Wekeiyksche Kalender. Stofgoud. RECEPT. VRAAG. ALLERLEI. Zondag. 0, richt uw naaste niet, wilt gij recht vaardig wezen 1 *t Verzegeld Levensboek heeft zooveel duistre blaün Licht was er slechts één hlad, waarin ge niet kondt lezen, En liaht kon op dat blad voor God zijn vrijspraak staan 1 Maandag. De twijfel vergiftigt alles en doodt niets. Dinsdag. Nijd en gramschap verkorten de levens dagen. Woensdag. De meeste schaduwen, die op ons pad val len, komen doordat wij onszelven in het licht staan. Donderdag. De krachtigste isolator is: de armoede. Yrtydag. Geen verwijt is zoo grievend, geen gewe tenskwelling zoo knagend als over datgene, dat niet meer goed te maken is. Zaterdag. Wjj zdjn niet klein als omstandigheden ons kwellen, maar wel als ze ons overweldigen. Mecklenburgsche groolherlogsanekdoten uil ouden tijd. De eerste groothertog van Mecklenburg was Friedrich Franz I, die bijna 52 jaren lang aan het hoofd van zijn land stond. In tallooze anekdoten leeft zijn nagedach tenis voort als die van den jovialen, goed hart i gen hertog Hij bracht meestal den zomer in Doberan door, zijn meest geliefd buitenverblijf. Daar zat hij dan 'b avonds in een café en op zekeien avond zat hij er weer en riep een man met een poppenkast binnen, om die te laten spelen. Toen het spel af geloop en was en Jan Klaassen's metgezel óók bij den groothertog kwam om het speelloon, wees deze op een Rostocker student, die aan een tafeltje tegenover hem zat, en zeide: ,,Die mijnheer daar be taalt voor mij ook." De student trok zijn beurs en betaalde een gulden voor den landsvader en een schelling voor zichzelf. Daarna echter noodigde de studio alle juist in Doberan aanwezige kameraden uit met hem te soupeeren. Toen het op betalen aankwam, stond de jonge man op, wendde zich tot den groothertog en zeide: „Koninklijke Hoogheid zal de goedheid hellen vooi mij en mijn gasten te beta len." En de Hoogheid deed het, terwijl hij hartelijk lachte en er vele ,donner wetters" overheen gooide, dat de Rostocker er hem zoo liet inloopen. In den zomer van 1818 kwam een type van een oud „Spiessbürger", een potten bakker uit Rostock, in Doberan zijn geluk aan de roulette beproeven. De groothertog had hem natuurlijk direct in het oog, te meer, omdat hij zeer ongelukkig speelde. Den dorden dag ving de groothertog een gesprek met hem aan en vroeg hem: „Wel, meester, hoeveel wil je vandaag wagen?" „Ik dacht con thaler of twintig, meneer de hertog." „Eigenlijk is mii dc>. wel wat veel," zei de groothertog lachend, „maar vooruit, ik zal dezelfde torn opzetten, dan zullen wij eens zien wie het eerst zijn geld kwijt is." Het spel begint. Het duurt niet lang of beiden hebben hun twintig thaler verloren. De groothertog ziet zijn lotgenoot medelij dend aan en zegt: „Ja, meester, ons geld is er van dcor; wat doen we er mee?" „Ja, antwoordt de pottenbakker trouwhartig, „ik ga naar huis en maak wesr pottenen u schrijft maar een nieuwe belasting uit." De groothertog riep hem met gehuichel- den toorn na: ,,Man, je bent grof, en als je niet zulk een oude goede baas wat, dan zou ik je eens wat anderB vertellen." Maar den dag daarop bracht de groot hertogelijke lakei den pottenbakker een rol van vijftig thaler, het sommetje, dat do man in drie dagen verloren had. De eerste oorlogscorrespondenlen. De eerste journalist, die een leger vergezelde, was Charles Lewis Grunei- sen, de vertegenwoordiger van de „Morn ing Post", gedurende den Spaanschen Car- listenoorlog in 1837de eerste oorlogs correspondent van naam was William Ho ward Russel, die de „Times" op de hoogte hield van de gebeurtenissen in den Krim- oorlog en slechts met zeer groote moeite er in slaagde voor zich en zijn paard den weg te vinden. Archibald Forbes van de „Daily News" maakte het allereerst ge bruik van de telegraaf en gaf levendige en stemmingsvolle berichten over den oor log. Een meesterstuk van oorlogsreportage werd verricht door Holt White, den ver tegenwoordiger van de New-York Tribu ne" in den Fransch-Duitschen oorlog. Na den slag bij Sedan ijlde hij naar Calais, voer op een eigen stoomboot naar Dover en ging met een extra-trein naar Londen, 's Zondagsmorgens stond zijn bericht, zes pagina'9 groot, in de „Tribune", terwijl de Londensche bladen eerst Dinsdags tij dingen over den slag hadden. Het grootste wonder van ta-ai uithou dingsvermogen volbracht echter Archibald Forbes. In den Servischen oorlog van 1870 reed hij 120 Engelsche mijlen in den snel- sten galop, om de 15 mijlen van paard ver wisselend, totdat hij het naastbijzijnde te legraafkantoor bereikt had, waar hij vier uur lang zijn bericht over den slag schreef. Daarna verzonk hij in een diepen slaap, die twintig uren duurde. Mensoh I om twee dingen hebt gij God Ook onder 't kruis te prijzen: Dat Hij bij 't kruis u krachten geeft, En op de kroon blijft wijzen. E. Laurillard. De moraal is de rekenkunst van het ge luk. V i n e t. Tweeërlei persoonlijkheid dragen wij in ons otn: den deelnemer en 'den toeschouwer'. Sienkiewicz. Fransjclie soep. Laat een liter krachtigen bouillon koken met een diep bord vol gekookte doperwten, tot purée gewreven. Als het een gebonden massa is, voegt men er de volgende groen ten bij, die eerst fijngehakt en een kwartier in boter gestoofd moeten zijn; een krop sla, een handje zuring, een bosje selderij, een ui, en ook wat peper on zout. Het vet moet van de soep verwijderd woiden en als zij te diy ia verdunt men ze met bouillon. Men dient ze op met hard gebakken stukjes brood. Een onzer Abonnó's stelt de volgende vraag: „Wat moet men gebruiken om geel gewor den waachgoed weer wit te krijgen?" [Wie hierop goed antwoorden kan wordt verzocht het antwoord in te zenden aan het Bureel van ons Blad onder het motto „Ant woord Vraag Zondagsblad."] Uit de voordrachten van een verstrooiden professor. „Of Homerus geleefd heeft, weet men niet; maar dat hij blind geweest is, staat buiten allen twijfel." „De Egyptenaren duldden niet, dat den krokodillen ook maar een haar gekrenkt werd." „Als men vraagt, wie van beiden de grootste man geweest is, Cesar of Napoleon en ais men beider verdiensten nagaat, Han moest men beslist met „ja" antwoorden." „Generaal Tilly werd het brandende Maagdenburg in de schoenen geschoven." „Als van twee vrienden de een rijk, de Ander arm is, of als wij het omgekeerde aannemen..." „Toen Napoleon echter zijn naar roem likkende tong waagde uit te strekken tot op de ijsvelden van Rusland, moest hij zich met verbrande vingers terugtrekken." Bij Socrates. - Een jonkman kwam den wijsgeer Socrates om onderricht in de wel sprekendheid verzoeken. Het bleek, dat hij een eohte babbelaar was, en Socrates, die hem toestond zijn leerling te worden, vroeg hem het dubbele van het gewone leergeld. „Waarom maakt gij zulk een onderscheid met mij vroeg hij. „Omdat ik u twee dingen zal moeten leeren, waarvan het eerste niet minder moeilijk is dan het tweede", was het ant woord; „gij moet eeist leeren zwijgen, dan spreken." Tooneelspeelster: „De dokter heeft mij ^•©randering van lucht voorgeschreven, dus..." Directeur: „O, dat is minder, dan laat ik u voortaan alleen in stukken optreden, die in het buitenland spelen." Boosaardig. Fat (van zijn reis door de Alpen verhalend): „Daai stond ik dus en voor mij gaapte de vreeselijke afgrond." Dame: „Dat kan men den afgrond niet kwalijk nemen." Dierkunde. Onderwijzer: „Wat weet je me van de kreeft te vertellen?" Jantje: „Zij voedt zich met kleine vissohen en heeft van voren twee scharen." Onder wijzer: „Waarvooi heeft zij die scharen J an t j e: „Om de busjes open te maken, waarin de sardientjes rondzwemmen." Slecht voorzien. Reiziger in on dergoederen: „Misschien kan me vrouw me een monster van de hemden van haar man laten zien?" Vrouw des huizes: „Het spijt me, maar mijn man is niet thuis." Hotelier: „Heb je No. 12 zijn nota gege ven?" KcHner: „Ja zeken Y' Hotelier: „Onmogelijk. Hij fluit nog." Repliek. Mevrouw: „Schaam je je niet H©t slaat daar al één uur 1" Mijnheer: „Nu, wees maar blij. 't Kan toch niet minder slaan Advertentie. Verloren: een gouden me daillon, inhoudende het portret van mijn man met op zijn rugzijde gegraveerd de let ters H. J. J. Leuk. De baker komt mijnheel' in zijn studeerkamer opzoeken en toont hem de tweelingen, waarvan hij zoceven papa is geworden. Mijnheer kijkt of hij er niets vaü begrijpt. „Wat moet dat?" vraagt hij. „Moet ik uitzoeken Het omgekeerde. „Dokter, ik voel m-j nog niets goed." „Ja, mevrouw, wat wilt u dan?" Ik kan u toch niet weer jong maken." „Dat verlang ik ook niet, dokter. wou al'WnJ dat u mij oud. liet worden."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 12