N£. 13695
De.; 1.3 Blad.
15 October 1904.
Twee "Vi*ieii<Ieii.
Ferdi is een alleraardigst vierjarig
ventje, koge ond, met oogjes als kraaltjes
t een opcengeslóten ernstig mondje.
Hij is de jonjste spruit van het huisge
zin. Niek is een heel gewoon konijn met
biuin vel, d in een hoek van don tuin
een afzonderlijk hok heeft, hetwelk eigen
lijk een oud hondenhok is
Ferdi en Niek houden veel van elkaar.
Zij 2itten samen stilletjes in het zonnetje
op de trap van de veranda, want Niek is
een gehoorzaa.n konijn en denkt niet aan
wegloopen. Het vreet geduldig de koolbla
den uit het leine, stevige handje en strekt
zich behaaglijk uit op Ferdi's schoot in
de plooien var zijn blauw linnen schortje.
Het klein ventje zit heel 6til ©n kijkt met
aandacht naar zijn bloote, roode beentjes,
uie door aanraking met de frambozestiui-
ken uit den tuin vol met schrammen zit
ten.
Achter de frambozen groeit de mooiste
kool, maar de keukenmeid mag die niet
•weghp'en, want zij hooirt aan Ferdi en
Niek.
Het meisje roept den kleine om te eten en
hij brengt het konijn naar het hok, „want"
Koen, de knecht van paps, heeft gezegd:
„Niek blijft Niek."
En Koen moet het weten, die heeft
thuis een hok vol konijnen.
Er waren gasten gekomen, zij zaten leeds
met papa, mama en de grootere broers
aan tafel, toen het meisje Ferdi, na hem
gauw gewafiscben te hebben door de deur
in de kamer schoof.
„Wel dreumes, waar heb je weer geze
ten? Bij je konijntje?"
Hij knikt ernstig en begint zijn soep
te lepelen.
Niek krijgt van middag ook soep, ïogge-
meolsoep, ais Rika de meid ze ten minste
niet heeft vergeten
Kurt geeft Frits stilletjes een stoot in
den rug
„Een Zondagsmaalfluistert hij en
kijkt met welgevallen naar do heerlijke
kreeftpaetei.
,,Ik eet morgen liever de klieken, dan
kan je beter toetasten I" zegt Frits met zijn
mond vol.
Koen brengt een stachetaart binnen,
een prachtwerk van den banketbakker nit
het stadje.
Mia-„ o wee, dc met suiker bestrooide
vruohten, die zoo smaakvol in het midden
opgestapeld moete-» zij-, zijn heelemaal in
eengezakt, het glazuur ziet. er uit of de
i izen er van gegeten nebben. Koen kijkt
erg verlegen.
Verschrikt ziet de huisvrouw wat er is
gebeurd.
„Maar, Koen," zegt zij veiwijtend, „hoe
kun je zoo lomp zijn?"
Dan verheft Ferdi zijn stem; hij doet
het zelden, maar wanneer het gebeurt, dan
is het niet zonder uitwerking, want zijn
orgaan heeft het geluid van een trompet.
„U moet niet op Koen brommen, mama,
die kan het niet helpen 1 Wij hebben het
van de trap gezien, Niek en ik, hoe Frits
de suikeren vruchten dooi het i^-am van
de eetkamer er afhaalde."
Frits krijgt een kleur onder zijn kort
geknipt haar; hij wil iets stamelen, maar
ee>n blik van den vader legt hem het zwij
gen op.
„Houd je mond maar, vriendje; wij zul
len elkaar wel nadei spreken!"
Woedend kijkt hij naar het kleiner
broertje, dat weer ernstig en rustig zit.
„Jou leelijke klikspaan! Wacht, ik zal het
je wel inpeperen, jou en je vervolenden
Niekl"
Er zijn nog meer gasten uit de stad ge
komen. Ferdi is een poosje van schoot tot
schoot gegaan, nu heeft men hem vrij ge
laten en heel verheugd dientelt hij weer
naai* den tuin. Hij gaat op de hurken bij
het hondenhok zitten on legt de roode
wangen tegen de traliedeur.
„Niek," roept hij zacht en liefkoozend,
„mijn lieve Niek."
Maar Niek komt -iet op zijn achterste
pooten voor de tralies zitten, zooals hij an
ders doei.
De kleine handjes rukken de deur open.
,,2»iekl" ioept hij weer, en zijn stem
beeft van angst. Niek is niet te zien. De
kleine is een oogenbiik stil van sabrik, dan
begint hij met koortsachtige gejaagdheid
het hooi te doorzoeken, ieder spiertje
keert hij om, door elke spleet gluurt hij
ea dikke tranen rollen over zijn wangen.
„Niek zal in den tuin zijn," zegt hij ein
delijk.
Hij begint te zoeken in het gras, achter
t.ken struik, in de bloembedden. Al ang-
stigei dwaalt hij rondzijn stem wordt hee-
scher en toonloozer. leen Niek te zien.
Eindelijk ^aat 1 ij achter het koetshuis
zitten, legt het iofdje tegen zijn arm en
begint te schreien.
Maai* hij staat - eer op. „Niet huilen."
zegt hij luid, en veegt met zijn handjes de
laatste tranen weg. Plotseling klaart zijn
jezichtje op. Nie1 zal door de opening
van de tuinheg op straat gekomen zijn.
Van daar over de sloot naar het boscli Fn
maai drie stappen. Hij aarzelt toch een
oogenbiik, voordat liij j.p straat gaat. Als
Koen meegingMaar neen, die heeft in
huis nog te veel te doen; dien mag hij nu
niet roepen.
Nog een poosje klinkt zijn stemmetje tus-
schen de boo men, dan wordt alles stil. Al
leen in de takken ruischt het zacht en uit
de verte klinkt het kloppen van den
specht.
De gasten zijn vertrokken, aan de tuin
deur heeft men nog tevergeefs om Ferdi
g-*oepen. Fot gezicht van moeder staat
eenigszins bezc gd, als zij naar huis terug
keert.
„Waar zou hij rijn? Het wordt al don
ker en er val bauw."
Haar echtgenoot zirt haar lachend aan.
„Al weer in duizend angsten, Helena?
Arm vix vrtje, wat je je toch be
zorgd. Kom, zoek den gehealen tuin eens
dooa*, en als je Ferdi gevonden hebt, neem
den bengel dan bij de oor en, maai houdt i
hem goed vast."
Het kleino hek aan den kant van het
bosch staat open, zij zien het met schrik.
Nu zet de vader ook een bedenkelijk ge
zicht; er komen rimpels opl zijn voorhoofd.
Zwijgend maakt hij zich 'klaar om naar
buiten te gaan en roept Koen om hem te
vergezellen.
Zijn vrouw komt bij hem; met bevende
handen slaat zij een doek om het blonde
hoofd.
„Ik ga mee, Bernard 1"
„Neen, neen, lieveling, je hebt een vei',
moei enden dag gehad, je zoudt het niet ver
brengen. Over een halfuur is het nacht; wij
moeten voortmaken."
Zij ziet hem angstig aan. „Bernard, de
sloot aan den anderen kant van de
straat......"
Hij doet moeite om te lachen. „Denk nu
toch niet dadelijk het ergste. Wees moedig,
vrouwtje."
De voetstappen der mannen sterven weg
in de vente. Zij laat ziek op een bank in
den tuin neervallen, en denkt er over, wa4k
haar verstandige lieveling uit het huie ge
lokt kan hebben. Ontsteld en verlegen staan
de grootere broers er bijzij houden Niek
tusschen hen in en gluren onder tianen
naar het open h-k.
Angstig gaan de oogenblikken voorbij,
alles blijft stil, alleen uit de verlichte keu
ken komt een gedempt geluid van het ram
melen met borden en zacht spreken. Van
de bank een onderdrukt snikken. De beide
jongens kunnen het niet Langer uithouden,
zij vliegen op moeder toe: „Mama, lieve
mama, het konijnHij wil het konijn zoe
ken eü boven in onze- kamer zat het ondei'
de canapéWij wilden het idet v. egnemen,
heusoh nietl"
Snikkend verbergen zij de hoofden in den
sohoot van do moeder. Zij blijft stil en
ziet bedroefd in de behuilde gezichtjes.
„Arme jongens!" zegt zij toen zacht.
Het eene uur na het andore verloopt, het
is al lang nacht geworden, een drukkende,
donkere zomernacht, men kan geen hand
voor oogen zien. Aan den zoom van het
bosch fladdert loom een uil, verder doode-
lijke rust overal. Als een drukkende Last
ligt die stilte over de sir pende natuur; een
last, die ons den adem beneemt en het hart
bijna stil doet staan.
Met hun drieën zitten zij altijd nog spra
keloos bij elkander. Zij weten niet meer, of
het uien of dagen zijn, dat zij wachten; het
is alsof zij hun leven lang zoo bij elkaar
hebben gezeten en dit moeten blijven doen
tot aan den dood.
Een frissohe wind waait door de takken
uer lindeboomen, de beide knapen ontwa
ken uit een lichte sluimering. Bleek als
de dood is het trouwe gelaat van de moe
der, de oogen staan strak in onbeschrijf-
lijken angst, de handen zijn tot een wanho
pig gebed gevouwen. Dan keert zij het be-
sehreide gelaat naar de kindeicn toe, en
zij drukt de arme, kleine schuldige knapen
vast in haai' armen en wacht en wacht