LEI DSC K DAGBLAD. WOENSDAG 20 JULI. - TWEEDE BLAD.
Anno 1904
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
De erfgename van Desmond.
No 13621
stemming over de Drankwet. Er
staat o. a. het volgende in:
„De Tweede Kamer dear Staten-Generaal
heeft Vrijdag 1 Juli in eindstemming bij
„tweede leaang" het „gowijeigjd drankwet-
ontwerp" aangenomen. Wij wenschen onze
Regeer ing sruooes met dit werk. Want wat
men er ook van moge zeggen, er is een flink
ötuk werk geleverdStraks zullen wij dit
nader aantoonen. Eerst een woord aan het
adres van onze zuster De Blomoe Vaan
In ona No. 23 hielden wij aan haar adres
gericht, vol, dat de geheele linkerzijde dor
Kamer uitgezonderd de Soc.-dem. zich
bij de behandeling van het ontwerp-Drank-
wet heeft laten kennen als borrelminnend.
De Blauwe Vaan (het blad der niet-Chris-
telijko drankbestvj d c ra) verwees ons naar
de grooto katholieke peis, do discussie© en
stemmingen in „do Kamer, om ons te laten
opmerken, dat de katholieken juist het
initiatief namen om de wet te verzwakken.''
Wij deelen doze meaning niet. Het eer
ste belangrijke amendement van katholieke
zijde was dat van Bol si us op art 3, over
het vervallen der eischen van benedenver
diepingen aan do straat, volledig inzicht,
enz., d. i. aangenomen met 64 (waaronder
o. m. de soo.-dem.) tegen 22 (waaronder
Karnebeek on Nolens). Nu, die bepalingen,
de Red. van De Blauwe Vaan zal het
met ons eens zijn, hadden even/veel' vóór
als tegen, en hot goede, dat er in Lag, is
door art. 2b. al. 1, 2 en 3, wel weer in de
praktijk te brengen, evenals door art. l&L
voor „verlof-huizen, ton gevolge van een
amendement-,,Bolsius."
Het blad hekelt vervolgens de houding,
door den drankbestrijder Goeman Borge
sius aangenomen.
Het gaat dan aldus voort:
„Ook do eindstemming heeft bewezen,
dat de linkerzijde er een partijkwestie van
heeft gemaakt: want De Blauwe Vaan
zal ons toegeven, dat do heeren Rink, Lief-
tinck, enz., niet tegen stemden, omdat zij
een meer strenge Drankwet wenschen.
Deze Drankwet gaat hun vóél te ver, Hos
kwam dat niet uit bij het Verbod omtrent
openbare middelen van verroer en in
wadbtkamer©. 't Is onze Regeer ing een eero,
dat zij het politiek spelletje dier heeren
heeft doorzien en front tegen hen heeft ge
maakt.
Natuurlijk hebben wij aanmerkingen,
maar laten wij eerst het goede waardee-
ren, wetende, dat aanmerkingen maken en
voorstellen doen en adrceseoren gemakke
lijk is, maar hoogst moeilijk een wet te
maken, die all on voldoet. Dr. Kuyper had
geen wet te leveren voor de in vele pun
ten nog onderling zeer verdeelde 40,000
drankbestrijders, maar voor het Noderland-
scho volk. Een drankwet kan in een land
als hot onze alleen bosohermend ten
opzichte van het zwakke optre
den."
Het blad, instemming betuigend met do
woorden, door dén heer Brummolkamp in
da Kamer gesproken, la van oordeel, dat,
indien deze wet flink wordt toegepast en ge
handhaafd, zij ten zegen kan zijn voor ons
volk, een het eindigt zijn beschov ing al
dus:
„De Drankwet, zooala die Vrijdag 1 Juli
is aangenomen, is een goed stuk werk,
waarmee wij onze Regeer ing, wij herhalen
het geluk wenschen; die wet kan, mits goed
gehandhaafd naast do moreele actio van
ons, gaheel-onthouders, van grooton in
vloed zijn op de geestelijke verheffing van
ons volk.
Op ons rust nu de dure plicht te zorgen,
dat over jaren, indien weer een drankwet-
ontwerp aanhangig wordt gemaakt, do Re
geering kan rekenen op een Kamer, die,
hoe „staatkundig" ook ingedeeld, tegen
het drankkwaad eendrachtig front maakt."
De Zutfensche Courant- komt in oen
hoofdartikel op togen de voorstelling van
anti-rev. zijde, als zou door de liberalen te
gen de Drankwet zijn gestemd uit de
overweging, dat men bij de volgende poli
tieke verkiezing den abeun der „kroegba
zen" zal noodig hebben.
„Het feit, dat de vrijzinnige partijen",
aldus schrijft het blad, „nagenoeg als
één man, en daarbij gesteund door een
par R.-K. leden, tegen de Drankwet heb
ben gestemd, en de geringschatting, waar
mee die wet wordt beoordeeld door de
drankbestrijders zeiven, zijn voor de Regee-
ringspartij en speciaal voor de anti-rovo-
lutionnairen een harde noot, die zij nog
niet. gansokolijk hebben kunnen kraken
Die teleurstelling is begrijpelijk.
Sedert de poreoonsvergoding in de partij
van Groen van Pri nsterer al lea behee recht,
was de verwachting van den arbeid, dien
dr. Kuyper op dit gebied zou leveren, tot
brekons toe gespannen.
Hoe bittor teleurgesteld geheel Neder
land is geweest, toen die wet in behande
ling kwam, en de Regeerring, die gesnoefd
had geen duimbreed te zullen wijken, over
de geheele linie terugweek voor de belan
gen dor café-houder; hoe die teleurstelling
tot verontwaardiging steeg, toen bij hot
openbaar debat over do Drankwet het
wetgevend onvermogen van den minister
Kuyper zich bij elk onderartikel zoo duide
lijk bloot gaf; hoe de wet onder de discus
sie is veranderd tot onkenbaarheid toe; hoe
verscheidene bepalingen slechte gered
zijn, doordat de socialisten den Minister
bijsprongen; dit alle© ligt nog versoh in
het geheugen.
De ontgoocheling aan do zijde dargenen,
die in dr. Kuyper een soort St.-Joris had
den gezien, wiens scherpe speer den drank
duivel zou dooden, en die hem haddou be
schouwd als het wetgevend talent bij uiit-
nemendhoid die ontgoocheling is begrij
pelijk, en kan zelfs in het gemoed van hen,
die hot niet met de Regeoringspa/rtij eens
zijn, een snaar van medegevoel doen tril
len.
Doch dat medegevool verandert spoedig
in afkeer, wanneer men ziet, mot hoe wei
nig waardigheid die teleurstelling gedra
gen wordt.
Niet alleen, dat de Regeoringspors dage
lijks als een woedende Achillis te keer gaat
tegen hen, die het niet met hun gevoelen
iconden overeenbrengen vóór de wet te
stemmen, erger dan dat, zij raast nu, dat
de liberalen 't met de „kroegbazen" houden,
dat zij de hulp der „kroegbazen" bij do ver
kiezingen noodig hebben, en dat zij ddérom
tegen de Drankwet stemden. En het is spe
ciaal de heer Borgeeiua, tot wicn dit ver
wijt wordt gericht
Zij, die do Kamerdebatten gevolgd heb
ben, of gelezen hebben, wat naar aanled-
ding daarvan geschreven is, weten, dat dit
laster is.
Do hear Borgeeiua heeft openlijk ver
klaard tegengestemd te hebben, omdat deze
wet hot „den drankverkoopers te gemakke
lijk maakt, door de mazen van do wet
heen te glippen."
Het is overigens eigenaardig, dat het
verwijt, de vriendschap der „kroeghou-
dera" te zoeken, juist gericht wordt tegen
den heer Borgesius, den afgevaardigde van
Zutfen.
Immers, zij die zich nog den stembus
strijd in het district Zutfen ten jare 1901
herinneren, zullen weten, dat toon juist
door do vrienden van dr. Kuyper, die des
tijds den tegen-candidaat van mr. Borge
sius, den heer Tutein Nolthenius, mot alle
kracht steunden, geen middel onbeproefd
is gelaten, om d© drankverkooperB tegen
den heer Borgesius te wapen t© roepen.
De afgevaardigde van Zutfen, toen nog
minister van binnenlandsohe zaken, had in
1900 een ontwerp-Drankwet ingediend, dat
bij de koffichuishouders op krachtig verzet
stuitte.
Maar wie anders dan de voorstanders
van de oandi datuur-Nolthond us, waar
onder de anti-rovolutionnairen hot harts-
toobtolijkst aan den strijd deelnamen
zijn hot toen geweest, die tijdens den be
doelden verkiezingsstrijd dat Drank wets
voorstel tegen de oaiwHdatuur- Borgesius
hebben uitgespeeld
Indien er dus ooit sprake kan zijn, van
steun te zoeken bij de „kroeghouders", dan
moot de Regeermgspers die niet zoeken
aan onze zijde, maar aan de hare. Zij heeft
slechts de geschiedenis van de verkiezings
campagne in hot district Zutfen, anno 1901
op te slaan, om tot do ervaring te komen,
dat het haar partij ia, die gepoogd heeft,
den drankbestrijder Borgesiua ten val te
brengen door hulp der vergunninghou
ders. Dezen heetten nu „kroegbazen", in
de taal van de Regeoringspors. Toen heet
ten zij anders, want men had hen noodig.
Mot betrekking tot de houding der libe
rale partij merkt het blad op, dat deze zich
inzake de drankwetgeving steeds op hot
juiste standpunt heeft geplaatst, dat ge
tracht moet worden aan do óóne zijdo het
drankmisbruik te bestrijden, zonder aan de
andere zijde onbillijk in to grijpen in
verkregen rechten. Aan den heer Borgesius
zou wellicht ten laste kunnen worden ge
legd, dat hij zich door zijn drankbostrij-
dersijver te ver heeft laten voeren in eerst
genoemde richting, doch nimmer, dat hij
heeft getracht de drankverkoopers in het
gevlei te komen. Daarvan getuigt zijn le
ven, zijn Drankwet en zdjn houding bij do
behandeling der ellendige wofc-Kuyper.
De anti-rovolutionnaire partij daarente
gen kan het verwijt niet ontloopen, dat zij,
het vaandel zwaaiend van een drankbe
strijding, die zonder verschoondng do
drankzonde te lijf zou gaan, uit vrees voor
do protesten der drankverkoopers op de
vlucht is geslagen, na in 1901 haar strijd
tegen den drankbestrijder Borgesius te
hebben gevoerd, zijdo aan zijde mot bon,
dio zij thans als „kroegbazen" qualifioeort.'
Het Maandblad tegen de Ver valse fun gen
schrijft:
Het komt herhaaldolijk voor, dat men do
vraag tot ons richt, of bij een wel geconsta
teerde vorvalsching, dc namen der be
drijvers in het publiek belang open
baar gemaakt mogen worden. Het
schijnt dat de vrees om nomen te noemen
zoo sterk is, dat zelfs voorname dagbladen
in hun antwoorden aan desbetreffende aan-
vragere, duidelijk te kennen geven, dat zij
bij het noemen van namen, hoe gaarno rij
dit ook zouden doen in vele gevallen, met
den straf rechter in aanraking zouden ko
men.
Wij hebben nu een6 onze verechill'ondo
jaargangen nagegaan en vinden over dit
onderworp o. a. het ondervolgend advies
van den heer mr. J, P. A. N. Oaroli, het
welk ons belangrijk genoog voorkomt, om
nog eens onder de oogen van het publiek
te brengen.
„Het aangewezen middel om aan de be
treurenswaardige praktijkon dor verval-
sohers de grootst mogelijke afbreuk te doen,
bestaat o. a. daarin, dat do artikelen, die
men van vervalsohing verdenkt, aan een
scheikundig onderzoek onderworpen, en de
uitkomsten van de analyse ter kennis van
de belanghebbenden gobraoht worden. Maar
zal men langs dezen weg slagen, dan is één
ding vóór alles wenschelijk, t. w. dit, dat
nevens de uitkomsten, oodc de gevolgtrek
kingen uit hot ohomisch onderzoek aan de
kennisneming van het publiek onderwor
pen, en tevens de namen van de producen
ten den volko verkondigd worden.
Daarin, maar ook alleen daarin, ligt hot
eenig afdoende middel tegen de dagelijks
grootor wordende vcrvalschingen. Een ge
vaar echter is er, dat zich daarbij dreigend
vertoont, het gevaar nl., dat hij, wiens
praktijken door de toepassing der schei
kunde ontmaskerd worden, zioh de hulp
des rechtere tracht te versohaffen, tegen
degenen, die, zeer zeker hot belang der
maatschappij, maar daarvoor gewis niet
dat van den vervalsohenden producent be
vorderen.
Aan wie van do partijen, die dus met
elkander in botsing komen, zal in de rechte
zaal de overwinning verblijven? Door de
geachte redactie van dit blad uitgenoodigd,
daarover een beknopt advice uit te brengen,
voldoe ik gaarne aan dat verzoek. Ik wil
mijn gevoelen slechts zeer kort uiteenzet
ten; do beantwoording, die dc quaestie moet
oplossen, zijn de art. 1408 en 1412 B. W.,
die aldus luiden:
Art. 1408. De burgerlijke rechtsvordering
ter zake van laster, hoon of beleedigdng
strekt tot vergoeding der schaden, en tot
betering van het nadeel, in eer cn goeden
naam geleden.
Art. 1412. De burgerlijke rechtsvordering
ter zake van laster, hoon of beleediging
kan niet worden toegewezen, indien niet
blijkt van het oogmerk om te beleedigen,
In Met Vaderland schrijft de Leid-
scho hoogleer aar Bolland, wiens
naam bij het debat over het Hooger
O n d o rw ij s m de Eerste Kamer
door den heer Van den Biesen werd
genoemd, het volgende:
„Veroorloof den ondergeteekende weder
eenige woorden van openlijk verweer, dit
maal naar aanleiding van wat er over ons
Hooger Onderwijs te doen geweest is in de
Eerste Kamer.
Wanneer men den Leidschen hoogleeraar
der wijsbegeerte van Roomsoke zijde met
geweld tegen dat Hooger Onderwijs wil uit
spelen, vordert de goede trouw, dat men
dit doe met het oog op het feitelijk door hem
gegeven onderwijs on om te beginnen don
philosophie-profeeaor onderscheide van den
sohrijver over kerkgesohiedenis. Mijn ver
handelingen over „Roomsehe Historie", de
„Roomsche biecht" en diergelijke, worden
geschreven met het recht, dat ieder heeft
om door den druk openbaar te maken wat
hij meent in het openbaar te kunnen ant
woorden, doch wie mijn onderwijs kent,
weet, dat zij geheel buiten dat onderwijs
omgaan. Welk Roomscho ia er, om te getui
gen, dat hij van mij een ooi lege heeft ge
volgd, waaruit een hinderlijke, aan zijn
Kerk vijandige partijgeest sprak? Wat ik
heb voor te dragern aan die mij willen
hooren, en tot mij komt men uit vrije
beweging, is do redeleer, die zeer zeker
niet kinderlijk geloovig maakt, even woinig
als zij materialistisch of socialistisch of
anarchistisch maakt, die veeleer met name
aan Roomschen hun kinderlijkheid zoude
ontnemen, ingeval zij tot mij kwamen, dooh
die ontnuchtert en verheldert zonder den
geringsten partijgeest, zonder eenige ver
melding zelfs van Roomsche zaken. Vijand
schap, eenzijdige en partijdige vijandschap,
tegen kerkelijke „rechtgeloovigheid" spreekt
uit mijn lessen zoo weinig, dat menigeen
onder mijn gehoor met het kerkelijke leven
voor hot eerst is gaan... sympathiseeron en
ik to Leiden zelfs word tegengewerkt door
eerlijke, doch „benepen vrijzinnige" hoog
leeraren, die aan studenten mijn lessen ont-
raden, omdat ik op zoo bedenkelijke wijze
sympathie inboezem voor kerkelijke orthodo-
,xie. Niet alsof men door mijn onderwijs
inderdaad van vrijzinnig weer rechtzinnig
werdmen wordt van de wijsheid vrijzinnig
in den zin van redelijkheid on billijkheid,
on dat met name geen Roomsch geloof in
zulk een vrijzinnigheid vermag te gedijen, is
1 geen gebrek van de wijsheid, maar van dat
Roomsche, afsluiting behoevende geloof,
j Dat het Roomsche geloof zich moet vervluch
tigen in een echt academische mannelijk
wijsbegeerige gedaohtenwereld, geeft ook
aan het domste Roomsche Kamerlid nog
niet het recht, om van mij te gewagen als
van een hoogleeraar, die om zijn vijand-
sohap tegen Rome bonoemd is, of in vijan
digheden tegen Rome zijn ambtelijk bestaan
zoekt. Wie zoo spreek^ uit hoon en smaad
,on laster, laat ons zeggen in rijn dom
heid, doch lasteren doet hij èn de Regee-
ring, die mij heeft benoemd, èn liet Hooger
Onderwijs, waaraan deel heb, en mijzel-
ven, die als hoogleeraar der wijsbegeerte
persoonlijk verre verheven ben boven de
bekrompenheden, die men toont togen mij.
En wanneer hij dan toont, niet eens de ti
ntels te kennen van wat ik over Rome ge
schreven heb, laat etaon, dat hij feitelijk
zoude weten wat ik ben en zeg in mijn
qualiteit, dan behoort de vraag van zoo
iomand hoe men de driestheid heeft kunnen
hebben, een man als ik ben tot philisophie-
professor te benoemen, door alle ontwik
kelden in den lande te worden gebrand
merkt als een heiligschennis aan de weten-
eohap, als een domme onbeschaamdheid,
zooals die t© verwaohten is van een Roomsch
partijganger. Want wie heeft zoozeer als
oen Roomsch partijganger een vrijbrief, om
in zaken van onderwijs, te schimpen op dat
gene, waai*van hij niet het geringste weet
'of verstaat?"
In De Wereldstr\jdt orgaan der Christe
lijke Drankbestrijders, komt een uitvoerig
artikel voor naar aanleiding van de eind-
73)
Zij stond op en trad op do deur der hut
toe; deze was gesloten. Zij viel op de knie-
en en tranen van dankbaarheid rolden haar
langs de wangensnikkend stamelde zij
haar dank voor de ongedachte redding.
Toon stond zij op, wasohte zich het bleeko
gezichtje en kamde de lange, krullende lok
ken. Zij gevoelde zich nog zeer zwak, maar
de dorst en de ijlhoofdigheid waien geluk
kig verdwenen. Gypsy was weder zichzelf.
Juist was zij met haar toilet gereed, toen
de deur dor kajuit geopend werd en een
man binnentrad, met bruin, verbrand gelaat
met zwaren, zwarten baard en glinsterende
oogeneen man, die haar beleefd en vriende
lijk glimlachend naderde.
„Mademoiselle is weer boter; mademoi
selle is hersteld?" vroeg hij.
Gypsy knikte toestemmend met het
hoofd, terwijl rij hom kalm aanzag.
„Mademoiselle, dat is de brik „AmaJia"
op weg naar H&vre. Ik ben er heer en
meester en uw dienaar, Jules Menarl"
Overstelpt door dankbaarheid, liep Gyp
sy op hem toe en bracht zijn hand aan haar
zachte ,roode lippen
„Tk heb u mijn leven te danken I" riep
zij uit. „Als gij er niet waart geweest, dan
lha;d ik een ontzettenden dood moeten ster-
Oven. O, ik dank u, kapitein Menard, ik
Belank u uit het diepst van mijn hart."
R Zijn oogen schitterden,
fj ..Mademoiselle, ik acht het mij een groot
geluk; ik zou het voor niets ter wereld ge
mist willen hebben 1 Ga zitten, ik heb u een
kop chocolade gebracht, gij moet eerst ont
bijten en dan moet u mij eens alles vertel
let, mademoiselle; ik verga van nieuws
gierigheid om te weten te komen hoe gij
daar in dat bootje gekomen rijt
Gypsy had niet veel lust om tegenover
•dien vreemdeling in bijzonderheden te tre
den.
„Er is niet veel te vertellen," zoide rij.
„Ik heb een vijand, die mij kwijt wil zijn,
vraag mij niet waarom, want dit weet ik
zelf evenmin. Hij heeft mij in dat bootje
gelokt en mij midden in zee aan mijn lot
overgelaten, dat Is alles 1"
„Mademoiselle I Het is ongelooflijk 1"
„Natuurlijk klinkt het ongelooflijk. En
waarheen brengt u mij thans, naar H&vrel"
„Ja, naar Hftvre. Dat ia een gevaarlijk
sujet, die vijand van u. Enfin, daar kan hij
u niet achtervolgen, 'daar zal ik trouwens
wel voor zorgen, mademoiselle. Ik zal u
beschermen, gij hebt niets te vreezen."'
„Maar wat moet ik te Havre doen?' riep
Gypsy. „O, neen, ik moet zoo ganw moge
lijk terug. Ik ben sleoht, weet u, ik wensch
mij op mijn vijand te wreken. Er zijn veel
schepen op weg naar New-York, gij zult er
wol een passeeren en dan kan ik daarop
overgaan. Iets zegt mij, dat ik zoo gauw
mogelijk naar huis terug moert keeren.
Neem, ik wil niet naar H&vre, die man
komt zoo gemakkelijk niet van mij af I Ik
ga terug."
Monsieur de kapitein glimlachte zoetjes.
„Mademoiselle is klein, maar dapper;
dk bewonder haar. Wil rij trachten het rich
zoo aangenaam mogelijk te maken aan
boord van mijn eenvoudige schuit, totdat
wij een terugkeerend sohip gepraaid heb
ben Alleen de hofmeester en ik spreken
wat Engelsch Als ge iete verlangt of noo
dig mocht hebben, wend u dan altijd tot
mijgij hebt mijn kaj uit, ik beschouw u als
mijn gast. Mademoiselle, gij hebt een vriend
gevonden, die u steeds trouw zal blijven."
„En belooft u mij, dat ik niet verder
dan noodzakelijk is met u mede zal" gaan,"
zei Gypsy „Dat u mij op het eerste schip
het beste laat overgaan, dat op weg is naar
New-York?"
„Als mademoiselle er bepaald op ge
steld is."
„Ja, ik wil, ik moet terug! Is er geen
enkele vrouw aan boord van de „Amalia"?"
„Geen enkele."
Dit antwoord vervulde Gypsy met een
vreemd gevoel van onveiligheid.
„Als u er niets op tegen hebt, kapitein
Menard, dan zal ik nu op het dék komen,"
zei do zij opstaande, ten einde rijn door
dringenden blik te ontgaan. „Ik wil Liever
dadelijk naar een huiswaarts koerend sohip
uitkijken."
„Ma foi 1 Mademoiselle, hebt gij zulk
een haast om ona te verlaten?"
„Ik heb haast om in mijn eigen land te
rug te keeren."
„Naar uw vijand, petite, of naar den
een of anderen minnaar, dien gij daar
hebt achtergelaten?"
Het driftige bloed steeg baar nour de
wangen.
„Ik heb mijn man daar achtergelaten,
mijnheer", zeide zij, hem uitdagend aan-
zionde, en voor de eerste maal aanspraak
makende op de verhouding, waarin rij tot
Steef Darke stond.
Hij schrikte.
„Gij I Onmogelijk I"
„Ik heb mijn man daar achtergelaten,"
herhaalde Gypsy mot nadruk, „en hij zal
niet weten wat er van mij geworden is. Nar
tuurlijk moet ik dus zoo spoedig mogelijk
terug."
De kapitein staarde haar aan mot een
zeer onaangename uitdrukking in do
oogen.
„Ja, ja, ik begrijp er alles van. Hij
is uw vijand. Hij was het, die u op zee aan
uw lot overliet, die soburk I Gij hebt nw
man niet üof. petite."
„Ik verzeker u, dat hij van mijn weder
varen niet het minste afweet," antwoordde
Gypsy, de laatste woorden ontbeanfcwoord
latende, „Neem mij niet kwalijk, maar we
zullen liever niet verder over hem spreken.
Hot moet u, dunkt me, ook vo'komen hot
zelfde zijn, of ik mijn man liefheb of niet,
ik houd niet van onbeschaamde vragen."
„Zoo, denkt u, dat mij dit volkomen het
zelfde is?" mompelde Menard; „gij weet
niet wat gij zegt, mademoiselle."
„Is die man krankzinnig?" riep Gypsy.
„Mijnheer, ik verlang op het dek te gaan."
„Mademoiselle, uw wil is mij wet gal"
antwoordde hij, de deur der hut voor haar
openende.
Er woei een gunstige wind, alle zeilen
waren bijgezet en de brik kliefde pijlsnel
de baren. Gypsy zat tusschen de gebruinde
Fransohe matrozen, die haar met levendige
verbazing aanzagen, onderwijl in hun
eigen taal met elkander sprekend. De ka
pitein kwam ook boven en liep telkens
voor baar heen en weder; rij vermeed ech
ter steeds hem aan te zien. Er lag iets in
rijn oogen, dat baar met anuiteprekelijfcen
angst vervulde.
maar integendeel noodzakelijke verdedi
ging, rechtmatig© aanklacht©, verplichting
om getuigenis dor waarheid to geven, plich
ten van ambt, post, bediening of eenige
wettige botrekking, of ook andere recht
matige of geoorloofde inzichten, tot do
daad, welke anders koonend of beleedigond
zou zijn, billijken grond en aanleiding heb
ben gegeven.
Do govolgtrekking, die uit deze artike
len valt op to maken, is eenvoudig geen
andore dan deze, dat de producent, wiens
vorvalsching aan d© kaak wordt gestold,
door het publiceeren van zijn naam cn do
analyse zijnor vervalsahto waren, nimmer
dc hulp dier wetsbepalingen zal kunnen
inroepen, dewijl uit dio oponbaarmaking
nimmer de bedoeling om den producent in
eer of goeden naam to krenken kan of mag
afgeleid wordon. Do rechtspraak ton onzont
beveiligt den deskundige tegen ieder ge
rechtelijk optreden van den verval schor of
kwakzalver, getuige do bekende procedures,
waarin hot Maandblad van do V ereenigxng
tegen de Kwakzalverij do zege behaalde.
Indien de scheikundige zich convoudig
bepaalt tot het vormeiden van zijn bevin
dingen en van den naam van den fabri
kant, die het onderzochto artikel aflevert,
ka hij gerust do gerechtelijke stappen van
don ontmaskerden vervalscker afwachten.
Eenige geringe twijfel zou echter nog
kunnen overblijven. Toegegcvon nl., dat de
hierboven bedoelde handelwijze van een
scheikundige niet in de tonnen van ari.
1408 B. "NV. valt, zou dan zijn daad, zonder
beleedigend, daarom toch niet onrechtma
tig kunnen zijn en hem tot schadevergoe
ding kunnen verplichten, krachtons art.
1101 B. W.?
Art. 1401. B. .W Elke onrechtmatige dAod,
waardoor aan een ander schade wordt toe
gebracht, stelt dongene, door wiens schuld
do schade veroorzaakt is, in de verplich
ting om dezelve te vergoeden.
Ook deze vraag moet m. i. met beslist
heid ontkennend beantwoord worden. Een
eerst© vereischto van do toepasselijkheid van
dat artikel is nl., dat do daad onrechtma
tig, d. w. z. dat ze door de web verboden
zij. Welnu, voor zoover mij bekend is, be
staat er gelukkig I in dc Nedorlandscho
wetgeving geen bepaling, die den beoefe
naar der chemie verbiedt, zijn wetonsohap
tem nutto van het algemeen nan to wenden,
op do wijze als hier wordt bedoeld."
Evenals De Nieuwe Koerier verklaart
ook De Tijd niet t© kunnen instemmen met
do bezwaren, door Het Huisgezin in zake
do religieuze o ndcrw ij zers ontwik
keld.
Hot blad schrijft:
„Zonder thane op doze zaak diep in t©
gaan, wonschon wij te verklaren, dat wij in
hot algemeen van uitzonderingsbepalingen
in onzo wetgeving, golijk worden aangege
ven, geen voorstanders zijn. Daoiora geloo-
von wij, dat het de voorkeur zal vordionen
eerst to onderzoeken, of or geen weg bestaat,
langs welken schoolbesturen met religieu
zen-onderwijzers cn onderwijzeressen con
flicten mot de aangehaalde voorschriften
kunnen vermijden. Em, als dat niet gaat, of
niet een ruiuior© uitzonderingsbepaling
kan geformuleerd worden, omvattende bijv.
allo onderwijzers cn onderwijzeressen, wier
salaris geheel of ton decle in den vorm vtua
huisvesting, kost, enz. ontvangen woidt."
Het Huisgezin handhaaft tegenover De
Nieuwe Koerier on eon „leekcn-onderwij-
zer", die aan het blad een stuk toezond, zijn
bezwaren.
Omtrent de salaris-kwestie zogt hot Bos
sche orgaan
„Van „genieten" in don zin als bij leekom-
onderwijzers het geval is, d. w. z. dat zij
volkomen vrij zijn over hun traktement te
beschikken zooala hun goeddunkt, kan bij
kloostoilingon geen sprake wezen.
Wol schijnen wij uit do woorden van
De(n) Nieuwen) Koerier to moeten lezen,
dat do religieus zijn salaris zou kunnen
behouden („want wat do onderwijzer mcfe
zijn traktement doet, moet hij persoonlijk
weten"), maar met de kloosterregelen is dit
o. i. toch niet overeen to brengen.
Van personen, die geen andere keus kobben
en kunnen hebben don hun traktement
Uur na uur vorliep, maar geen enkel zeil
kwam er in het gezicht. Do Franseho kapi
tein bleef Gypsy van tor zijdo in het oog
houden. Haar gezichtje was marmerwit.
Zij gevoelde zich zoo zwak, dat zij bijkans
niot kon blijven zittentoch verroerde zij
zioh niot. Waarlijk, hier was een al zeer
moeilijk te regeeren karakter. Beweging
loos bleof zij op het 'dek, steeds starend
naar den horizon, tot do invallende duister
nis haar het gezicht over het water benam.
En toen mijnheer de kapitein even later j
weder in haar nabijheid kw-ini, vond bij
haar bewusteloos achterover liggen. Hij
nam haar in zijn armen en droeg haar naar
beneden.
Den volgendon dag was alles juist het
zelfde.
Do kapitein bleef steeds in haar nabijheid
en bespiedde haar met gefronst voorhoofd
en somber glinsterend© oogen. Aan den och
tend van don dorden morgen, zeide hij tot
haar:
„Mademoiselle, gij vermoeit uzelf. Geef
dat vergeofsche uitzien, wachten en hopen,
opga met mij naar la bell© Franoe; vergeet
den man, dien gij hebt achtergelaten. Ik zal
voor u zorgen, ik zal u beschermen, ik zal
u honderd 'dnizend maal meer beminnen dan
hij ooit heeft kunnen doen, wie hij ook ge
weest is."
Gypsy keek hem aan. Thans werd alles
haar duidelijk; dc onbestemde angst had
gestalte aangenomen.
1
(Wordt vervolgd.)
1