HET HAAR. De Waterspin. Daar klinkt iets heel in de verte als voet stappen. Het komt nader, wordt luider en duide lijker. Over de bleeke, angstige gezichten komt een glans van hoop. ,,Het is papa! En Koenl" De jongens stoipien den weg i p. Zij wenken de moeder, deze staat stil en sprakeloos en kan 'geen voet verzetten. Wat zal haar het volgend oogenblik •brengen, leven of dood? Daar komen de knapen al weer aange stormd. „Mama, :lj hebben hem gevonden, hij leeft, er is hem niets overkomen I" Hij zit op den arm van vader, het hoofd tegen zijn schouder geleund, en uit de .plooien van den militairen mantel komt zijn bleek, slaperig gezichtje te voorschijn. „Mama, Ferdi was zoo bang in het don kere bosch, Ferdi zal nooit meer wegloo- pen, altijd bij papa en mama blijven." Zij trekt hem naar zich toe en kust hem hartstochtelijk. Eensklaps komt er een za- lig lachje over het kleine gezichtje, hij heeft het konijn ontdekt, dat snuffelend naar hem toekomt. „Mijn Niek", zegt hij zacht, „ben je weer teruggekomen 1 Verlangde je ook naar Fer di?" Daarna legt hij zich rustig neer en sluit de oogen in stil genot. De trouwe Koen draagt de glimmende lantaarn, dan neemt hij zoo voorzichtig mogelijk het konijn van den gTond en brengt het naar het hok, waarvan hij de deur zorgvuldig afsluit. ,,Wat zoo'n beest toch een onheil kan stichten," bromt hij; „nu moeten wij op passen De beide kleine zondaars houden elkaar vast omarmd, spreken kunnen zij altijd nog niet, maar wat er in dit uur als een sprakelooze, ernstage vermaning door hun del gaat, zullen zij hun leven lang niet vergeten. In de oudheid gold het hoofdhaar als eer. zinnebeeld van wasdom en kraaht. Zoo werd de zonnegod Apollo steeds' met een weelderigen haardos van goudgele lok ken afgebeeld', en bekend is het ook, dat Jupiter maar even zijn geweldige donker kleurige lokken behoefde te schudden, om den ganschen aardbodem te doen sidde ren. Hierom vooral werd hot hoofdhaar beschouwd als het schoonste sieraad van den mensch, als te eken van krachtige man nelijkheid; zooals te begrijpen if, werd dan ook aan de verpleging van het haar de uiterste zorg besteed. Algemeen was ook de geloovige overtuiging der heiden- sche volken, dat het opofferen van het hoofdhaar een den goden alleraange naamst offer was, en bij het brengen van brandoffers placht men eerst de kopharen van het offerdier af te snijden en ze de godheid op te offeren. Een nieuwgebore ne werd door de moeder een weinig haar afgesneden om zich van de ranst der go den te verzekeren. Als een Komeinsch jongeling voor het eerst de toga ging dra gen, welke gebeurtenis met bijzondere plechtigheden gepaard ging, weid hem ihet haar afgeschoren; een gedeelte werd ter eere van Apollo verbrand, de andere helft aan Neptunus gewijd en in de zee geworpen. Een Vestaalsche maagd offerde bij heb aanvaarden van den dienst van Vesta haar haartooi op als onderpand ba rer kuiscliheid. Om dezelfde reden ont doet zich ook in onze dagen de Godgewijde maagd bij het afleggen dei kloostergelof ten van haar hoofdversiering, tevens daar door blijk gevend van haar ootmoed cn gehoorzaamheid. Een treffende mythe wordt ons over de Egyptische koningin Berenice verhaald in verband met het liaaroffer. De gemaal van Berenice, Ptolemaeos' Euergetes, was in een oorlog gewikkeld met Seleukos, en Berenice beloofde aan de goden heur hoofdhaar op te offeren, -wanneer zij haar gemaal ongedeerd en als overwin naar naar zijn land zouden terugvoeren. Haar gebed werd verhoord en aanstonds vervulde zij haar belofte en bracht haar Jpila/ditigen haartooi op het altaar va a Aphrodite ten offer. Maar eensklaps was het haar uit den tempel verdwenen en de woede des Konings kende geen gren zen. Ten slotte echter werd hij gekalmeerd door een wichelaar, die verklaarde, dat de goden het offer der Koningin hadden aangenomen en het als een gesternte aan het firmament geplaatst hadden. Nog he den heet een sterrenbeeld aan den noorde lijken hemel: coma Berenices-. Een tegenstelling met dit edele o-.or van Berenice vormt het gedrag van de kwaadaardige Dalila, die haar echtgenoot Samson in de handen der Philistijnen overleverde dooT hem het geheim zijner kracht te ontlokken en hem daarna de haarlokken af te snijden. Eenzelfde ver raad pleegde Komatho ten opzichte van haar vader Pterelaos, door hem in den slaap van zijn goudkleurig onsterflijk ma kend haar te berooven en hem dus aan zijn vijanden uit te leveren. De grootste smaad, dien men een vrouw kon aandoen, bestond ia het afsnijden van heur haar; dit stond gelijk met hajar tot slavin te vernederen, want lang afhangend haai gold steeds als onderteheidingsteeken voor de vrijgeborenen, terwijl een gescho ren hoofd den slaaf aanduidde. Toch brach ten do vrouwen bij sommige gelegenheden, vooral ten teeken van rouw, heur haartooi ten offer: zoo bij den dood van naaste betrekkingen, bij groot© politieke rampen. De Romeinen hielden er van, hun haai' met allerlei parfumerieën en oliën te zal ven, het met stofgoud te bestrooien en met bontkleurige banden en strikken op te sie ren. Ook de oude Germanen waren uiterst nauwkeurig ia het verzorgen van hun haren en gebruikten tea- bevordering van den groei een soort van pommade, uit talk en beuken asch samengesteld. In Frankrijk droeg men ten tijde van Frans I algemeen lang ha/ir, wat vroeger alleen het voorrecht van vorsten en edel lieden was; de faam verhaalt echter, dat de Koning, die een litteeken aan het hoofd had en daar gaarne mee pronkte, de mode invoerde hot haar kort te dragen. Onder Lodewijk XIII begon men weer lang haar te dragen, om ten slotte langzaam-aan in de pruiken te vervallen. Toen onder Lodewijk XIY de groote pruiken hlgemeen wejrden, nam de haarindudfcrie zmlk een hooge vlucht dat in 1656 te Parijs alleen 248 zelfstandige pruikenmakers hun brood von den. Van Parijs kwam in 1670 de pruik eerst naar Zweden, vervolgens ook in de overige Staten van Europa en tegen het einde van de ec-uw voerde de keurvorst van Brandenburg een pruikenbelasting in. Modegiillen duren niet lang. Zoo ging het ook met de pruiken. Toen de storm der Fransohe revolutie opstak, verdwenen zij voorgoed. Het haar echter is tot op onze dagen een voornaam handelsartikel gebfe- ven en zal het wel blijven, zoolang moeder Natuur vele stervelingen met deze kostbare gave slechts stiefmoederlijk bedeelt. Eigen lijk is menigeen zelf voor een gedeel te verantwoordelijk voor het spoedig uit vallen van zijn haren, daar deze dikwijls worden verknoeid door te veelvuldig bran den, binden, vlechten, pommadeeren en-., verven. Kinderen moeten vooral er aan ge wond woiden, hun hoofdtooi op verstandiar- eenvoudige wijze te verplegen, zonder veel omhaal. Op die manier zullen zij zich later allicht onthouden van die belachelijke mode- dwaatheden pp het gebied der frisuur, die niet zelden do aardigste gezichtjes beder ven. Verbazen we ons dikwijls over het leven en werken van de gewone tuinspin, deze wordt in slimheid overtroffen door de kleine watersnin. De „argyroneta aquatica" is de eemge spin, die met recht waterspin genoemd kan worden. Zij leeft niet alleen op het watetr zooals de gewone jaagsp innen, maar strekt haar rooftochten ook onder water uit, tot op een diepte, waar haar soortgenooten zeker zouden omkomen. Deze waterspin vindt men in geheel Mid den-Europa in bijna alle stilstaande wate- ren, vooral in de met waterplanten bedekte. De wijfjes zijn zooals bij de spinsoorten hef vlijtigst; het mannetje bouwt alleen eenj woning voor zichzelven, het wijfje maakt er,' ook nog een voor de nakomelingschap. Haar eigen woniog, diep onder water, die zij al leen tegen den tijd van het eieren-leggen verhaalt, doet denken aan een klokvormige oei en onderscheidt zich van de klokoel, alfl nest bestemd, door het ontbieken van een ge welf, dat iets boven het water uitsteekt. Het klokcelnest, opgetrokken uit een dicht, elastisch weefsel van een mat witte kleur, bevat twee af deelingen. De bovenste is be-r stemd voor het uitbroeden der eieren, de onderste wordt door de moeder betrokken, als de jongen uit het ei gekropen zijn en; hun eerste onfcwikkelingsphase zijn inge treden. Met het hoofd omlaag en de achter- pooten naar voren gestrekt, bewaakt zij dan haar nest, ieder oogenblik gerreed om bij het. minste gevaar tot verdediging van haar jongen op te treden. Het kunstigst gebouwd is echter het woon huis van de spin zelve. Eerst worden een paar fijne draden om planten geweven, rondom do plek, diq als bouwterrein geko zen is. Dan stijgt de spin naar de opper vlakte, voorziet zich van versche lucht en duikt terstond weer omlaag om de lucht onder haar nestje uit te laten. Door haar gering soortgelijk gewicht neemt do lucht, den vorm aan van een blaasje, drukt tegen do draden, licht deze op on geeft ze den vorm eener klok. Onmiddellijk daarna wor-, den nieuwe fijne mazen over het nest ge weven en bevestigd door nieuwe draden. Doo-r herhaaldelijk aan de oppervlakte versche lucht op to zuigen, die zij dan bij de luchtbel onder water voegt, wordt deze steeds grooter. Zoodra de klok een cM. in middellijn groot is, is het nieuwe verblijf gereed en moeten er nog slechte eenmaal draden omheen geweven worden. Grooter dan een gewone vingerhoed is dot verblijf hoogst zelden. Omgeven door het dichte net, verdwijnt het onder het watergras, de spin zit in haar duikerklok en blijft, door water omringd, volkomen droog. Het nest voor het eieren-broeden wordt op dezelfde wijze gebouwd, alleen dichter bij de oppervlakte en sterker dan de klok- cel. De draden van het bovendek, die lang buigzaam blijven, worden door de spin met haar achterpooten gekneed en er een soort vernis van bereid, waarmee zij de buiten en binnenwanden van de cel bedekt. De hoofddraden dienen niet alleen tot verster king van den bouw, maar vormen ook een val, waarin kleine dieren gevangen worden. Toegerust met longen en luchtpijpen, is de spin niet in staat, lang onder water te blijven, maar moet- telkens naar de opper vlakte om versche lucht in te ademen. Door de natuur is zij echter met een merkwaar dige inrichting bedeeld. Bijna alle li- chaamsdeelen zijn met fijne haartjes bedekt, waardoor zij op alle onbedekte plekken van haar lichaam lucht in kan zuigen. Is de lucht in haar cel bedorven, dan voert de spin bij het verlaten van haar woning een quantum meer 0113 minder bedorven lucht met zich. Aan de oppervlakte gekomen, laat zij de ingesloten lucht ontenappen en neemt daarvoor zuivere in de plaats, waarmee zij tevens de luoht in haar woning vorversoht. Na enkele van die opstijgingen is de luoht in haar nest geheel vernieuwd. De spin kenmerkt zich verder door een. sterke gehechtheid aan haar gezin. Als haar woning eens gebouwd is, zal zij die nooit vrijwillig verlaten. Heeft de stroom lxaar huis verwoest, dan zoekt zij de on beschadigde gronddraden weer op en bouwt daarop een nieuw verblijf. De waterspin logt tweemaal 's jaars 70 tot 80 eieren. Een week na het leggen be gint het broeden; na het uitkomen blijven de jongen nog een zeven dagen in hun

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 10