Het Nieuwjaarsgeschenk. ding in het verledene aan te cuiden, het andere jong als een beeld van zijn kijk in de toekomst Ook beduidden 'deze twee gezichten vrede en oorlog. Bij sommige gelegenheden kreeg Jen us er nog een paar gezichten bij, o. a. wanneer hij de vier jaargetijden moest voorstellen. Voorts werd hij beschouwd als de godheid van het jaar, zittende in het midden van twaalf altaren, om de verdee ling van het jaar in twaalf maanden aan te duiden. Bij die gelegenheid waren figu ren op zijn lingers gegraveerd, om de uitgefctroktheid of het getal der dagen aan te geven, waarmede Numa het jaar had' vermeerderd. De wijze cn vredelievende vorst, de eer om het jaar to openen aan Mars ontne mend, welke maand aan Mars, den god des oor logs, was toegewijd, en ze aan den god Janus schenkend, poogde zijn volk daar door co weldaden van den vrede te doen gevoelen en waarde eren boven de voor deden, welke het uit don oorlog zou kun nen trekken. Bij don invoer van het Christendom stel de de Kerk het begin des jaars op 25 December, om aan de heidensche gebrui ken op den eersten Januari een einde te maken cn die te vervangen door de Kerst vreugde. In ce R.-K. Kerk begint het ker kelijke jaar met den advent, den eerste der vier Zondagen, die Kerstmis vooraf gaan. Vele vorsten, zooals de koningen van Frankrijk en Engeland, de hertog van Brabant, de graven van Vlaanderen en Holland, volgden de Kerk niet, maar had den hun eigen hofstijl, volgens welken het jaar met Paschen begon. Ziedaar c.us drie ërlei Nieuwjaarsdag; maar in almanakken en rekeningen, al werd dan ook het jaar met Kerstmis of met Pasohon gerekend te beginnen, word toch de eerste Januari de lJaertdoch" genoemd. Nu laat het zich begrijpen, dat al die verschillende stijlen, zoowel als de aanvang van het jaar met een veranderlijken feestdag als Pasohen, eig lastig en verward geoordeeld werden. Daarom vernietigde Requesens bij een be- vknhrtift, op 's Konings laet, den 16den 'Januari 1575 uitgevaardigd, den hofstijl en stelde het begin van het burgerlijk jaar op den eersten Januari, zoodat het oude volksjaar triomfeerde. Het Nieuwjaarsvieren op den eersten Ja nuari is hier ten minste al negentien eau won oudonze voorouders hielden reecs I Tan het oude in het nieuwe, en maakten en razende pret, dTonken zich „zalig" en zon den elkaar Nieuwjaarsgeschenken, zongen en sprongen, en wensohten elkander niets jdan „heil". Kot Nieuwjaarsfeest wa6 tevens hot Ger- -maaneche Joelfeest, of eigenlijk gezegd was het Germaanseho Joelfeest tevens het N ieuwj aarsfeest, het feest, dat 13 dagen duurde, van 25 December tot 6 Januari. 'Hoe onze voorouders dat Nieuwjaarsfeest vierden zullen we in het kort medeceelen. Tn den „jaarsnacht" werden alom gatt- malen en drinkgelagen aangericht. De bier- potten werden onophoudelijk gevuld onder !het gejuich van „Heil I heil! heil"! Daar bij zorgde ieder zooveel godruisch mogelijk te maken met blazen op hoorns en slaan op trommels en ketels, want dat was destijds I een probaat middel om de booze geesten te vercrijven, die anders het nieuwe jaar da delijk bedorven zouden hebben. Dat rumoer maken bleef voortbestaan. In den Nieuwjaarsnacht werden boven dien de zonderlingste tooneelen afgespeeld. De een zat op het dak van zijn woning met het zwaard in de hand, waarop toover- formulen gekrabbeld waren, en meer)de dan in de toekomst te kunnen zien; een oneer zat aan een kruisweg op een stieren- huid, can zich van de Elfen, die in dien nacht bij menigte rondtrokken, „goed ge luk" to laten voorspellen. Weer anderen lieten zich door een oude vtouw koeken bakken; rezen ze goed en vielen ze wat dik uit, dan voorspelden zij daaruit een geluk kig jaar. F.n dat koekenbakken bleef jaar uit jaar in een gewichtig werk op den Oudejaarsavond. Die koeken heeten nog ioublieën, somtijds oblaten, een naam, dien zeker geen mensch in verband zal bren gen mefc offeranden, als hij 'a avonds het magere mannetje met zijn schorre stem dit gebak door Amstels straten hoort aanbeve len. En toch is deze naam een herinnering aan de offeranden van de Germanen. In -do latere middeleeuwen vierden de defti ge poorters ,,'i oud in 't nieuw" in hun woningen met vrienden en verwanten, de schutters op do Doelen, de gildebrooders in hun gilcichuizen, bet gemeen in de ta veernen en do Amsterdamscho straatjeugd zong en gildo langs de straten. Verkleed en vermomd zwierde de school jeugd door Amstels straten „des dagos van Jaersavond met grove trommelen en met kop'ren rinkelbommen", natuurlijk alleen om „groot gheluut" te kunnncn maken, terwijl mon voor den bakker op den hoek stil hield om oublieën t ontvangen. Evenals het nieuwe jaar, dat inceng^wikkeld ter wereld komt, om zicT. allengs te ontwikke len, waren deze koeken opgerold. Kwamen de bengels 's avondt met zwarte gezichten cn goed gevulde buikjes thuis, dan konden ze zich vergasten aan de flens jes met appelen en krenten, die moecor zoo heerlijk stond te bakken. Terwijl de verza digde jeugd later tevergeefs in het bedje den slaap zocht, trokken heele troepen jon gelingen rond om te ao-hieten; schot op schot knalde uit koffie- cn wijnhuizen en de burgers schoten uit hun stoepen. De meeste Amsterdammers hielden or een klein kanonnetje op na, zegt Ter Gouw, 'dat op een blok hout bevestigd was, en het heolo jaar op den zoloor lag, maar in den Oudejaarsmorgen werd afgehaald en schoongemaakt. Er gebeurden wel eens „baldadigheden en verregaande moedwil ligheden" bij, en daarom had de regeering Het al meermalen „zeer scherpelijk verbo den", „nogtans hetzelve als een oude ge woonte oogluikende laten passeeren." Op verschillende plaatsen bestonden bij het Nieuwjaarsvieron gebruiken, die even wol gTootendeels nu al lang veergeten zijn. Zoo besluit een Drentsche boer bijv. het jaar met het eten van een schotel moes, d. i. fijngehakte boerenkool met rijst en schijfjes worst gekookt cn naar dat moes noemt hij Jaarsavond „Moesicsavond" (C. v. Schaickf „Tafereelen.") Te Goor, in Overijsel, waa het eenige jaren geloden nog de gewoonte, dat de stadstrominclslagorde klepperman en do nachtwacht met zijn hoorn even vóór twaalven voor hefc huis van don burge meester vergaderden, omringd door bijna de geheele bevolking met fluitjes en ratel tjes; cn mot klokslag twaalf begon de ge heele troep te trommelen, klepperen, toe teren, fluiten en ratelen, dat de duivel zelf zijn handen aan beide zijn ooren moest houden, waarna de optocht u.oor de stad begon (Navorscher III D. oiz. 131). Op vele plaatsen oordeelde men het hot bc6fc het nieuwe jaar met klokgelui to begroe ten, want de klokken waren gedoopt en in haar gebom weergalmde het: „Vlucht, duivels 1" In Limburg is het nog gebruikelijk, dat do pLaateolijko muziekgezelschappen het „Nieuwejaor inblazen", waarna met volle muziek van liet eeno einde naar het andere wordt getrokken en do uithang borden verwisseld worden, waardoor kap pers en bakkers op Nieuwjaarsmorgein gepromoveerd zijn tot varkenaslagers en gediplomeerde dansmeesters. Oudejaarsavond en Nieuwjaar waren en zijn feestdagen voor iedereen. De gilde- knechts liepen vroeger rond, behoorlijk uitgedost met de zilveren plaat op de borst, waar het stadswapen, omringd door do symbolen van het gild, op gegraveerd was. En waar die knechts hun boodschap kwamen doen, worde a hun zooveel bekers geschonken, dat ze ten laatste moei cc had den hun eigen gildehuis terug tc vinden. In den bloeitijd der rederijkerskamers word de Nieuwjaarsvreugd opgeluisterd door jaardichten. En van deze stammen af de karremans, nachtwachts- en ande re rijmen, die rondgebracht werden, en de „Nieuwjaarsgroeten", evengoed als de on eindige wenschecnreeks van den onsterf lijk en Tbomaevaer in „Kloris en Roosje." „Nu singhet en clinget met groot ghe luut. Den Ickers (nikkers) jaegbet al uut ende uut." Zoo zongen onze voorouders. Ja, zc had den vooral een hekel aan booze geesten, evenzeer alU de hedendaagsche stervelin gen, die tegen middernacht in de café's en restaurants zich „zalig" drinken aan warme, gewone, citroen- of arakpunch, waarbij ze, zoodra de klok twaaJ slaat, elk ander het „Nieuw; j.r afwin en", gewoon lijk afbetaalbaar met het zoo gaarne ge hoorde „drink nog 'ns uit." Het woerd „wenschcn" bet^ekent in de ze dagen zóóveel als „krijgen". De meil weneoht mevrouw het „compliment, van den dag", een erg koude wenseh, maar die betaald wordt met een rijksdaalder. Tegen Nieuwjaar lac wenscht iedereen: barbier, kellner, nachtwaker, brieven- en telegrommenbesteller, krantenombrenger, vuilnisman, lantaarnopsteker, enz., enz., gaarne tegen het gebruikelijke fooitje van een kwartje of een dubbeltje. Het geven is ook - 'weer een eeuwenoud gebruik. Te Rome moest ieder cliënt zijn patroon op dezen dag een geschenk, Strenae (vandaar 't Fransche „Etren- nes") overhandigen. Dit gebruik werd door de Germanen gehuldigd en is even min in vergetelheid gehaakt bij onze mede burgers en burgorossen. „Wanneer er iets bestaat", zegt Ozanam in zijn „Etudes v-ermaniquos II", „waar aan do mcnschcn nog meer vasthouden 'dan aan den bodem, die hen voedt, dan zijn het de overleveringen, welke hun land in eigen oogen verheffen, en de feesten of hoogtijden, die hen voor een wijl aan de harde, eentonige zorgen des levens ont trekken." Op ons, Nederlanders, is dat zeker van toepassing. Toch he£>ben we gelukkig ge broken met de urenlange bezoeken en el lenlange toespraken, waarmee „besteraer en bestemoer" zich moesten laten verve len. Deze zijn ingekrompen tot 'den vorm van een Nieuwjaarsadvertentie in dc cou rant, van een klein kaarteblad, dat met een paar woorden alles omvat, wat mou elkaar in het nieuwe jaar toedenkt en dat we onzen lezers dan ook van harte in 1905 toewen sch en, namelijk: VEEL HEIL EN VOORSPOED. Het was Nieuwjaarsdag, toen een tienja- rig knaapje onder geleide van een bedien de van Plenhoee naar Dolmen ging. De knaap was uitgelaten vroolijk en liep zoo hard, dat de bejaarde bediende hem haast niet bijhouden kon, en geen wonder, want hij zou naar zijn grootvader gaan, den ouden markies De Dolmen, bij wien hij wist, dat allerlei geschenken voor hem ge reed lagen. Het knaapje heette Hervé, graaf De Plenhoëc. In de deftige ontvangkamer van het kasteel Dolmen, met haar ouderwetsche meubelen, zat een oude dame in een groo- ten armstoel bij het vuur, dat vroolijk in den open haard brandde. „Mijn lieve Hervé," zeide zij, terwijl zij hem kuste, „ge zijt zeker vanmorgen al vroeg opgestaan, om nu al hier te zijn." „Ja, grootmama, c.i ik heb een mooi vers voor u geleerd, maar,"... en er kwam een verlegen blos op zijn gezicht... „maar ik heb het heelemaal vergeten, door de haast om hier te komen." „Nu, dat is zoo erg niet," antwoordde de oude dame met een vriendelijken glim lach; „het zal u later wel weer te binnen schieten. Kijk nu maar eens naar de nieuw jaarsgeschenken, die we voor u hebben." Op de tafel lagen geschenken van aller lei aard: boeken met mooie platen, speel goed, maar dat alles trok niet zoozeer de aandacht van Hervé als het middelste ge schenk: een echt <*sweer. Daarover was

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 10