Artisteng*rappen.
Parijs als bloemenstad.
De graai keer nogmaals aan en zei-
de toen tot mij
,,Ik heb reeds in mijn werken gezegd en
herhaal het tegenover u persoonlijk, dat el
ke zaak, waarvoor men gold noodig heeft,
een slechte zaak is, waarmee men zich niet
moet ophouden. Het is noodig, da/t ieder
voor zich en voor anderen het goede sohept
en dat goodo niet bij zijn naasten zoekt!''
„Ik, dorst naar het geluk!" antwoordde
de jonge arbeider graai Tolstoi, met de
hem eigen Zuid-Russische vervoering.
„Het geluk kan geen mensch van een an
der leenen l"antwoordde graaf Tolstoi vol
berusting en gela/tenheid.
De arboider uit Elmbcthgrad verliet
ontevreden Tolstoï, van vrien hij voor zich
zooveel gehoopt had, en is tot heden nog on
getrouwd gebleven.
Victor Capoul, die eens als tenor grooten
roem behaalde en nu m^t Pedro Gaiihard,
als directeur van de groerte opera te Parijs,
op zijn lauweren rust, schrijft mémoires in
een der Parijsche bladen.
Vooral van zijn vriendschap met Gaii
hard spreekt hij daarin. In de laatste jaren
van het keizerrijk brachten die twee hun va-
cantiedagen altijd samen door in de bad
plaats Luchon. Eens zoo vertelt Capoul
hadden zjj 5000 franken noodig voor een
liefdadig doel. Die som kon in het kleine
plaatsje slechts door een groote attractie
bijeengebracht worden, en Gaiihard had al
gauw wat gevonden.. De Carmen" zou wor
den opgevoerd, maar op een zeèr bijzondere
manier. Acht dagen later had die opvoering
plaats, in het park. Als plaats voor het
publiek was een stuk open gelaten; alleen
de kinderen mochten gaan zitten, terwijl de
volwassenen voor het recht langs een raster
werk te mogen staan en door de zon ver
brand te worden, een goudstuk moesten be
talen.
De opera werd door poppen gespeeld, die
Gaiihard aan touwtjes had. Maar achter
de coulissen zong de tenor Gayarré den Don
José, Gaiihard den Escamillo en de schoone
Angèle, een toentertijd zeer gevierde operet-
tenzangeres, de Carmen.
Eens kwam Gaiihard op het uur, dat allen
bij de bron wandelden, mert het nieuwtje,
dat den volgenden morgen om 6 uren een
Egyptische voornaamheid, prins Ibrahim
Paoha, zijn feestelijken intocht in Luchon
houden zou. Men kan begrijpen welk een
opwinding er in het badplaatsje heerschtel
Gaiihard deed het voorstel, dat een uit bad-
gasten samengestelde eerewacht zijn hoog
heid ontvangen zou. Tot hoofd van die
eerewacht werd in een geheime zitting van
het comité van ontvangst Capoul benoemd.
Hij nam het aan, ofschoon hij er een voorge
voel van had, dat de heele zaak een grap
was.
Den volgenden morgen, precies om zes
uur stiptheid is een zwak van de vorsten
uit het Pharaoland hield de Egyptische
vorst, begeleid door vijftien ruiters, op een
prachtig paard zijn plechtdgen intocht. De
nakomeling van Ramses was schitterend op
getakeld. Een volle baard omlijnde zijn ge
bruind gezicht en geen spier van dat gezicht
vertrok hij bij de plechtige begroeting. Toen
de dames hem toejuichten, verhief hij ze
genend zijn met ringen versierde handen.
Uit zijn mond kwamen echter uitsluitend
dezelfde woorden: „Guarda balech aska
tatschi." De bezichtiging van den Pacha
duurde den geheelen dag en Ibrahim her
haalde maar onvermoeid zijn: „Guarda ba
lech askatatschi." Des avonds bracht men
den hoogea gast in de club, waar hem ter
- eere gespeeld zou worden. Nauwelijks ech
ter zat de Prins aan de groene tafel, of hij
wierp zijn fez weg. Toen sprong hij op de
tafel en riep in een taal, die allesbehalve
Egyptisch klonk: „Nu heb ik genoeg van
al dat geanamamuachi, schaapskoppenik
ben moe en ga slapen,"
Ibrahim Pacha was een origineele Parij-
zenaar, die voor het baantje van prins uit
gezocht was door Cailhard, die be*^ zijn rol
en ook het geheim.innige: „GuaiWi balech
askatatschi'', waarvan hijzelf de beteekenis
niet wist, had ingestudeerd.
Frentbrief kaarten.
Wij noemen de maanden Juli en Augustus
onze vacantie-maanden. Met evenveel recht
zou men ze de „prentbriefkaartenmaanden"
kunnen noemen.
Het is ongelooflijk zooveel prentbrief
kaarten in deze zomermaanden weer worden
verzonden. In Engelsche en in Duitsche
kranten vonden wij bij de jaarlijksche rap
porten van posterijen wel emdelooze staart-
cijfors voor de van illustraties voorziene, als
drukwerk verzonden kaarten, maar elk
jaar neemt dit cijfer reusachtig toe, en dit
jaar, iu dit mooie tot reizen en trekken op
wekkende seizoen, beloven deze cijfers alle
van vorige jaren aohter zich te laten.
Het reis- en postwezen staat in het tee-
ken van de prentbriefkaart.
En terwijl langzamerhand iedereen mede
schuldige is geworden aan deze prentbrief
kaart-manie, vraagt men wat toch de oor
sprong kan geweest zijn van deze vinding,
waaraan een dergelijke populariteit ten
deel viel.
Het schijnt, dat in den Framsch-Duitschen
oorlog de eerste prentbriefkaarten gebruikt
werdenen wel aan de F ransche rijde, wat
men niet zou afleiden van den naam, dien
velen nog maar niet kunnen uitspreken of
loslaten: Ansichtskarte.
In het departement van de Sarthe werden
toentertijd 40,000 man Fransche troepen
geconoentreerd en een daar wonend druk
kertje, Léon Besnaxdeau, kwam op het
denkbeeld, het den 6chrijftragen en schrijf-
onkundigen soldaten gemakkelijk te maken.
Hij begon eerst met kaarten, waarop kanon
nen, granaten, bommen en allerhande wa
pens tot een smakelijk allegaartje waren
bijeengebracht: ze hadden een aardigen af
trek. Toen bracht de drukker in den handel
kijkjes op de kampen, op de stad, waar men
ingekwartierd lag, zoodat de soldaten er
niets anders bij te voegen hadden dan:
„Hier zit ik nu."
Maar toen het Fransche legerkorps naar
huis werd gezonden, liet het boekdrukkertje
zijn prachtidee verder ongebruikt liggen.
En de prentbriefkaart rustte.
In 1890 begon Duitschland, daarna Oos
tenrijk er weer mee. Engeland nam de
prentkaart over en populariseerde haar,
nadat het „General Post Office" toestem
ming had gegeven, dat door particulieren
uitgegeven briefkaarten in omloop kwamen.
Later nam Duitschland de eerste plaats
weer terug. Vooral als wereldleveranoier
van prentbriefkaarten staat het boven aan.
De verbruiksrecord6 zelf houdt echter Enge
land.
Zoo op „holiday's", als de stadsbevolking
naar de „seaside" vlucht, worden er wel
eens op een enkelen dag meer dan honderd
duizend „Groeten van..." in de plaatselijke
„seaside-"bussen geworpen; tot wanhoop
van alles, wat met de posterijen te doen
heeft.
Tijdens de regeering van koning Louis
Philippe, dus nog niet zoo héél lang gele
den, werd de eerste bloemenwinkel te Parijs
geopend.
In 1870 telde Parijs dertig bloemeuhande-
laars, terwijl tegenwoordig meer dan vijf
honderd bloemenwinkels een omzet hebben
van dertig millioen franken per jaar.
In den winter komen 'de bloemen van de
Riviera, in den zomer uit de omstreken van
Parijs. Vooral de omstreken van Sceaux le
veren massa's bloemen; voornamelijk rozen,
viooltjes, hyacinten, tulpen en narcissen.
Rozen worden ook geteeld in Parijs zelf en
in de nabijiiggende plaatsjes, in de voorstad
Grenelle, en in Vannee en Montrouge, Mon-
treuil levert vlier en sedert eenige jaren ook
chrysanten. Lelietjes-der-dalen komen uit
Bagneux, heliotroop uit de voorstad La
Gladre en bladplanten uit Versailles.
De bloemencultuur gaat gemiddeld niet
verder dan twintig kilometer buiten de ves
tingwerken, want de kweekers, dio op de
Parijsche markten verkoopeu. moeten bin
nen een nacht den heen- en terugweg afleg
gen.
Iu Parijs worden ook veel winterplanten
gekweekt in serres, maar niet genoeg voor
het groote verbruik.
De bloemenzendingen uit de steden aan
de Riviera stijgen in 'den winter ongelooflijk
hoog. De snelhoid der verzending ontneemt
den bloemen niets van haar fristfhheid. Bij
de aankomst worden zij aanstonds in bet
water gezet, waardoor rij frisck blijven, ttes
avonds, dus 36 uren na den pluk, ziet zulk
een bloem er uit alsof zij regelrecht uit den
tuin kwam.
's Morgens in de vroegte begint de markt
Behalve de eigenlijke bloemenhandelaars,
die met de commissionnaïrs der kweekers iu
doorloopend contact staan, zijn de grootste
klanten de oberkellners van de groote Parij
sche restaurants en de eigenaressen van
bloemenstalietj es.
VOOR DAMES!
De moderne Engelsche dames zijn onver
moeid in het zoeken naar nieuwe bezighe
den, om zich den tijd tj verdrijven. Rijden,
golfspelen, zwemmen, automobielrijden,
schermen, dit alles üOGn rij, om zich maar
niet te vervelen. Golf is op hot oogenblik
de geliefkoosde beaighedd; dit wordt zon
der hoed gespeeld, want noeden verhinde
ren de vrije beweging. De dames vervallen
in de gekste dingen. Het fluiten kwam in
de mode, en adles, wat tot de élite behoorem
wilde, floot. Theepartijtjea, waarbij gerookt
werd, en muzikale a/vond; es, waai op pikan
te gesprekken gevoerd werden, was bet
nieuwste. Soms waren aangekleede honden
en katten de olou van het seizoendan weer
waren het particuliere sohouwburgvoor-
stellmgen.
Een andere mode voerde het schermen
in en met deze sport kwam te gelijk een
voorliefde voor allerlei lichaamsoefeningen.
Nu is een mode in de kleeding van voor
meer dan een eeuw weer opgerakeld.
De markiezin De Pompadour hield veel
van rozen en had in haar tuin en in haar
vertrekker) geen ander sieraad dan deae
bloemen.
Haar kleederen bestemden uit brokaat,
met iceon versierd, de kanten waren rozen
kleurig en haar pantoffeltjes bijna verbor
gen onder roeekleurige rozetten.
Nu willen de dames in al haat kleederen,
behalve de sportkoetuuma, er uitzien als
madame De Pompadour, en zij omhullen
rich met gaas en beschilderd chiffon, alles
zoo bont en teer als vlindervleugels. Ook
een déjeuner la Pompadour is in de mode
en een portret van de markiezin uaar een
beroemd oud portret, versiert de menu's. De
meest geliefde dams ie het menuet, dan
Spaansche danaern, die in hun wildheid een
bekoorlijk contrast vormen mot het rocooo-
kostaum.
Niet meer de Cake-Walk, niet meer de
schreeuwende dansen van eenigen tajd ge
leden, maar oude, zacht fluitende muziek
en plechtig gaan op langzaam rhythme.
Zoo be eren de grillen der moderne vrou
wen van hot uitgelaten© dolle e»n bizarre
weder terug naar de schoonheden van mu
ziek, kunst en vrouwelijke liefdadigheid.
Na de schildpad, die de dames aan een
collier op hun ooreage droegen die mode
kwam uit Amerika na het kameleon, het
daaiop volgende modediertje, der Ameri
kaan sche dames is er nu weer een ander
diertje, dat zich in de modegunst der Ame
rika ansche schoon en, prinsessen en koning
innen van ijzer-, koper, en petroleum-
kemingen mag verheugen.
Het is een „bijou-aapjo (zou men hier
zeggen), een snoezig, klein aapje, nauwe
lijks 12 c.M. lang, dat, zeer zeldzaam
op Venezuela voorkomend, met groote moei
te door de negers daar gevangen wordt.
Dit leelijk en gezichten trekkend dier
dragen de elegante vrouwen van New-York
en Chicago in een zak van hun japon; het
diertje heeft dan een bonte overjas.