N° 13606 Derde Blad. 2 Juli 1904. VAN - HET Een verrassing. P In de wachtkamer van een der stations te Weenen zit aan de ontbijttafel een ongeveer dertigjarig man, voor zich uit starende en met het lepeltje in een leegen koffiekop roerende. De kcUner brengt hem een briefkaart. Hij schrijft: „De proeftijd is doorstaan; vaste aanstelling gekregen. Ik verLang erg naar je, lievelingNog een groet uit Oos tenrijk, en dan kom ik over Triëst en Ve netië weer terug. Dat kleine uitstapje gun je me zeker wel, jij onbaatzuchtige, die niet eens wilt hebben, dat ik je een cadeautje van de reis meebreng. En toch breng ik je iets mee. Wacht maar, een heele verras sing. Je liefhebbende Erich." Hij keert de kaart om en schrijft het adres: „Mervrouw Erich Müller, München, Ludwigstrasse 8." Hij leest het geschrevene nog eens door en onderstreept het woord „verrassing" ter wijl hij, vergenoegd in zichzelf lachend, wel gevallig met de linkerhand over zijn, gedu rende zijn acht weken lang verblijf te Wee nen sterk aangegroeiden baard strijkt en dezen een mooien puntigen vorm poogt te doen aannemen. In gedachte stelt hij zich al voor, wat zijn vrouwtje doen zal, als zij den lang gewenschten vollen baard voor het eerst ziet. Daar wordt do bel geluid voor den trein naar Triest. Erich grijpt snel naar zijn reisdeken, parapluie en reistasch en zoekt een goed plaatsje. Er zijn slechts weinig reizigers. De trein wordt afgeluid en het schijnt, dat Erich den coupé alleen voor zich zal hebben. Op het allerlaatste oogenblik wordt het portier nog opengerukt en een heer springt den coupé binnen en valt buiten adem op de bank neer. De trein verlaat het station en voort gaat het langs fabrieken en werkplaatsen, die Weenen in een grooten kring omgeven. De medereiziger, die direct in diep gepeins is verzonken, neemt van Erich geen notitie. Daarentegen wordt Erich's aandacht tel kens weer door den vreemdeling getrokken. „Wat heeft die man wel' voor bijzonders," 'donkt Erich. „Wel natuurlijk, nu ben ik erHij is mijn dubbelganger." „En toch, bij nadere beschouwing lijkt hij weer niet op mij. Alleen zijn rood-blonde baard, die in eenzelfde ontwikkelingssta- dium schijnt te zijn als de mijne, geeft hem dio treffende gelijkenis met mij." De zich aan beide zijden van den trein ontrollende landschappen leidden Erich's 1 gedachten van zijn reisgenoot af, totdat de conducteur met de traditioneele vraag: „Waar gaan de heeren heen?" het portier opent. „Naar Triëst," zegt Erich zonder naden ken. „Naar...... Hoe laat komt onze trein in Triëst, conducteur?" vraagt de andere na eenige aarzeling. „Vanavond om tien uur/ „Wel, pas zoo laat, dan ga ik maar tot Marburg." De trein heeft reeds een grooten afstand afgelegd en begint nu onder een blazend stoomen de helling van den Sem mering op te kruipen. De lucht wordt koud en snij dend; men bemerkt, dat de gletschers nabij zijn. Erich staat voor het open portier venster en geniet van het prachtige uit zicht over de bergen. Plotseling hoort hij achter zich spreken; blijkbaar wordt het woord tot hem gericht. Zijn reisgenoot licht hem in over het voorbij glijdende natuurtafereel. Door zijn gezelligen aard is Erich spoe dig in een geanimeerd gesprek met den me dereiziger, die plotseling geheel tot rust schijnt gekomen. Het blijkt, dat ook den an der zijn gelijkenis met Erich is opgevallen, en menig schertsend woord wordt naar aan leiding daarvan gewisseld. Natuurlijk aar zelt Erich niet, zijn reisplannen bloot te leggen. De trein rijdt een groot station binnen. „Gratz! Vijf en twintig minuten opont houd roept 'de conducteur. Erich spoedt zich naar do restauratie. De ander blijft in den coupé en opent zijn koffertje. Als Erich weer instapt, ziet hij, dat zijn reisgenoot juist het adres op een groot briefpakket schrijft. Pas heeft Erich zijn plaats weer ingeno men, of zijn dubbelganger wendt zich tot hem. „Zou u mij een genoegen willen doen? Zou u dezen brief voor een handelsvriend in Rome morgen vroeg bij uw aankomst te Venetië op de post willen doen? Hij komt dan vroeger te Rome dan wanneer ik hem te Marburg op de post doe; ook spaar ik dan een aardig bedrag aan port. Zoo'n zware brief kost heel wat bij verzending naar het buitenland." Erich neemt bereidwillig den brief in ontvangst en leest: „Signore Luigi Zeidler, Rome, poste restante." Terwijl hij met moeite het dikke pakket in zijn jaszak bergt, drukt zijn reisgenoot hem nog maal 8 de bezorging er van op het hart. Na een reis van drie uur is Marburg be reikt. Erich's dubbelganger bedankt hem nogmaals voor den toegezegden dienst en verdwijnt onder de menigte. Het komt Erich voor, dat hij erge haast maakt en een ont moeting met kennissen wenscht te vermij den. Een tijd lang amuseert Erich zich nog met naar buiten te kijken en daarna valt hij in een vasten slaap. Als hij wakker wordt, is hij dicht bij het doel van zijn reis. Nog eonige minuten en dan loopt de trein het station Triëst binnen. Als Erch het contróle-hek 'doorgaat, ma ken drie heeren achter hem onderling een opmerking. Zonder dat Erich het bemerkt, volgt een der heeren hem op den voet. Op zijn weg naar de haven, waar de stoomboot naar Venetië afvaren zou, gaat Erich een café binnen. Toevallig neemt de hem volgende heer. aan hetzelfde tafeltje plaats. Terwijl de kellner hem een glas bier gaaf- halen, neemt Erich onwillekeurig een cou rant op. Op de eerste pagina valt zijn oog op een telegram uit Weenen; hij leest: „Gister avond twaalf uur is in het hoofdpostkan toor een groote diefstal ontdekt. Er zijn ontvreemd 17 brieven met een aangegeven waarde van 86,000 gulden. De vermoedelij- ke dader is do commies Zeidler, die na af loop van den nachtdienst niet in zijn wo ning is teruggekeerd, maar sedert spoorloos is verdwenen. Zeidler moet 's morgens acht uur aan het Zuiderstation gezien zijn, in het bezit van een zwart handkoffertje." „Zeidler! Zeidler!" mompelt Erich in zichzelf. „Waar heb ik dien naam meer ge hoord?" De kellner heeft intusschen het- glas bier gebracht en nadat Erich het betaald en uitgedronken heeft, begeeft hij zich naar de aanlegplaats der boot. Hij heeft een plaatsbiljet genomen en de hofmeester wijst hem juist zijn kajuit aan, als de kapitein meteen heer naar hem toe komt en hem verzoekt, zijp. papieren te mo gen zien. Erich verklaart glimlachend geen pas te bezitten, maar in plaats daarvan zijn visitekaartje te zullen toonen. Tegelij kertijd neemt hij zijn portefeuille uit den zak en krijgt daarbij tevens het hem ter be zorging opgedragen pakket in handen. Pas hebben de kapitein en diens begeleider het adres gezien, of Erich voelt een hand op zijn schouder en hoort de woorden „Zeidler, gij zijt gearresteerd I" Deze woorden worden van beteekenis, doordat de inspecteur zijn ambtspenning toont. Daar al zijn beweren de overtuiging van den beambte niet aan het wankelen kan brengen, blijft Erich ten slotte niets anders over dan maar gewillig mee te gaan. Een rijtuig brengt hem binnen tien mi nuten naar het hoofdbureau van politie. Hier werd na een uitvoerig verhoor en nadat Erich gefouilleerd was, overgegaan tot de opening van den op hem bevonden brief. Als nu acht leege couverts, alsook ver schillende obligaties en pandbrieven tot een waarde van versoheidene duizenden guldens te voorschijn komen, staat Erich niet min der getroffen dan de beambten verheugd zijn over hun vangst. „Juist-, dat zijn de opgegeven nommers, er is geen twijfel meer aan," zegt de com missaris; „Zeidler, vertel ons nu ook maar, waar de overige stukken van waarde zijn! Waar heb je die gelaten?" Erich staat verstomd en vertelt nogmaals verward en stotterend, hoe hij aan het pak ket gekomen is. Van de zijde der beambten gaat een hoonend gelach op. Dat is alles, wat zijn verdediging uitwerkt. De commissaris neemt nogmaals het voor vier uren ontvangen signalement ter hand: ,,Het klopt precies, totaalZeidler had bij zijn vlucht een kort geknipten, rossigen puntbaard."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 9