N£. 13749 Derde Blad. 17 December 1904. J ÜL N. ,,'t Ls nog Lang, dat is waar, maar we moeten ook eens goee overleggen vader en moeder veertig jaar getrouwd, jongens, 't gebeurt niet elkeen, dat te mogen gedenken. De oude lui bonden niet van drukte, dat weet ik wol, maar wij, liun kinderen, moes ten fvns toch wel schamen, ais we dien dag niet tot een feestdag maakten, dat cenk ik er van." De man, die het zegt, de gastheer, die broers en zustors opzettelijk in zijn woning noodde, om dit onderweip met hen te bespreken, is zeker van de instemming der anderen en hij vergist zich niet. De zusters knikten, nog terwijl hij sprak, al eens hartelijk toestemmend; ce zwagers vinden, dat Dirk als de oudste gelijk heeft, dat het zijn reoht is er over te beginnen; en de jongste broer, een jolige grappenmaker, maar een flink workman te gelijk, bewijst, dat Dirk niet de eemige is, die al over dien 8sten November gedacht heeft. Hij komt al voor den dag met eeD heel plan. Groenmaken, reoeptiehoucen, een zaaJ af huren voor ecai partij en natuurlijk een geschenk voor de feestvierenden zeiven. Het geld, nu ja, ze zijn geen van allen rijk, maar zo hebben er Wat voor over en hartelijke liefde voor hun oudors is de eerste en voornaamste drijfveer van aller overleg. Hartelijke liefde spreekt uit de ingenomenheid, waarmee Dirk, die vaders deelgenoot in ce timmermanszaak is, praat over do handigheid, het heldere hoofd van den ouden man, „hij wordt met Kerstmis toch 70"; het spreekt, uit de be langstelling, waarmee do. anderen luisteren als Cato, ce eenige, die nog in huis bleef, vertelt van moeders werkzaamheid en hoe noode 2e iets uit handen geeft; het spreekt ook uit het verschil van meening, het vriendschappelijk gehaspel, waarmee elk nieuw plannetje van uitvoering wordt be sproken en gekeurd. Ze kunnen het uog niet eens woiden, maar dat is minder; er ia nog tijdZe zullen naar huis gaan en er over denken en nog eens terugkomen, maar één cing Ls zeker, ze zullen feestvie ren em ze zullen het doen met elkaar. Er heerscht een oogenblik stilzwijgen na die laatste afspraak; de broers trekken harder dan daar straks aan hun sigaren, een der zusters speelt zenuwachtig met haar breiwerk... ,,En Jan?" vraagt eindelijk een zachte stem fluisterend. Dirks hand valt op de tafel, zwaarder can bepaald noodig was. „Wat van Jan I We zijn het toch allen eens, denk ik, dat die voor ong niet meer bestaat? Jan? Het is do vraag, of hij nog leeft; we weten ld elk gevaJ niet eeais, waar hij zich ophoudt, en..." Moeder weet het wel!" zegt de dochter, die nog in huis is, beschroomd,,ik geloof dat ze hem nu en dan wel eens wat gele stauit." ,fla het waar?" De oudste zuster maakt er zich boer* over. Moeder is dwaas. Zoo'n kwajongen, die vaders eerlijken naam te schande maakte en moeder deed vergrijzeD vóór haar tijd. De anceren zijn het met haar eens. Ze hebben niets meer met hem te maken. En ook, Dirk zei het al, ze we ten immers niet eens waar hij is? Neen, Dirk weet net niet, hij zou er een eed op kunnen doen, en toch.. Het kleinste kind is erg lastig dien nacht en houdt dit maal niet alleen zijn moeder, maar ook zijn vader uit den slaap. Dirk gooit zich om en om, en een paar maal ontsnapt hem ic stilte een hartig woord aan het adres van ce zuster, die zoo te onpas dien naain Jan noemde. Wat een last, dat de gedachte aan dien kwajongen hem nu maar niet loslaten wil. Jammer anders, dat het zoo met hem goloopen is; het was een aardig kind in vroeger tijd, altijd vioolijk, altijd klaar voor een grap. Dirk weet het, Jan was maar elf maaneen jonger dan hij en zo waren altijd samon; ieder hield van Jan, ieder maakte giaag een praatje met den vriendelijken krullebol; hij, Dirk, was er wol eens jaloersch op geweest on nu... ,Wel en nu was het zijn eigen schuld, dat liij rondzwierf wie weet waar, terwijl zijn broeis en zustors gezeten mcnschen waren geworden in de wereld. Het was immens al begonnen, toen hij niet als Dirk het vak van zijn vac er wou leoren; kantoorklerk worden, dat leek hem beter, wel ja, het mijnheertje wezen, dat beviel hem, maar werken... En hij bad slechte vrienden ge- kre-in daar op het kantoor of ten minste, zoo meenden vader on moeder, die altijd nog vergoelijkten en voorspraken. De eer lijke naam, waarop vader eens zoo trotsoh was, had1 geklonken voor de rechtbank, waar een onteerend vonnis den diefstal ge volgd was. De gevangenis had zich geopend voor den zoon, die thuis nooit anders djm een goed voorbeeld had gezien, en daarna had hij gezworven hier en daar en overal.. Wie zou het hebben voorspeld van den vrieindelijken jongen, die zijn broer hielp op school mot de lessen, die hij zooveel gauwer kende dan de ander. Ze zaten al tijd in dezelfde klasseze konden het bij zonder goed samen vinden in dien tijd ze zijn later ook te zamen aangenomen; en in zijn toespraak heeft de dominee nog gesproken van deD hechten broederband, tusschen wie zoo te zamen mochten op groeien... Bah! Dirk gooit zdoh al weer eens om. Wat is dat kind toch lastig van nacht. Den volgenden morgen verbaast Dirk zich over zijn eigen dwaasheid, als hij zich herinnert wat er in den nacht in hem is omgegaan. Hoe kwam hij in zoo'n senti menteel© bui I Terwijl de dagen voortgaan, heeft hij te midden van zijn werk waarlijk- wel iets anders om over te denkon. Het plan van den jongsten broer wil hij over nemen en verbeteren zonder daarbij eenige schaduw over de aanstaande feestvreugde te zien heengaan, maar het gelukt hem maar half. Als hij in de huiskamer zijner ouders zit, dwaalt zijn oog af naar een groep aan den wand, een photographie van al de kinderen- Zij is gemaakt nu juist twintig jaar geledon en het is of Jans vroolijkc oogen hAm vragend aanzien. Zou den vader en moeder ook aan hom denken dezer dagenmoeder weet waar hij is, zei Cato, zouden ze hem missen, naar hem verlangen misschien?... Het zou wat moois wezen als het zoo wasl Ze hebben immers a! de anderen om zich heen, de oppassende jongens, de flinke dochters; is dat niet ge noeg? En Jan zelf? Zou liij denken aan die.i Ssten November? Zou hij ver weg zijn? Zou hij armoo lijden misschien? Dirk begrijpt niet wat hem scheelt. Wat een onzin toch, al dat gevraagAls J an lijdt, dan is liet door eigen schuld en dus... D- broeis en zusters kennen nog eens weer op een avond te zamen, maar de oud ste is ditmaal uiet best geluimd. Hij geeft korte antwoorden, en wordt booe, als de anderen niet dadelijk instemmen roet wat hij voorstelt. En het is of zijn stemming zich meedeelt aan die anderen ook; ze gaan uiteen, ontstemd, mokkend, ontevreden op elkaar. Wat wil hij tooh? vraagt elk van den ander. De tijd gaat in tusschen voort, nog één maand en het zal de 6öte November zijn. Dirk heeft besloten, dat er nu tooh moet gehandeld worden; hij zal den anderen ecu nieuw plannetje voorstellen, ze zullen feestvieren, blij en ongedwongen; ze heb ben er alle reden toe immers? Hij is weer in het ouderlijk huis, waar hij bijna eiken dag aanloopt; vador vertelt van zijn werkmoeder is druk bezig; den bril op, zit ze to naaien met jeugdigen ijver; het zal, het moet een vroolijke fieestdag zijn, cLie 8ste November'. Dirk heeft er schik in, als hij ar aan denkt, ze zullen groenmaken daar in dien hoek; Jans portret ziet er hem uit aan, maar Dirk kijkt er van af, hij wil, hij zal niet... „Cato," zegt hij eensklaps, als hij een halfuur later toevallig even roet zijn zus ter alleen is; ,,Cato, weet jij" Hij houdt °p, hij is gek, zegt hij bij zichzelf, maar de drang daar binnen is te sterk, hij moet het vragen: „Weet jij, waar Jan is?" Zij kijkt verschrikt op; ze krijgt een kleur, alsof haar broer haar' betrapte op een misdaad en haar stem hapert: „Och, Dirk, wees er niet boos om, ik kon hét niet laten. Ik zocht nn moeders naaidoos stopgaren en zag een papiertje liggen. Het is al een paar weken geleden, maar Zon dag vroeg MieD er me ook naar. Heb je or met haar over gepraat?" „Weineen," zegt Dirk haastig, „vrat zou er over te praten vallen, het was maar' zoo'n vraag." ,,0... ja..." Dirk ziet, dat Oato's oogen vochtig worden, die vrouwen met haar tranen dadelijk, en wat wou Mien inet haar informaties I Yader komt binnen, hij is erven uit geweest eD brengt nioaws me-, ue; er wordt gepraat, vroolijk cd gewoon ais altijd, en niemand 'denkt meer aan den zoon of broeder', die niet deelt in wat er omgaat in den familiekring. De feestdag is aangebroken, het is de 8ste November; en men schijnt toch on-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 9