NOVEMBER. De Koning der dronkaards. m het 7de tot het 14de jaar ieder op hun beurt op hun plaats komen, de 12 kiezen, dio daarna voor het eerst doorbreken, tot de 4 wijsheids kiezen tos, die eerst bij den loteling, soms pas na afloop van de schut ters jaren voor den dag komen, ja, wel eens levenslang verbolgen blijven. De tweede lichting der tanden moet, om zichtbaar te worden, haar voorgangers verdringen. Door de drukking van onderen worden de wortels der melktanden verteerd, en nis zij los staan, hebben zij geen wortels meer. Nu moet men ze niet al te lang laten staan, anders kunnen zij den naar boven groei- enden blijvenden tanden in don weg staan en maken, dat deae scheef groeien. En als de top van den blijvenden tcjid zichtbaar is, dan moet de melktand weg. Neemt men hem echter te vroeg weg, dan kan het zijn, dat de ruimte voor den nieuwen tand te geiing is, en deze daardoor ook een ver keerden uitweg zoekt. Maar cok bij alle goede voorzorgen gebeurt het dikwijls, dat de blijvende tanden buiten de rij komen te staan, terwijl de melktanden doorgaans netjes naast elkander komen. Nu kan men door herhaalde en aanhoudende drukking met de vingers een tand, die een weinig afwijkt, soms vrij goed op zijn plaats brengen, en ook door het kauwen en spre ken en door de drukking der tegenover staande tanden komt dikwijls nog veel van den onrcgelmabigen stand terecht, maar te lang moet men niet wachten met de tanden door een deskundige te laten regelen, want hoe jonger zij zijn, des to beter dit gaat. Men hoort wel eens vertellen, dat iemand voor den dei den keer tanden krijgt, dat dus een blijvende tand na zijn verwijdering door een nieuwen wordt vervangen. Dat is* zóó gelegen: door gebrek aan ruimte of een andere hindernis blijven soms de tan den van de tweede lichting binnen de kaak besloten. Dikwijls is dit met de wijsheids- kiezen hot geval. Als nu de hindernis- ver dwijnt als bijv. ruimte woidt gemaakt door het trekken van den naburigen tand, •dan komt de to lang opgesloten tand voor den dag. Hebzucht gestraft. De hertog van Orleans, zoon van Frank- rijks laatsten koning Louis Philippe, kwam eens op reis in een kleine Fransehe stad, stapte af ïu het eerste logement en bestelde een bord soep. Dc logementhouder wilde van dat vorste lijk bezoek het eerste en misschien het eenige, dat hem ooit te beurt viel zoo veel mogelijk voordeel trekken, en toen de adjudant van den Prins vroeg, hoeveel hij moest betalen, antwoordde hij: ,,De soep kost 500 francs." ,,Maar dat is schandelijk duur 1" riep do officier. Pardon, 't Is mijn gewone prijs." De adjudant kwam zeer opgewonden den Prins vertellen, wat die onbeschaamde logementhouder voor do soep durfde vra gen. Maar de Prins glimlachte en liet den burgemeester van liet stadje bij zich ko men. ,,Ik wil den armen van deze stad een som van 1000 francs geven," zeide hij, toen de burgemeester kwam, ,,maar onder óén voorwaarde." ,,Uwe Hoogheid heeft slechts te spre ken," was het antwoord. ,,Ik een bereid het geschenk onder elke voorwaarde aan ie nemen." Daarop wendde de Prins zich tot zijn adjudant. Betaal mijnheer 1000 francs in goud uit. De voorwaarde is, burgemeester, dat gij den logementhouder de soep betaalt, dio ik zooeven heb gegeten." De burgemeester nam met dankzegging het geld in ontvangst en de Prins vertrok. Eerst wist de maire niet, wat hij moest denken van '3 Prinsen zonderlinge voor waarde en hij lachte er hartelijk om. Maar toen hij er meer van hoorde en het lange gezicht van den teleurgestelden logement houder zag, lachte hij nog meer. Hij betaalde grootmoedig een franc voor de soep, welke gewoonlijk 50 centimes kostte, cn verdeelde de overige 099 francs onder dc armen, die nu den liebzuchtigen logementhouder nog prezen als hun wel doener, zij het dan ook een weldoener te gen wil en dank. En aldoor vallen de gele bladeren. 't Was- voor mij een echte Nov ember-reis. Ik moest en ik zou voor het laatst eea zieke bezoeken. Ver, heel ver Loopen, sporen, trammen. Niets dan Novembor-gedachten Ziet dat rijtuig, uit dien binnenweg, 't Is het rijtuig van den dokter. In gind- sche boerenwoning waar gij dat witte goed op koorden en langs de bagc ziet hangen, waarmede de najaarswind speelt, kreunt een jongen, 21 jaar oud, aan de tering. Hij heeft, zoo'n benauwden hoest. Wel spreekt mij van leven die groep boe renkinderen, meisjes met heel heldere ge zichtjes, waarop een zwurt mutsje, gestoken iti zwart japonnetje, waarover een geruit schortje; ginds de twintigjarige, rossig van haar, die hout sprokkelt, een echte boschrjimf, maar daar zie ik langs den weg voortstrompelen een bedelaar met dorren baard, in stukken van klecderen gekleed, al loopend stijf leunen op een stokje; hij spreekt luide mij van den dood. En aldoor vallen de gele bladeren. Ginds zit in den vToegen morgen een boeren-jongedochter mot een rond blozend frisch gelaat op een grashoop. Hier loopt een koe mot een lang koord en... eon stok oud vrouwtje er aan. Achter op do kar zit een guitige jongen verborgen, wiens vlugge bernen op hot luid gestommel der raderen gelijkmatig de maat slaanboven op de kar staat een stoel, cn in dien stoel zit een boertje met bruin, perkament gelaat, waarin de tijd groote voren heeft geploegd. Ziet dat lieve leven op een vroegen mor gen in een stad! Schoon die hooge kerk domineert toch alles Hier is het op zijn drukst, do markt nabij. Schooljongens met boeken onder den arm; devoto jonge juffers meteen gebeden boek straatkinderen met groene gezichtjes, 3o tippen van neus en ooren rood, het kop je in de schouders gedoken handen en alles bijna verdwijnend in een heele groote ver sleten jas; fabrieksarbeiders, een pijp in den mond, op de maat loopend naar do fabriek; melkvrouwen met glinsterend ge schuurde melkkannenangstig-snel-naar- t-sp00r-1 oop0nde reizigers met groote va liezen; boerinnen met zwart over de borst gekruiste doeken, blauwe schorten, witte breedo mutsen, voor zich op den grond eie ren en groen; boeren met een pijp rechts in den mond en een korf aan den arm, wiens zwaarte hen een weinig links ter zijde doet overhellen; anderen met kaarsrechte, bovenaan een le deren riempje, of haak-kromme stokken op de schouders, waaraan de zwart-celtige hand een grijzen zak draagt; ginds grijze tenten, op het driehoekig marktveld, alwaar gewemel van dorpschen en stodschen door een. Plots zwaar dreunend gelui der klokken van dien hoogen, breeden, reuzen-toren! Een lijkstoet. Zwarte paarden, een zwart kleed or over. Een lijkwagen, Geen krans, eem kruis op de kist. Op zijmet die vuilniskar, die wat ver sleten is opruimt.» Een rij zwarte mensehen. Zwarte hooge hoeden, zwarte dassendo voorsten somber, witte zakdoeken aan het gebogen hoofd, de laatsten in druk gesprek of gekscherend, als gingen zij uit voor za- ken of ten feest-. En aldoor vallen de gele bladeren. Bij het gelijkmatig fclokgebengel hoor ik opeens liet ongelijkmatig tram-gebel. Halt even jij, geteekende man, met stree- pen op uw jas, ledoren t&éch op don rug, en met koper «aan je pot, dib de trammon- ner schijnt! Een nieuwsgierig meisje, een doek om het hoofd en de armen er in gewikkeld, bleek van koude, blijft een poos staan tot de tram gopasseerd is. Parbleu, conducteur, bijna overrijdt ge daar in de drukke straat een oud ©n kram boerinnetje, zware lasten dragend 1 Die vlugge hondenmenner, een jongen met guitige 00gen, gezeten boven op een bakkerskist, lacht, nu hij een nieuwere uitvinding jn vlugheid toch nog te knap af is. In de tram: oudo boeren, die elk paand bccritiseerenjonge reizigers, die met ge bogen hoofd, de krant strak tueschen de twee handen, ernitig ritten te lezen. Buitenafwisselend groen van gras en houtgewas, van dennen en eiken, een lange rechte laan, overal gele bladeren op hoo- pen, de zon komt even door de dreigende droeve wolken. Ik sta aan het ziekbed. Er is geen hoop meer. Het einde is nabij. Hier voelt men wat vriendschap is. Maar ginds moet wel vriendschap voortduren, anders... Een laatste afscheid. Tot wederziens! Nog eens omzien met be traande cv.gen. Zij was een weduwe. Het cenig lief kind beurt moeder op. Nog eena geknikt... voorgoed is hier het afscheid. Buiten vallen aldoor de gele bladeren. Stormen ringen het requiem" er over. Rookwalmen, die ruw neerriaan uit d© fabrieken, en verdwijnen. In dennenboeschen, in schemerdonker, een jonge man alleen, het hoofd op den arm, leunt tegen een boomstam. Ik stap in een killen coupé van een spoorwagenwat somber Üi-cht verspreidt er riah. Ginds- zit een juffer, bleek van bleek zucht, een lorgnet op het spits gezichtje, «ie handen in de mof, het hoofd in de boa. Regen, die slaat tegen de ruiten, drup pelt naar beneden. In de verte een rij lichten spiegelend in het water. In langen adem fluit hef spoor. Wij zijn er. Aldoor vallen de gele bladeren. ,,De Koning der Franeche dronkaards" heeft dezer dagen het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. De man overleed in zijn woning een hutje in St.-Ouen, een der voorsteden van Pa rijs. De overlcdcno voerde rijn ©eretitel krachtens de vergunning van een ooilege, bestaande uit drinkebroers, die bijna even goed overweg konden met glas en flesch als ,,do Koning." De man was voddenraper van beroep en verdiende daarmede aardig wat geld, doen 99 pCt. van zijn inkomsten werd in drank omgezet. De Koning was op zijn manier een philosoofluxe verachtte hij niet de diepste verachting. Een glas en een goed gevulde flesch; ziedaar het ééne noodige. In het ergsto geval kon hij het ook nog stellen zonder glra; maar zonder flesch... dat nooit! Z. M. woonde in een hutje, waarin het huisraad tot een minimum was teruggebracht, het meubilair bestond uit een 6troozak en een stoel met drie pooten, voila tout. Geld uitgeven voor iets andeis dan spiritualiën, was in rijn oog een dwaas, ja, zondig bedrijf. Hij beroemde zich op zijn gaven ala drinkebroer; hij stofte r op, zich niet te kupnon herinneren ge durende de laatste 40 jaar zich éón avond nuchter te slapen te hebben gelegd. Het jlaagste dagrantsoon aan vloeibare waar word door hem gesteld op vijftig glaasjes, waai- tegenover stond, dat hij bijna niets at. Oogenschijnlijk voer hij wèl .bij dit zonderling dieet. Tot liet laatst toe ver heugde hij zich in een goede gezondheid, en Z. M. zou zich nog heden te midden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 11