Knappe dieren. Stofgoud. mei spreeuwen-regelmaat door het lucht ruim beweegt. De zwenkingen worden al kleiner en eindelijk doet 'de troep niet an ders dan loodrecht omhoog vliegen, klim men, klimmen, klimmen, totdat de afzon derlijke individu's niet meer te onderschei den zijn en alleen een ijle zwarte streep u den weg wijst, dien ze volgen. Eindelijk ver dwijnt ook 'die ijle streep in het wit van de wolken, of het blauw van de lucht, en nu irijn de zwaluwen verdwenen. Waarheen? Ge hebt midden in uw stee- nen stad een van de grootste natuurwonde ren aanschouwd. Ge kunt nog een uur hier blijven zitten, de zwaluwen keeren niet terug; ze vinden daar boog in de lucht, dui zenden meters hoog, hun nachtrust, geen mensch weet hoe. Geen wonder, dat ernstige en bedaarde onderzoekers naar aanleiding van dit en andere feiten, tot de uitspraak gekomen zijn, dat de vogels over ons geheel onbekende krachten te beschikken hebben, waardoor ze veel minder dan wij de belem meringen ondervinden van de zwaarte kracht, geringe dampspanning, vloeistof- druk en dergelijke lastige, physische omstan digheden. Op den bodem der zee. Langen tijd heeft men er aan getwijfeld, dat er op groote diepte leven kon zijnmen veronderstelde, dat het onvereenigbaar was roet de geduchte drukking, die zich in som mige streken van den Oceaan voordoet. Doch het leven schijnt universeel te zijn; het schikt zich naar de meest verschillende eischen en zijn vormen modelleeren zich naai alle omgevingen. Het is nu bewezen, dat overal, waar zich de voor de ademhaling noodzakelijke stoffen bevinden; overal, waar de temperatuur binnen zekere grenzen blijft, georganiseerde wezens worden aangetrof fen het is voldoende, dat er ergens zuur-, water-, kool- e>n stikstof is om het leven te doen ontstaan, een dikwijls ellendig leven zonder warmte, zonder licht, soms geheel in het duister gehuld, maar toch even be langwekkend voor den natuuronderzoeker als wanne r het. in de gunstigste omstandig heden verkeerde. Er zijn dieren aangotroffen in holen, waar het zonlicht niet doordringt, te midden der ijsvelden van de pool, op de sneeuwvel den van Siberië, op de toppen der hoogste bergen. De aarde is allerwegen bevolkt. Is het ook zoo gesteld met de zee, die het drie vierde der aardoppervlakte inneemt?De on- derzeesche navorschingen hebben in staat gesteld een bevestigend antwoord te geven. Er leeft op groote diepten der zee.die men voor het leven afgefloten hield, gansch een wereld, welke 92 honderdsten der zeeruimte inneemt. Toen in 1860 de onderzeesche telegraafka bel tusschen Sardinië ©n Algiers op een diep- te van 2800 M. brak en hij opgehaald moest worden voor de reparatie, vond men op de stukken dieren, die er zich aan vastgehecht hadden en nog levend waren. Men kwam toen op het idee den bodem der zee wetenschappelijk te onderzoeken. Een vaartuig, de Challenger", werd opzet telijk voor dit werk in Engeland uitgerust. Het had een waar natuurkundig en che misch laboratorium, een kabinet, voor na tuurlijke historie en natuurkundige werk tuigen aan boord. De „Challenger" verliet den 21 sten December 1871 Portsmouth en zag eerst- den 24sten Mei 1876 de Engelscbe kust terug. Het had met het sleepnet vis- schen van een diepte van 4800 meter opge haald. Het dieplood had zelfs 7000 M. ge haald. Stond de Mont-Blanc daar op den zeebodem, clan stond er nog moor dan 2000 meter water boven zijn top. Na den Atlantischen Oceaan werd de Poolzee door de „Challenger" onderzocht De dieren, welke men van zulk een diepte ophaalt, gelijken op die, welke wij kennen, doch vertoonen afwijkingen, die hen geschikt maken voor de vreemde levensomstandig heden, waarin ze verkeerenafwezigheid van zonlicht, temperatuur van ongeveer 1 gr., - enorme drukking. Men had verondersteld, dat de gezichtsor ganen bij deze wezens geheel verdwenendit is onjuist. Er zijn schelpdieren, die geheel blind zijn, doch dat zijn die, welke in het slijk leven; terwijl bij deze de pooten zeer krachtig worden, sterft het oog af. Maar die, welke tot het garnalentype bahooren, zijn goede zwemmers, en zij behouden hun oogen, dde soms reusachtig groot worden. Bij de visschen moet men dezelfde onder scheiding maken; dio uit de diepte zijn zel den blind, ofschoon ze meteen zeer ontwik kelde tastorganen bezitten. Op den bodem der zee is het dan ook niet geheel en al don ker. Een menigte kleine planten en micros copische diertjes geven bij de minste aanra king licht af; de zee wordt er over een groote uitgestrektheid phosphoresce arend door gemaakt; men heeft gewonde ringwor men zien zwemmen met een soort melkweg achter zich, gevormd door phosphorescentie van de vloeistof, die uit hun wond ontsnapt. Hetzelfde vermogen bestaat bij de dieren, die op groote diepte leven. Wanneer het net hen ophaalt, laten ze een lichtstreep achter. De bodem van den Oceaan heeft dus zijn geheimzinnige licht verschijnselen; zelfs hot met kleine organis men gevulde slijk kan er licht verspreiden. Aan de oppervlakte biengt de beweging phosphorescentie teweeg, elke golftop worat verlicht en bestraaldop den zeebodem stram ien de dieren zelfs door hun bewegingen het twijfelachtige licht uit, dat hen geleidt. De vorst van Monaco heeft bij zijn vissche- rijen in volle zee tot op gioote diepte elee- trischo lampen laten zanken, waarop do visschen, aangetrokken door he£ schijnsel, onmiddellijk afschoten. Gekleed in een scaphander heeft Louis Boutan, een Fransch geleerde, met een door hem uitgevonden photographeei toestel do geheimen van den zeebodem uitgevorscht. Bij Banyul's-sur-Mer nam liij zijn proeven. Daar bevindt zich op een vrij groote diep te een uitgestrekte weide met fluweelachtig gras, dat tot do boist van den onderzoeker reikte. Er loopen groote krabben rond, waarop imktvisschen met een omtrek van meer dan een meter jacht maken. Ook blij ven op groote diepte do kleuren bestaan. Er zijn violetkleurige, gele en groene polie pen opgehaald. Wel is waar zijn een groot aantal dieren bijna kleurloos, doch er zijn in de duistere streken van den Oceaanbo dem dieren, wier kleurigheid in niets on derdoet voor die van do visschen aan do kust. De Duitsche generaal-majoor Zobel geeft in 'de „Weltspiegel" een artikel over een „paard met menschenverstand". Het is een achtjarige hengst, ,,Hans" genaamd, in het bezit van een particulier, den heer von O., die alleen voor zijn pleizier het paard africht. Twee uren dagelijks brengt de man met hem door en in drie en een half jaar heeft hij het nu zoo ver gebracht, dat het paard kan rekenen en lezen. Natuurlijk maakt het geen uitgewerkte sommen, en leest het dier niet in een boek, maar het kan bijv. meedeelen, hoeveel er bij 22 moet gevoegd worden vóór er dertig zijn, hoeveel van 25 moet worden afgetrokken om 19 te krijgen. Het geeft dat te kennen door zoo veel malen als noodig is met den hoef te stampen. Dat zijn echter de eenvoudigste vragen. Maar zijn meester vroeg „Hans" bijv. ook hoeveel geliecVn er in 3/5 waren. Het paard antwoordde door met het hoofd te schudden. Toen werd hem gevraagd hoe vaak die breuk moest genomen worden om 6 te krijgen. „Hans" wist uit te rekenen hoeveel 8 plus 2 plus 6 te zamen waren. Dat hij lezen kon, bewees „Hans" door dat hij, wanneer zijn meester hot woord „rood" op het bord schreef, uit een hoop lappen een rooden haalde; schreef men er „wit" op, dan haalde hij een witten, zoo ging het ook met bruin, zwart, geel, groen, enz. Ook de kaarten i---■+ het paarden zelfs weet hij, als er op een mondharmonica wordt gespeeld, den geblazen toon aan te geven, natuurlijk al weer door éénmaal of vaker met den voet op den grond te stampen. Is dit nu alles dressuur, zijn het paard al deze kunststukjes langzamerhand bij ge bracht, of moet men hieruit werkelijk op maken, dat hot paard verstand bezit-, en kan rekenen en lezen? Generaal Zobel schijnt het laatste to meenen. In het „Berl. Tagcblatt", waarbij de „Weltspiegel" als bijblad verschijnt, vertelt thans iemand, hoe hij eens in het prachtige slotpark te Zerbst èen wijzen poedel leerde kennen, die zich ook een grooten rekenkun stenaar toonde. Op een wenk van zijn meester ging „Nero" zitten en met zijn verstandige oogen onop houdelijk op zijn meester gericht-, die hem rekensommen opgaf, eerst gemakkelijke, daarna moeilijke. „Hoeveel is 2 plus 3?" vroeg zijn meester. Nero antwoordde door vijfmaal te blaffen. „Hoeveel is 6 plus 5?" Elfmaal blafte de hond. En ook deelen en vermenigvuldigen deed „Nero" zonder eenige fout. Zijn meester vroeg hem hoeveel 3 maal 41/3 was en „Nero" blafte prompt en dui delijk 13. Van alle kanten natuurlijk uiterst groote verbazing, en sommige aanwezige ouders keken huil kinderen aan, die al lang op school gingen en nog niet eens zoo ver waren. Toen kwam echter ineens de meester van „Nero" een einde maken aan onze ver bazing; hij zei: „Zoodra „Nero" zijn kunst- jes vertoont, kijkt hij mij aan, en hij blaft zoolang als ik kijk. Daarin bestaat de heele dressuur, en ik heb jaren lang noodig ge had om hem dat te leeren." Dui*e sigaretten. Een paard voor eem sigaret is een zonder linge ruil. Maar toch heeft in den Zuid- afrikaanschen veldtocht eon Engelsch sol daat een paard, dat- hij buiten weten van zijn superieuren buit had gemaakt, afge staan voor een Turksche sigaret van ander- hal ven cent waarde. I*n hij was nog in zijn schik mot den koop. Men moet echter in aanmerking nemen, dat Tommy in geen weken tabalc had geproefd. In den Fransch-Duitscben oorlog betaalde een officier aan een soldaat de som van f 12 voor een pakje van tien sigaretten. Zijn kleine voorraad tabak was al lang opge teerd. Hij zag den man een sigaret uit het pakje halen en kreeg toen zulk een lust fot rooken, dat het hem dat geld waard was. In dienzelfden veldtocht werd een pakje van 50 sigarettan door een Franschen lui tenant aan een anderen officier verkocht voor den ongelooflijk hoogen prijs van 1000 francs (circa 500), maar de schrijver, die het mededeelt, staat niet voor de waarheid in, dat de kooper het pakje weder verkocht voor bijna het dubbele van die som. Misschien is de hoogste prijs, welke ooit voor een sigaret werd betaald, /3000. Die sigaret was afkomstig uit do reistasch van Napoleon III en werd als curiositeit ver kocht op een veiling, welker opbrengst be stemd was voor noodlijdenden door den Fransch-Duitechen oorlog. Een handvol hUTp is beter dan een kar vol zuchten en zedenpreeken. Spurgeon, Vele der uit grieven en zorgen ontsproten denkbeelden en deugden van een liefderijk hait zouden niet ontstaan zijn, zoo ze niet door smart en ongeluk in het leven waren geroepen. h a o k e r a y. Ontwikkel trw vermogens en breid de we reld uit, de wereld in het rijk der stoffelij ke en geestelijke dingen. Gij leeft niet voor uzelven; zij zijt een onnoemelijk klein deel der schepping en daarin geplaatst om ©r werkzaam in te zijn; gij moet er heil in verspreiden, gij moet er geluk geven en teo minste, gij moet nuttig zijn. D r. Mulder. Een mensch is alleen iets in betrekking tot zijn medemenschen. Wij zijn allen te zelfstandig, niet allen bereid genoeg tot ge ven. En toch: geven is ontvang, n William Hunt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 11