Iets uit een eigenaardige
dissertatie.
'derling tot overeenstemming gekomen over
de wijze, waarop zal worden feestgevierd.
^Dagen te voren is er samengespannen en
gefluisterd en overlegd. Yader en moeder
(hebben het wel begrepen, dat er iets broei-,
,de, maar ze hebben toegegeven aan den
wensch hunner kinderen, alleen maai...
jullie zult het niet al te druk maken.
Dirk," heeft vader gevraagd, eenige dageu
geleden, toon hij met zijn zoon alleen was,
„we hebben veel reden tot dankbaarheid,
je moeder en ik, dat zal waar wezen, maar
je begrijpt wel, als we onze kinderen zoo
bij elkaar zien..." De oude man heeft er
niets meer bijgevoegd, misschien vertrouw
de hij zijn stem niét, maar Diik beeft
hem ernstig in de oogcm gezien: „Ik heb
moed, óat u en moeder tevreden zullen
zijn."
En daar staan ze nu in de huiskamer, -
de kinderen, zooals hun ouders hen nog bij
voorkeur noemen, al zijn liet mannen in
,de kracht des levens en jonge vroiwen, die
ook reecis in eigen huis den ernst van dat
leven leerden kennen. Zij hebbeQ liet nvg
druk, heel druk. Vader en moeder mogen
om acht uren binnenkomen, niet vroeger,
heeft Cato hun den voiigen avond namens
allen gezegd; nu kijkt de een, eau de an
der eens naar den wijzer van de kl.ik, al
kwart vóór achten, en kijk, cr mort nog
iets verschikt aan dat groen daar rechts;
'het oigel, dat Cato straks zal bespelen,
moet nog wat naar achterru gesehoven;
zijn do bloemen cr nog niet7 /-'a nu ce
;bouquet voor de tafel niet bijtij»'8 komt...
IGelukkig, daar wordt gcbó'.J I Een aer
kleinkinderen vliegt n.mr vreo. alles in
orde hoor, en geen oogenb'tk te vrccg ook.
Daar slaat het achtl Daar komen vader
eu moeder; ze zijn bescheiden geweest, ze
waren al langer dan een uur op, maar
hielden zich stil. Cato haast zich naar het
orgel, Diik heeft nog allerlei to schikken,
cn trekt een onwillige gestalte, die achter
dc anderon trachtte weg te schuilen, naast
zich naar voren. Klaar
Do deur gaat open, op den c rempel
'staan vader' en moeder, Cato 9laat het or-
'gel aan: „U zeeg'ne God 1"
Het klinkt statig, maar een beetje ha
perend. Do krachtige mannenstemmen tril
len, en Dirk zou zich nog eens weer kun
nen ergeren aan die vrouwen met haar
tranen ook dadelijk, indien hij niet in zijn
eigen oogen iets voelde, dat hem minder
opmerkzaam maakt op de houding der an
deren. De kleinkinderen omringen het
feestvierende paar; maar eensklaps dwalen
grootmoeders oogen af van den donkeren
krullebol, die anders zoozeer al haar aan
dacht weet in beslag te nemen. Zij geeft
jeen kreet, cie ook grootvader verbaasd
'doet opzien. ,,Janl" De anderen dringen
hem naar voren. Ze zijn niet jaloersch, al
gelden moeders liefkoozingen allereerst en
^allermeest hem, al heeft vader later op den
idag nauwelijks tijd voor' een der anderen,
bij alles, wat hij Jan te vragen en te ver
tellen heeft. Ook in hun hart is de oude
genegonheid ontwaakt; de natuurlijke
band des bloeds heeft zich doen gelden,
terwijl ze nog meenden alleen ter wille van
vader en moeder den verlorene zijn plaats
in den kring te hergeven. Jan is gisteren
door de broers en zusters maar weinig min
der hartelijk ontvangen dan thans door
zijn ouders. Hij ziet er mager' uit, vervallen
en oud vóór zijn jaren, cn hij heeft iets
verlegens tegenover de anderen, dat hen
te dieper ontroert, naarmate zijn stem hen
duidelijker de jolige onbevangenheid van
•vroeger herinnert. Hij heeft den nacht
doorgebracht in de woning van Dirk en
eer ze naar bed gingen, beeft de oudste
opgehaald van bun jongenstijd, van vroo-
lijke snakerijen, te zamen bedreven, en ge
wichtige kinderrampen, te zamen door
leefd.
„En je ziet ei' goed uit, 7.00 knap in
de kleeren, het gaat je dus nogal wel V'
vraagt moeder hoopvol.
Jan aarzelt. „Het schikt nogal, en die
kleeren, ziet u..." M ar zijn oudste zuster
valt hem haastig met een andere opmer
king in de rede; wat hoefde die domme
'jongen moeders genot te bederven, door
nu te gaan vertellen hoe ze hem den vori-
gen avond met kunst en vliegwerk een
beetje knapjes in de kleeren hebben ge
stoken.
„Wist je, dat we vandaag feest zouden
vieren?" vraagt vader een oogenblik later.
„xk wist, dat u veertig jaar getrouwd
waart vandaag." Jans lippon trillen. „Hoe
slecht ik ook geworden ben, den Ssten No
vember heb ik nooit vergeten, maar ik zou
toa. niet hier hebben durven komen, als
de anderen me niet hadden gedrongen, 't
Is enkel door hun hartelijkheid, dat ik hier
ben. Mien en Dirk schreven me beiden, 't
is nu een goede maand geleden, en het
was in dezelfde week, maar zonder dat ze
iets van mekaar wisten."
Moecer loopen de tranen van geluk
langs de wangen. „Zulke goede kinderen
als zij toch heeft." Vader knikt eens tegen
Dirk; ja, moeder en hij zijn tevreden met
zulk een viering van den gedenkdag.
„En nu aenk ik, dat het vader en moe
der toch leelijk is tegengevallen, dat we
met leege handen kwamen van ochtend,"
zegt Dirk ondeugend, als ze aan den een
voud igen maaltijd zitten. Hij heeft schik
in 00 heftigheid, waarmee vader zijn hoofd
schudt, in de halve woorden, waarmee
moeder verontwaardigd zulk een veronder
stelling verwerpt; en hij houdt zich of hij
eigenlijk een beetje met de zaak verlegen
is. „Het is ook mal, maar ziet u, we kon
den het maar niet eens worden, wat we ge
ven wilden. De een zei dit, de ander dat;
we weten wel, dat u geen van beiden van
dure prullen houct en daarom, we wisten
niets. Maar eindelijk heeft Mien toch ets
bedacht."
,/t Is niet waar, hoor,"- valt Mien hem
in de rede, „jij zelf hebt het voorstel ge
daan om Jan..."
„Nu ja, maar toen hadt jij immers al
aan hem geschreven?"
„En Cato dan 1 Die steelt zoo maar zijn
adres uit moeders naaidoos," roept de jong
ste broer.
,,'k Ben benieuwd, of we dan nu eigen
lijk toch neg wat krijgen," vraagt vadec
plagend, maai moeder zegt niets, zij begint
te vermoeden .„Kijkl" zegt Dirk en hij ver
telt het luchtig, alsof dc zaak heel gewoon
is, „we hadccn een sommetje bij elkaar,
maar we wisten er geen raad mee 1 En om
nu toch iets te verzinnen, hebben we Jan
maar naar hier gehaald. Hij wou wel weer
in de stad komen wonen, zei hij, en er was
net een baantje voor hem vacant op het
kantoor daar naast me." Dirk zegt het niet,
maar vader en moeder begrijpen, cat er
goed gesproken en borg gesteld moest
„Jan had echter een beetje geld noodig, er
moet nog wat afgedaan oaar ginds, er moet
wat aangeschaft hier, nu, en toen dachten
we... misschien zoudt u het wel goed vin
den..." Dirk hoort moeder schreien, hij ziet
hoe vader zijn handen zenuwachtig samen-
klemt en zijn eigen gemoeci sohiet vol
„Maandag met de nieuwe week begint hij
zijn werk", eindigt hij haastig, „is het zoo
niet, Jan?"
Jan knikt zwijgend. Dit oogenblik doet
bet hem voelen, dieper dan iets wat voor
afging misschien, wat hij heeft vergooid en
wat hij heeft misdreven, maar hij vermant
zich, ze zijn allen zoo goed voor hem ge
weest, zoo good
„Ja", zegt hij langzaam, „het is het feest
geschenk mijner broers en zusters aan u
beiden, dat ze mij nog eens de gelegenheid
geven terug te keeren tot u en tot hen. En
ik heb niets te geven, ik ben arm, zelfs
een belofte is van mij weinig of niets
waard, maar het is het eenige aandeel, dat
ik nemen kan aan hun gesohenk en daar
om"... De hand, die hij naar va-der en moe
der beurtelings uitstrekt, beeft en zijn stem
klinkt heesch: „Ze hebben beloofd me te
helpen en ik wil het probeeren nog eens.
God hoort het me zeggen: Ik beloof u mijn
best te doen ,hen noch u teleur te stellen."
De feestdag loopt ten einde en de feest
vreugde heeft haar toppunt bereikt. Er is
gezongen ter eere van het feestvierende
paar. „Lang zullen ze leven!" klinkt het
nog eens en nog eens weer, eer men af
scheid neemt.
„Het was een aarcige dag," zegt Dirk,
als de kinderen, op weg naar bun woning,
no0 een eindje met elkander gaan; maar
vader en moeder, die in stilte te zamen
nog eens de indrukken van den dag na
gaan, hebben voor wat hen weervoer, een
inniger woord. „Het was een gezegeno
feest", zegt vaderen beiden denken nog
eens aan Jan; schooner feestgave hadden
do kinderen ons niet kunnen brengen.
Een igen tijd geleden promoveerde «An
de universiteit te Utrecht mej. Florence
Bauoot een proefschrift;
„De maaltijd en de keuken in de middel
eeuwen uitgegeven door den haer A. W.
Sijtshoff, te Leiden.
qvPf, keer C. R. de Klerk wijdde in „De
Tijd aan ceze dissertatie een artikel, het
welk aldus aanvangt:
Indien Mej. Dr. Florence Baudet tus-
sohen voor- en tegenstander» van promo-
veerende dames een daad van verzoening
had willen stellen, zou zij moeilijk een
doeltreffender keus hebben kunnen doen
dan zij deed met stof van dit haar
proefschrift.
„Savez vou8 coudre, madame?" vroegen
heeren wel eens aan schrijvende vrouwen,
maar de heftigste emancipatie-hater zal
het wel laten deze geletterce, tevens in de
geheimen van koken, bakken en braden zoo
zeer ervaren dame toe te voegen: „Savez
voils cuire, madame V'
Want wie zóó oordeelkundig over oude
keu ken recepten weet te spreken, zóó ten
volle op de hoogte blijkt van middeleeuwsch
en heaend'aagsoh keukengerei, die moet met
de practijk dezer dongen wel op bijzonder
goeden voet staan.
En daarna heet- het verder in dat dag
blad-artikel
Hoe cit zij, het boekje, waarin Mej. B.
den meer materieelen kant van het zoo
gaarne geïdealiseerde middeleeuwsche le
ven bespreekt, ziet er, met zijn toepasselij
ke plaatjes naar oude schilderijen en gra
vures aantrekkelijk uit en laat zich prettig
lezen. Vooral voor dames moet het aardig
zijn, kennis te maken met die ouae recepten
voor spijzen en dranken, waarvan we allen
in historische romans of beschrijvingen
van feestmaaltijden gelezen hebben, maar
die ons, nu we de samenstelling te weten
komen, lang niet meer zoo smakelijk lijken
en die ons verbaasd doen vragen, hoe het
mogelijk is, dat die hooge heeren en cames
daarvan zoo smullen konden.
Denken we ons bijv. een edelvrouw, die
Oudejaarsavond voor haar heer gemaal en
gasten gezellig maakt met krent- en peper
koek, (nog gebruikelijk bij Kerst- en Oude-
jaarsvieringen) bespoeld door een kruiccn-
wijntje, naar volgend voorschrift bereid;
4 pond eenmaal gedistilleerden brandewijn,
3 ons kaneel, 1 ons nagelen, l£ ons gember,
1 ons muskaatnoten, ons muskaatbloe-
men, i ons zodoaria-wortel, i ons staartpe-
per, ons sali en lavende-bloem, 1$ ons
melisse, violen wortel, balsaminen, witte
rozen, plus 2 drachma gaLanga-wortel; dit
alles fijn maken in een groot© kolf, dan
bijvoegen: 3 ons droge rozijnen, 6 ons vij
gen,-^ ons kamfer, 2 pond rozenwater, 2
pond cichoreiwater en vlierwater. De kolf
20 d.agen in de zon zetten, dan het mengsel
doorzijgen.
Het moeten meer dan measchelijke ma
gen geweest zijn, die dit konden verdragen;
er wordt dan ook niet bij verteld, hoe de
heer ridder en zijn gasten zich op Nieuw
jaarsdag te moede voelden.
Wijn was de gewone tafeldrank der aan
zienlijken, doi stilesacher, lekkernij en medi
cijn te gelijk; „wijn 6terkt het lichaam
meer dan alle andere natheden, verblijdt
het hart, doet de ziekte afnemen, en ge
neest ze, zooals hij ook de wonden heelt."
Men begon gewoonlijk aan tafel met een
licht wijntje, om, al drinkend elkanders
welzijn, aan de zwaardere merken te gera
ken, en, wijl de spijzen in dien tijd sterk