üit het leven van Rubens.
„O ja, en dan ging ik op hól en clan
kwammo jullie onder de wagen. Jd!"
Henkio werd voor den wagen gespannen
en trok en snoof en stampte als razend,
heel smaal een écht wild paard. En de
meisjes, zoo in liet idee van een woest-
tnappelend paard te hebben, ranseldon er
op los en hu-ho-don nog harder dan het
paard stampte.
Plotseling een gerinkkink in bed en een
nijdig: „Hiea, tuig, ik zal je!" Pa in on-
-dergoed, met dikke wang en woesten blik
rin zijn nog wat lodderige si aap-oogen, vloog
uit hot bed op het groepje verhuizen1 Jen
toe.
„Hiér, tuig! Hiér! Hiér, zeg ik jet
Hiér!"
Hietje en Klaarbje hólden de gang in.
Honkie kon niet weg, die stond vastge
bonden aam het ledikant.
Pats, een oorveeg, die aan-kwaiu.
Henk ie brulde met wijd-open mond, vuis
ten voor de oogen, héél hard, opdat Pa
maar niet wéér zou slaan.
Pa, struikelend over den drempel, strom
pelde de gang in. In do keuken stond ang
stig, ingedrukt, in een hoekje, Rietje, do
schort voor do oogen.
„Néé, pa, néé o néé!" beefde ze,
toen hij op haar afkwam, 't Hielp niet, ze
kreeg er een paar, dat ze er van suizebolde.
KLaartj© was gevlucht op een plaats, die
mon meestal door de tweede macht van tien
aanduidt, had de deui' op het haakje ge
daan, zat nu bevorig-beangst af te wachten
water komen zou. Ate Pa 't eens niet merk
te, dat ze hiér zat, éla-io 's voorbij liep,
als
„Open, zeg ik jo, ópenPa rukto en
ürok, dat het hout kraakte, rukto altijd
door mot inspanning van al zijn krachten.
Ineens vloog do schroef van hot haakje
los en de deur patste tegen zijn voorhoofd.
Pa viel lang-uit op don marineren vloer.
„Au duvoLsikind, ós-ik je met,
hiér, 'k zól je
Opvliegend pakte hij haar beet en klet
ste liet rond haar ooren, dat Pa's handen
er van gloeiden.
„O, je zou zoo'n meid hél"
En toen al de kinderen grienden en hij
uitgeraasd was, merkte hij, dat-ie nóg kies
pijn had.
Petrus Paulus Rubens, de grooto toove-
naar met kleuren en meesterlijke lichtef
fecten, had de weield nog niet van zijn
naam vervuld; hij woonde in een beschei
den herberg te Parijs, niet ver van het pa
leis zijner beschermster, Maria de Medi-
ois.
Nu eens was hij rijk en leefde als een
groot heer, dan weer had hij geen stuiver
op zak, maar voortdurend stond hij bij zijn
waardin in het krijt.
Weinig gevoelig voor de eer, den eersten
schilder van zijn tijd onder haar dak te
huisvesten en voor de kunst die trotsche
minachting toonend, welke den meesten
echten mensehen van zaken eigen is, kon
zij het hem soms lastig genoeg maken.
Op zekeren dag, dat zij in een kwaad hu
meur was, dreigde zij zelfs, hem als ee>n ge-
meenen oplichter buiten de deur te zullen
zetten, als hij niet dadelijk betaalde.
Zoo juist was Rubens van liet Louvre ge
komen, maar hij had geen duit op zak.
Wat to doen 1
De waardin was niet in een stemming
om naar do beloften te luisteren, die haar
huurder in overvloed deed. Zij moest geld
HSbbcn, on wel zonder uitstel.
De kunstenaar, tot het uiterste gedreven,
nam een kleiD schilderstuk van den muur,
schreef 'een briefjo aan een persoon, dien
hij konde, waarin hij zeehonderd gulden
voor het do vroeg, en zond een bediende
er mee naar bet. opgegeven adres.
Twintig minuteu later kwam deze met
het schilderstuk terug on zei, dat de me
neer er niet meer dan vierhonderd voor
wild© geven.
Vert*x>md zijn werk aldus als koopwaar
behandeld to zien, scheurde de schilder het
doek doormidden cn vertrapte de stukken
met zijn voet.
„Een Rubens voor vierhonderd gulden,"
riep hij, ,,'t ia schande
De waardin, dio niot begreep, hoe
iemand zoo'n mooie hand met gold kon
weigeron, en die haar vorwachting, om op
staan den voet betaald te worden, ineens
vernietigen zag, spuwde vuur en vLam.
Vierhonderd gulden te weigeren voor wat
verfgekladder op een stuk dock was gek-
konwerk! En hij moest nu maar weten, wat
hij wilde, onmiddellijk betalen of de deur
uit.
Rubens, dc groote Rubens, op het punt
om op straat gezet te worden, beloofde
haar op zijn eerewoord, dat hij binnen acht
dagen lx-talen zou.
Zonder het antwoord van de waardin af
te wachten, ging hij naar zijn kamer en
sloot zich daar op.
Gedurende die acht dagen ging Rubens
weinig uit. Nauwelijks zag men hem een
maal daags van zijn kamer komen, dio hij
dan telkens zorgvuldig op slot deed',
Toen de vastgestelde termijn verstreken
was, binnen hotweLk hij haar voldoen zou,
kwam hij met een klein taschje in de hand
naar beneden.
„Ik heb mijn belofte gehouden," zei hij
tot de waardin. „Op de tafel van mijn ka
mer zult gij al het geld vinden, dat ik u
verschuldigd ben. Goeden dag, juffrouw!"
En de deur achter zich toetrekkend, ver
liet hij ate een deftigo meneer hot ongast
vrije huis.
Zonder dralen vloog de waardin de trap
op naar de kamer, die Rubens zoo juist ver
laten had.
De deur stond epen. Nog vóór ze boven
was. zag zij het geld links en rechts over de
tafel gesmeten liggen. Vijf-frank-stukken,
franken en halve franken straalden haar
tegen in een hoeveelheid, die zeker vol
doende was.
De oogen van de goede waardin glans
den, en glimlachend trad' zij do kamer bin
nen om het lieve geld op te borgen, dat
ze gemeend had nooit te zullen krijgen.
Bittere ontgoocheling!
Nauwelijks had zij do hand er naar uit
gestoken of ze bemerkte, dat er geen centi
me op ue tafel lag: alles was geschilderd.
Al die goud- en zilverstukkon, zoo bedrieg
lijk nagebootst, waren het werk van den
schilder I
Buiten zichzelf van toom, liep zo naar
de kast, waarin de schilder zijn kleeren
bewaard had. Gelukkig, die had hij niet
meegenomen, en zij kon zioh althans ten
deele schadeloos stellen.
De kapstokken waren goed voorzien.
Wambuizen van fluwe».l en satijn in alle
kleuren, mantels, kragen, hoeden met vee-
ren, schoenen, rapieren, niets ontbrak.
Zij trak rader, om een mooi, kerskleurig
wambuis in de hand te nemen, toen zij
bemerkte, dat de geheele kostbare uitrus
ting, kostbaarder zelfs dan zij vermoedde...
geschilderd was!
De illusie was volkomen.
Gerechtige goedheid, die broddelaar, die
hongerlijder had haar voor den mal gehou
den
En toch had Rubens woord gehouden en
zijn schuld ruimschoots afgedaan.
Hot. goede mensch' had graag aanstonds al
dat bedrieglijk sohilderwerk opgeruimd,
waarvan het gezicht alleen al, volgens haar,
een beleed iging was.
Helaas, do schilderingen waren op den
muur zelf aangebracht. Zij zou dus haar
huis er voor moeten beschadigen. Het
middel zou erger zijn dan de kwaal.
De bedrieglijke tafel verontwaardigde
haar het meest; zij liet desze aanstonds
wegnomen en op zolder zetten.
Het voorval werd in de stad bekend en
al spoedig kreeg do bewuste kamer een ze
kere vermaardheid. Sommige reizigers
vonden het een voorrecht, als hun de ka
mer was aangewezen, die door den schil
der aldus was versierd.
Do waardin begreep niets ven die mal
ligheid en aan ieder, die kwam, vertelde
zij, dat ze haar geld niet gekregen had.
Op een goeden dag vroeg een Engelsch-
man de waardin of zo dat sohilderwerk in
de kast niet voor mooie klinkende daalders
wilde inruilen.
„Dat zou allemaal heel mooi zijn", ant-
woorcldo de goede vrouw, „als die kerel
hot niet op den muur zelf gesohijdord had 1
Maar ik heb op zolder neg een tafel staan,
dio hij ook beschilderd heeft; als je die
hebben wilt, kan je zo krijgen."
Toen de Engelse hm an de oogonbedriege-
rij van den kunstenaar gezien had, ver
klaarde hij, de tafel direct te willen koo-
pen; lu.i zou er ei'enveol voor geven als er
op geschilderd was.
Zooals men begrijpen zal, nam de waard
in het bod aan on stak vergenoegd de wel
willend aangeboden daalders in zak.
Misschien heeft zij toen een zwak ver
moeden gekregen, dat Rubens woord ge
houden had, door haar kapitaal en inte
rest te betalen, maar meer waarschijnlijk
is het, dat zij dit buitenkansje toeschreef
aan „de dwaze gril van den rijken En-
gelschman."
Sedert wanneer zijn de katten
huisdieren?
Toen de hond reeds sedert lang de trou
we metgezel van den mensch was, waren de
katten als huisdieren nog onbekend. In de
holen cn de paalwoningen van de oudste
bewoners van Europa werden wel honden,
maar geen katten aangetroffen en tot in de
12de en 13de eeuw bediende men zich in
DuitschLand en Holland van tamme wezels
cn marters tot het vangén van muizen. Ook
in den Bijbel wordt niet over katten ge
sproken; daarentegen is de „Muezza", de
lieve li ngskat van Mohammed, voor alle
Moslemin- een heilig dier.
Een ongeveer 2000 jaren oud handschrift
in het Sanskriet maakt melding van kat
ten en in Egypte schijnt men ze nog wel
duizend jaar vroeger te hebben gekend. In
dit paradijs der dieren, waar alle huis
dieren als heilig werden beschouwd, speel
den de katten ontegenzeglijk een hoofdrol.
Wi©, zolfs niet opzettelijk, een kat doodde,
werd onvoorwaardelijk terechtgesteld. Na
zijn dood werd het dier gebalsemd en bijge
zet in de aa<n de godin der katten gewijde
stad Bubastis. Deze liefderijk, behandeling
vergolden de katten niet alleen door de
korenschuren der E gyp ten oren van
muizen en ratten en hun woningen van
slangen te zuiveren, maar ook door zich
voor de jacht af te laten richten, in het
bijzonder voor de jacht op moerasvogels,
waarbij het haar veel gemakkelijker viel
dan den honden over riet en biezen te
loopen zonder er doorheen te zakken.
In hoe velerlei opzicht do Oud-Egypti
sche kunst het dier in al zijn verdienstelij
ke rollen voorstelt, zoekt men het tever
geefs op de Griekeche en RomeinscEe ge-
denkteekene.
Ook in Pompeji is niets van dien aard
gevonden. Nog in 't begin van onze jaartel
ling bediendeD de Grieken en Romeinen zich
van voor de muizenjacht afgerichte wezels.
Het oorspronkelijke woord „cattos" of „cat-
tus" ontneemt ons echter allen twijfel daar
over, dat wij ons gezellig en nuttig huisdier
aan de klassieke volken hebben te danken.
De lelie des velds.
De in Matth. VI 28, 1 Kon. VII 23
26 en Hosea XIV 6 bedoelde lelie kan
onmogelijk de bij ons bekende witte lelie
(Lil'ium caudidum) geweest zijn, omreden
deze plant in Palestina slechte op enkele
plaatsen voorkomt.
Daarentegen vinden alle reizigers, die het
Heilige Land bezoeken, aldaar in ontzag
lijke hoeveelheid een bolgewas, bekend on
der den wetonschappelijken naam van
„Oropanthus lutea" (van „opora", herfst,
en „anthoe", bloem, dus gele herfstbloem)
dat in September bloeit en geheele Land
streken bedekt.
Deze „lelie des volde" kan bij ona te lan
de in den vollen grond, zonder bedekking'
tegen vorst, gekweekt worden en bloeit dan,