den rang van kapitein. Op den Nieuwjaarsdag lagen beiden, vermoeid en afgemat, met het leger bij lArras. „Kapitein", zeide Tanneguy, „het is vandaag juist tien jaren geleden, dat u mij dat geweer gaf. Weet ge dat nog?" ,,Ja zeker", zeide Hervé, en lachte bij deze aangename herinnering. „Ik zal het nooit vergeten, want dat was do eenige dag van mijn kindsheid, waarop ik me gelukkig voelae, en dat dank ik aan u." Een oogenbiik later waren beiden rustig in slaap. Drie dagen daarna viel de veldslag bij Bapaume. Den geheelen dag was er ver woed gestreden en tegen den avond zocht Tanneguy naar Hervé, dien hij in het krijgsgedrang was kwijtgeraakt. Hij vond hem, terwijl hij onder zijn dood paard lag, waarvan bij zioh niet los kon werken, eu hij verkeerde in levensgevaar, want een Pruis drong met gevelde bajonet op hem in. Tanneguy kwam net te rechter tijd, hij wierp zich met opgeheven sabel tusscheu Hervé en zijn vijand en een oogwenk later lag deze met gekloofden schedel, waardoor he* leven van Hervé gered was. Hij ontrukte den gevallen soldaat zijn ge weer en gaf het aan Hervé, die ongewapend was. „Kapitein", zeide hij, „tien jaren geleden hebt gij mij met een geweer gelukkig ge maakt. Nu is de tijd gekomen, waarop ik mijn schuld aan u kan voldoen." NIEUWJAAR. Het klokgelui, vol zcote melodie, Weerklinkt alom, zoo indrukwekkend klaar, Een held're stem, vol teod're sympathie, Verkondigt ons het jonggeboren jaar. Nu vo3rt de goede geett van Eendracht, Vreê, Vervreemde harten weder tot elkaar; En met de klokken zingt ons harte meê „O wees Jgezejphd, jonggeboren jaar 1" Laat oude twisten ruston, Dat spaart u nieuw verdriet. Doodt oude kwade lusten En... voedt de nieuwe niet! Ontsluit geen oude wonden Zij geven nieuwe smart, Legt af uw oude zonden, Nieuw zij uw geeat, uw hart. Gaf 't Oude Jaar u zegen, Vang 'tNieuwe dankbaar aan; En liep 't u in 't Oude tegen, 't Kan in 't Nieuwe u beter gaan Een rampjaar wordt in onze geschiede nis het jaar 1672 genoemd;'het jaar, toen ons vaderland, terwijl de vestingen verval len, het leger verwaarloosd was, door Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen te gelijk werd aangevallen, toen „de regee ring radeloos, het volk redeloos, het land reddeloos" was. Ons vaderland scheen des tijds zijn ondergang nabij, toen de moed en de volharding van één man, den stad houder Wilïem III, het redde. Naast tal van daden van lafheid, onbekwaamheid of plichtverzaking wijst de geschiedenis dier dagen echter ook op bewijzen van helden moed, plichtsbesef en vaderlandsliefde en on der deze verdient zeer zeker ook vermelding do verovering van Koevorden. Koevorden was destijds het model eener sterke vesting; voor den vijand was zij de plaats, van waar uit hij het noordoostelijk gedeelte van ons land beheerschte, het uit gangspunt voor verdere ondernemingen. De man, wien Nederland het herwinnen dezer gewichtige stad dankte, was echter geen vermaand krijgsoverste, doch een eenvou dig schoolmeester, Meindert van der Thijnen genaamd; een man, die bij de plichten van zijn beroep nog den- tijd gevonden had, om do vestingbouwkunde te beoefenen en die in beleid en dapperheid menig aanvoerder overtrof. Hij had met meer burgers de wijk genomen naar het veilige Groningen; hier ontwierp hij zijn plan, Koevorden te her overen, en Rabenhaupt, de bekwame ver dediger van Groningen, nd dit plan zóó uitstekend, dat hij terstond besloot, het te deen uitvoeren. De grachten van Koevorden waren bij verrassing niet over te trekken, doch Mein dert van der Thijnen rekende hierbij op de strenge vorst. Onder zijn leiding werden drie biesbruggen vervaardigd, uit verschil lende vakken samengesteld; deze vakken kenden met touwen en baken uan elkan- dei gehecht worden en moesten dienen, om de ijsbijten, aio door aen vijand in de gi achten gemaakt werden, over te trekken. Vierhonderd man te voet, vijf compag nieën te paard en drie compagnieën drar genders werden met de uitvoering van het waagstuk belast, aan het boofd dezer sol daten stond de dappere luitenant-kolonel Van Eijbergen. Alle toebereidselen voor den aanval wa ren met de diepste geheimhouding ge maakt; desniettemin was de vijand door twee overloopers gewaarschuwd en verdub belde daarom zijn waakzaamheid. Doch na dat de bezetting twee dagen en twee nach ten onder de wapenen was geweest, zon der dat een aanvaller opdaagde, hield men die waarschuwing voor ongegrond en juist in den nacht, dien Van der Thijnen voor den overval uitgekozen had, was de vijand zcTgeloozer dan ooit. In deD avond van den 29sten December bevond zich Van Eijbergen mot zijn afdeeling in een der dorpen in de nabijheid van Koevorden en nier ontvouwde de schoolmeester aan de officieren in allo bijzonderheden het door hem ontworpen plan. In den vroegen mor gen van den daarop volgenden dag bereik te men de stad, die door zeven bastions verdedigd werd. Op drie plaatsen zou de vosting worden aangetast; de hoofdaan val werd door Van Eijbergen en Van der Thijnen zelf geleid. De dichtgevroren voorgracht werd gemak kelijk overgetrokken en nu kwam het moei lijkste gedeelte der onderneming: het leg gen der biesbrug. Ondertusschen had de vijand het aanruk ken der aanvallers bemerkt en opende thans van de wallen een hevig vuur en tot overmaat van ramp raakten eenige der biesvakken, doordat onderweg vele tonnen en haken verloren waren, los. Doch de dap pere schoolmeester liet zich daardpor niet afschrikken; onder een regen van kogels kroop hij over het ijs en hechtte de drij vende vakken weer aaneen en nu snelden de soldaten er over en beklommen met leeu wenmoed den wal. De aanvoerder der be zetting is een der eerste, die snpuvelen; zijn dood brengt de zijnen in verwarring; een dapper tamboer waagt zich onbemerkt tot in de stad, slaat den prïnsenmarsch en brengt de verdedigers in den waan, dat de vijand reeds tot daar is doorgedrongen, en weldra is Van Eijbergen meester van het bastion. Met niet minder gc£uk had ondertusschen de tweede afdeeling, door majoor Wijier aangevoerd, den strijd gevoerd; bijna ge lijktijdig met Van Eijbergen veroverde hij een bastion. De derde afdeeling, onder ma joor Sickinghe, had den hevigsten tegen stand te overwinnen; doordat het voor hem bestemde bastion het verst afgelegen was, was de vijand bij zijn aankomst op zijn hoe de. Met een geweldig vuur werden de aan vallers ontvangen, doch onder deze afdee ling bevonden zich de uitgelezenste der krijgslieden, die, waar de verrassing on mogelijk was, ook een openlijken aanval tegen de geduchte vestingwerken durfden ondernemen. Met doodsverachting werd de biesbrug gelegd en Sickinghe zelf was de eciste, die er over snelde en het bastion beklom. Hevig werd hier gestreden, want de vijanden, die uit de beide veroverde bas tions waren gedrongen, waren hierheen ge- SDeld en boden nog een wanhopigen tegen stand; slechts met dc uiterste krachtsin spanning kon Sickingne zich staande hou den. Doch Van der Thijnen, wiens blik niets ontging, snelde hem ter hulp en nu was ook weldra dit bastion bemachtigd; een der poorten werd opengeslagen en de Staateche ruiterij reed onder het blazen van het „Wil helmus" do stad binnen. Het verzet was thans gebroken. Wel scheen het overige gedeelte der bezetting, dat zich op de markt verzameld had, een oogenbiik van plan, nog tegenweer te bie den, doch zelf het nuttelooze daarvan in ziende, gaf het zich over. In tijd van een uur was de vetting. die voor schier on neembaar gold, veroverd en bijna het ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 11