Reizen en Hotelwezen.
vrouw terug was... maar hij had toch niet
het recht de kleeren van zijn vrouw weg
te geven... Het draaide hem wel een beetje
en hij had ondanks alle zelfverontschuldi
gingen vofcKH gisteravond een gevoel van
bange onrust, toen hij zich opmaakte, om
rijn vrouw van den trein tQ halen.
Alice was blij weer thuis te zijn. Haar
,man was zoo lief tegen 'haar, als zij hem
sinds haar trouwdag niet weer had ge
zien. lederen wensch las hij van naar ge
zicht, hij kuste haar handen en zijn blik
volgde haar als zij met haar gracieuze be
wegingen door de kamer ging... Hij be
loonde het haar werkelijk, dat zij hem het
kleine genoegen, waarvan hij nog niets
wist, had gedaan.
Als zij binnenkort eens samen gingen
wandelen, zou ze het hem vertellen...
Hoe zou hij zich er ovoi' verheugen, dat
,zij niet aan zrulke nietige dingen hing! Hoe
blij zou hij zijn, dat deze kleinigheden haar
ook niet zoo gewichtig toegeschenen had
den om ze dadelijk te vertellen
Mevrouw von Toren stond op. Nu wilde
xa haar; zaken verpakken en nazien, of de
huishouding in orde was... Eerst echter de
hoeden uit de reisdoozen nemen en weer
op hun oude plaats zetten 1
Zij deed de hoede nkast, doe in den eersten
corridor was, open, nam de bekleede doos
er uit... en een kreet van verbazing ont
snapte haar lippen. Daar lag hij, wit en
onschuldig, als was hij nooit weg geweest.
Zij trilde over haai geheele lichaam.
Droomde zij dan 1
Hoe was dat mogelijk? Zij waagde het
nauwelijks hem in handen te nemen, en
toen ze zich angstig neerboog, merkte zij,
dat er een vreemde hoedennaald m stak...
Hoe zij er ook over nadacht, dj kon zich
nauwelijks verklaren hoe de hoed uit het
comité van de ,,Yereeniging tot verhooging
der zedelijkheid van jonge tooneelspeel-
sters" daar gekomen was en als zij een
verklaring meende gevonden te hebben,
trachtte zij aan iets anders te denken; zij
kon haar man er toch niet naar vragen,
omdat zaj zelf schuldig waa...
Het reisaeizoen ia weer ten einde. Voor
al in den mooien zomer, die achter ons
'ligt, ia er veel gereisd. Er wordt tegen
woordig; zoo merkte het „Handelsblad"
op, niet meer gevraagd: „Ga je op rek??"
Men vraagt eenvoudig: „Waar ga je
•heen?" Het gaat zachtjes aan tot de uit
zonderingen behooren, dat iemand de ge
heele vacantie in zijn eigen huis cioor-
brengt. Ouderwetscbe menschen vinden
'dit bespottelijk. In hun tijd was dat heel
anders. Toen liep iedereen er maar zoo niet
uit, en had men geen behoefte een poos
rijn geboorteplaats te verlaten, om zijn
geld in den vileemde te gaan verteren.
Verschillende oorzaken hebben meege
werkt, om ona lji.ug-7Ampirbp.rid tot dien
.toestand.' te brengen. De eerste daarvan zal
wal zijn de uitbreiding van het spoorweg
verkeer en d© goedkoope iedsgelegenheden.
Daardoor hebben velen smaak gekregen in
bet reizen en dan volgt de reet vanzelf. En
tot de gevolgen van het drukkere verkeer
behoort ook weer de uitbreiding der mo
derne hotel-induötrie} die zonder de uit
vinding van spoorwagens, en stoombooten
wellicht nog op de hoogte zou staan van
de herbergen uit grootvaders tijd, waar de
pluimmuts van den huisknecht het echte
symbool was' van de pruikerige gemoedelijk
heid, die er den boventoon voerde.
Want gemoedelijk ging het er toe in dien
tijd De reizigers moesten hun eigen bed-
degoed medebrengen, als zij niet verkozen
in bet stroo te slapenJan en Pieb werden
bij elkander in dezelfde kamer gestopt, of
zij wilden of niet; wien niet beviel het
eten, dat er op tafel kwam, kreeg niets,
evenmin als hij, die niet vooruit wilde be
talen. Dit in het voorbijgaan gericht aan
de onvoorwaardelijke bewonderaars van
den „goeden ouden tijd."
Switzerland mag zich er op beroemen,
dat daai het meeste gedaan is, om het mo
derne hotelwezen tot bloei en welvaart te
brengen, meer dan in Duitschland of an
dere landen. De gezamenlijke omzet der
Zwifcersche hotels bedraagt van 86 tot 98
millioen fianken. Wanneer men nagaat,
dat Zwitserland een Betrekkelijk klein land
is, zal men moeten toestemmen, dat de
hotel-industrie daar waarlijk iets betee-
kent.
Een industrie, waarin zooveel omgaat-,
helpt natuurlijk een massa ondergeschik
ten aan werk. En wanneer men denkt aan
alle vakken en fabrieken} die hun bestaan
danken aan het hotelwezen, dan ziet men in
den geest een heii van hoogere en lagere
werklieden voor zich, wier leven verbondeD
is met heb verkeer te land en ter zee. Niet
alleen de leveranciers van levensmiddelen,
maar ook inrichtingen, die eerst dooi de
hotel-industrie ontstaan zijn. Zoo heeft
men een aantal fabrieken, die zich uitslui
tend bezighouden met het maken van hotel
meubelen. Deze moeten aan bepaalde
eischen voldoen; zij moeten goedkoop, prac-
tisch en sterk zijn# Uitmuntende afnemers
zijn de hotels ook voor de porseleinfabrie
ken, glasblazerijen, tapijtweverijen, fabrie
ken van zilverwaren en voor couranten cn
tijdschriften. De hotels behooren tot de
trouwste klanten in het adver&ecren, want
nergens heeft de reclame zooveel macht,
als waai heb geldt een hotel bij hot reizend
publiek bekend en gezocht te maken.
Natuurlijk is er ook onder de hotels on
derscheid van stand. Wel is er het verschil
van den eersten, den tweeden of den derden
•rang, doch zooveel is zeker, dat in een
groote stad geen hotel zich als tot den eer
sten itang behoorend mag beschouwen, wan
neer het niet beschikt over centrale ver
warming, electrische verlichting en perso
nenlift-. Want het is een eigenaardig ver
schijnsel, dat elke gast in een hotel de ge
rieflijkheden verlangt, die hij thuis niet
heeft en niet hebben kan. Wie thuis bij
een peti-oleumlamp zit, wil in zijn hotel
slechts het knopje naast de deur om
draaien om een stroom van licht in zijn
kamer te hebben. Wie thuis op tijd voor
de aanvulling van haard of kachel te zor
gen heeft, verlangt in zijn hotel centrale
verwarming. Wie thois zonder pruttelen
zijn be enen gebruikt, neemt heb hoogst
krwalijk, als er in het hotel geen lift is, die
hem naar boven brengt.
Deze drie inrichtingen, onmisbaar voor
hem, die veel reist, èn een waai genot voor
den zomorreiziger, vormen echter juist een
groot bezwaar in de moderne hotel-indus
trie. Zij zijn gekomen, toen de prijzen van
kamers, enz, in de hotels ïeeds begonnen te
dalen. Vroeger betaalde men, behalve den
prijs voor de kamer, (ongeveer evenveel als
tegenwoordig) nog voor „bougie" en
voor „service". Deze beid© artikelen op de
ïekening vervielen zonder dat er iets' voor
in de plaats kwam. Daarentegen werd het
budget van den hotelhouder aanzienlijk
verhoogd door de kosten van centrale ver
warming, edeotrisbhe verlichting en
lift. Want deze inrichtingen kosten
niet alleen zeer groote sommen van
aanleg, maar zij veroorzaken ook op
den duur groote onkosten, zonder dat de
hotelhouder eemige vergoeding er voor ont
vangt. Integendeel: terwijl vroeger de
kaarsen, die zelden gebruikt werden, op
de rekening kwamen, staat nu bet elec-
trisoh licht den geheelen dag ten dienste,
en wordt er ook flink gebruik van ge
maakt. Terwijl vroeger den reiziger, die
zijn kamer verwarmd wilde Kdbben, daar
voor behoorlijk „een bak cokes" berekend
werd, zijn nu die kameiis centraal ver
warmd, zonder schade voor de gasten. Al
leen moet de hotelier driemaal zooveel
brandstof betalen als vroeger. Ook de lift
kost meer van bediening dan men opper
vlakkig denkt. Electrische beweegkracht
wordt berekend op ongeveer 4 è- 5 cents
per keer; bij waterdruk zijn de kosten iets
minder Hoe g-rooter het hotel is, des te
vaker wordt natuurlijk gebruik gemaakt
van de lift en dc^ te groofer zijn de be
drijfskosten. Vergoeding hiervoor krijgt
de hotelier niet; de post „onkotten" moet
de schade maar lijden.
Een andere „moderne" belasting veroor
zaken de vertrekken, die men eigenlijk
„luxezalen" zou kunnen noemen, en waar'
in den tegenwoordigen tijd zelfs kleinere
hotels niet buiten kunnen. Daartoe moe
ten gerekend worden de ontvangsalons, de
spreek- en leessalons, de rooksalons, enz.
De „hal" moet met de grootste zorg ge
stoffeerd worden. Vroeger was een ruime
vestibule genoeg; tegenwoordig moet het
een met palmen en andere planten ver-
sieide hal zijn, gezellig en behaaglijk ge
noeg om tot verblijf van de logés te strek
ken. Men kan nagaan, hoeveel „dood kar
pitaal" er steekt in al die „salons" voor
al als men bedenkt hoe duur in de groote
steden de groend is op goeden stand.
Alles bijeengenomen is het dus niet te
verwonderen, dat de groote hotels aan hun
aandeelhouders niet meer dan van 3 tot 5
percent dividend kunnen uitkeeren.
Een niet gering veischil tussohen nu en
vroeger ligt in het benoodigde personeel.
Laat ons maar eens een vijftig jaar terug
gaan 1 Toen bestond het personeel, zelfs in
de voor dien tijd groote hotels, slechte uit
weinig menschen, en daaronder waren al
tijd nog leerlingen. Een oberkellner, op
zijn mooist nog een paai kellners en dan een
aantal leerlingen; meer kon men niet ver
langen In kleinere hotels, die men nu tot
die vaai den 3den rang zou rekenen, vond
men altijd nog drie of vier leerlingen.
Hiervoor waren twee redenen: het reizend
publiek stelde zijn eischen toen heel veel la
ger en de leerlingen brachten een aardig
sommetje op aan leergeld.
Heken nu daarentegen eens de inrich
ting in een modern hotel Vooreerst moet
alles volkomen in orde zijn. Nog meer dan
in een groote fabriek moeten alle raderen
in elkander grijpen, opdat er geen storing
komt, waaronder de logé te lijden heeft.
Het kleinste verzuim kan zeer onaangena
me gevolgen hebben, want de reizigers heb
ben er pleizier in, hun ervaringen in de
verschillende hotels onderling te bespre
ken en elkander te waarschuwen. Is dus
een reizigei in een hotel door een vergis-
ring of een misverstand' slecht bediend ge
worden, dan kan het verhaal hiervan den
hotelier van een aantal gasten berooven.
En als men dan weet van hoeveel per
sonen de bediening in een groot hotel af
hangt, dan kan men zich voorstellen f hoe
moeilijk het oppertoezicht op al dat per
soneel moet zijn. Daar is in de keuken de
chefkok met zijn staf. Dan de „portier"
voor welke zeer verantwoordelijke betrek-,
king slechts oudere, bereisde personen in
aanmerking komen. In het bureau vinden
wij den ontvangchef, wiens naam zijn furie-
tie aanduidt, en den secretaris^ die voor de
correspondentie zorgt en ook voor de kas,
als er tenminste geen afzonderlijke kas-
sier is. De boekhouder is meestal een koop-
man, op de hoogte van zijn yak. In eet
zaal en restaurant zwaait de oberkellner
den schepter met zijn staf van zaalkellners,
terwijl op de verschillende étages de chefs
met hun personeel er verantwoordelijk voor
zijn, dat het den reizigers aan niets ont
breekt .Die chefs zijn altijd menschen van
ondervinding, die veel gereisd hebben en
de drie moderne talen spreken.
Natuurlijk vindt men dit alles in zoo
groote volkomenheid slechts in hotels van
den eersten rang in groote steden en bad
plaatsen. Doch in meerdere of mindere
mate moet ieder hotel, dat prijs stelt op
zijn goeden naam, voldoen aan de eischen
van het moderne leven van verkeer En
laat nu de ijverigste voorstander b van den
„goeden ouden tijd" eens eerlijk bekennen,
c*f zij den huisknecht met zijn pluimmuts
terug zouden verlangen? Of dat zij het in
onze moderne hotels met al de daaraan
verbonden gemakken toch eigenlijk niet
gezelliger vinden?