ALLERLEI. De Japanners nakomelingen der Joden? Een Fransch geleerde heeft het vraag stuk van den oorsprong der Japanners, waarover veel geredeneerd is, zoeken op te lossen door de bewering, dat „de Jo-j panners van Hebreouwsche afstamming en een deel van don stam Israels zijn, die na hun vertrek uit Medié over het Aziatische [vasteland naar Japan zijn gekomen." Hoe ongelooflijk men deze theorie ook vinden kan, er worden zooveel feiten aan toegevoegd, dat het wel interessant is, er eenige van te noemen, zelfs wanneer ze slechts berusten op een zeldzame reeks van toevalligheden. De Japansche Samurai hebben een oude overlevering, nl. dat zij van een ver land in West-Azië gekomen zijn, nadat zij overeen gekomen waren naar het Oosten te trekken en daar een onbekend land te veroveren. Er wordt dan gewezen op het boek Ezra, waarin staat: „Maar zij (de tien stammen) beraadslaagden met elkander, dat zij hun broeders verlaten wilden en naar een ver land trekken, waar nooit iemand wooi de." Ook de profeet Amos zegt: „De reis ging van zee naar zee en van het Noorden naar het Oosten." Dit gebeurde waarschijnlijk tusschen 690 en 663 v. Cbr., in welken tijd de stammen en de uit de gevangenschap naar Jeruzalem terugkeerende Joden hun moedertaal ver loren en Chaldeesch© namen aannamen. Dschimin Fenno, de eerste keizer van Ja pan, landde na een langen tocht, dien hij van uit het Westen van Azië met zijn "olk maakte, ongeveer 660 v. Ohr. in Japan. Op oude afbeeldingen zijn de vorst en zijn Sumarai's met de oude wapenrustingen van Assyrië en Medië bekleed en drageD schoenen evenals de vorsten van Israël, en een Perzisch zwaard. De keizerlijke familie bezit ook oude schilderijen op zijde, waar op Joodsche tempelinstrumenten zijn afge- i beeld. Ook in den ouden Shento-ritus van Ja pan zijn oude Joodsche gebruiken terug te vinden. De Shento-tempels hebben een „hei ligste" en een allerheiligste." Vele cere monieën zijn gelijk met de Joodsche en ook ',vele feestdagen vallen samen. Bij het Gionfeest, 'dat gelijktijdig met het Loofhuttenfeest gevierd wordt, worden oude schilderijen gebruikt, waarop een Joodsch wierookaltaar, een schaapherder en scha pen, een kameel en een wit muildier te zien zijn, terwijl toch geen dezer dieren in Ja- pan voorkomen. Japansche matigheid. De Japanners zijn van nature matig in hun uon. De hoofdschotel is .rijst met ge droogde visoh als bijna het. eenige vlëesch, en met overvloed van groente en fruit, als zij zo kunnen krijgen. Een reizigor in Nagasaki stond op een keer verbaasd, bij het zien van heb gemak, waarmede de Japansohe mannen en vrou wen, jongens en meisjes, manden met steen kool van een lichter in een schip overbrach ten, onderwijl pratende alsof zij slechts op een buitenpartijtje aan het stoeien waren. Toen do middag kwam, en zij ophielden om te eten, ging hij er weer heen en bekeek hun provisie. De een had een appel, een tomaat en eon ui. Een ander had ongeveer drie tafel lepels vol gekookte rijst. Een derde had twee tomaten en een kleinen rijstkoek. Tot den man met de ui zeide de reiziger: „Is dat al wat je hebt?" „Ja zeker", was het' antwoord. „Ik zou niet graag meer eten, want ik moet van mid dag nog vijf uur werken." „Wat gebruikte je voor j'e ontbijt1?" „O, iets heel lekkers; een kop rijst met een paar roepen gedroogde visch." „En wat eet je vanavond nu nog, als liet werk afgeloopen is?" „Misschien wat gekookto versche visch, salade, tomaten, uien en komkommers." Van jongs af gewend aan zulk een licht diëet, vertoont de Japanner een verbazing wekkend uithoudingsvermogen, wat ook in den tegenwoord igen oorlog telkens blijkt. Een scherp geheugen. Tusschen den burgemeester van het dorp en boer Krelis bestond al sedert jaren twist over grondbezit. De landerjjen van den burr gemeesbor en van boer Krelis grensden aan elkaar en nu was er een lapje weiland, waar op elk beweerde eigendomsrecht te hebben en dat van den ander betwistte. Het gekib bel over dat stukje land had jaar uit jaar in geduurd, maar ten slotte wilde de burge meester er een einde aan maken, door te procedeeren. Waarschijnlijk had tot het nemen van dit besluit wel eenigseins meege werkt de omstandigheid, dat burgemeesters zoon, die studeerde, juist tot advocaat ge promoveerd was, en nu zou het proces tus schen papa en boer Krelis de eerste zaak van den jeugdigen rechtsgeleerde zijn. Onnoodig te zeggen, dat de debuteerende advocaat de zaak flink bestudeerd had, en voor den rechter zou hij niets onbeproefd laten om boer Krelis het onderspit te doen dolven. De partijen worden gehoord en alles, wat jnaar eenig licht in de zaak kon brengen, werd haarfijn verteld, zelfe dingen, die a1 heel lang geleden waren. Daar kreeg de advocaat een kostelijken inval om boer Krelis van de wijs te brengen, want de oude boer doorstond een kruisver hoor met een zoo merkwaardige kalmte, dat de kansen van den burgemeester bedenkelijk gingen staan. Eensklaps riep de advocaat: „Dus Krelis, gij herinnert u precies, dat gij op dien dag, nu tien jaar geleden, een zwarte koe in de wei hebt gebracht?" „Krèk," antwoordde Krelis, „mcheer de aveca t, dk wët 't nog zoo goed of 't gies- teren pas '..beurd was." „Ge moet dan wel 'n scherp geheugen heb ben." „Joa, joa, dk heb 'k ook." „Dan zult ge u misschien nog wel andere dingen herinneren, die c i dien dag gebeura zijn." „Nou, af 'k." „Laat eens hooren." Krelis wendde zich tot de rc.hters en her nam „Keik, memeeren, toe 'k die zwart-bonte koe in do wei 'ebraebt had, liep 'k langs m'n boogerd en daor zag 'k drie jongens, die m' appels stallen, 'k Liep 'r zachies na' toe, maar ze kregen j 3 toch te gauw in de ooten en twee maokten dk ze weg kwam men, maor de derde kreeg 'k net te pakken toen io zfn eigen uut den boom liet zakken." De jonge advocaat kreeg een kleur als vuur, maar Krelis-boor ging onverstoor baar kalm voort, terwijl hij met zijn vlakke hand zoo groot al9 eem presenteerblaadje een veelbeteekenende beweging maakte: „En toen 'k 'm had, meneeren, wat 'r toe 'obeurd is, kiek, 'k durf wedden, dat rae- hcer de avecaat 'm dat nog net zoo goed herinnert as ik." De rechters lachten verholen, de advocaat maakte liet Krelis-boer met geen verdere vragen lastig, maar zijn eerste proces ver loor hij met glans. Bloementaal. Onderwijzer (tot den zoon van den houtvester): „Zijn er veel ha zen dit jaar Leerling: „O ja, meester." Onderwijzer: „'t Is wel merkwaardig, ik heb er nog geen op tafel gehad." Een slimmerd. Schoenmaker„Ik zou u zeehondenleer aanraden, mijnheer de ba ron." Baron: „Is dat wel waterdicht?" Schoenmaker: „Natuurlijk anders zouden de zeehonden immers vol water loopen Baron: „O ja, u hebt gelijk; daar had ik niet aan gedacht." Landelijke eenvoud. Horlogemaker'. „Ja, goede vrouw, als er wat aan uw klok mankeert, moet ge mij de gansche klok bren gen. Aan den enkelen slinger heb ik niets." Vrouw: „Maar i klok is goed, mijnheer, juist de slinger wil niet gaan." Verstrooid. Kimd: „Grootpapa, waar ligt Brazilië Ik kaai bat niet vinden. Grootpapa: „Je zult het zeker in de eet kamer hebben laten liggen." Voorzorg. „Opa, hebt u tanden?" „Neen, jongen, die ben ik allemaal kwijt." „Wilt u dan dezen appel zoolang vaat- hóuden, terwijl ik ga spelen?" Heer (tot een winkelier)„Zou ik u mis schien mogen vragen mij een dienst te be wijzen Winkelier: „Wel zeker, waarom niet?" Heer„U heb daar zoo'n mooien zomer mantel in uw étalage, zondt u dien niet voor een halfuurtje willen wegnemen? aanstonds komt mijn vrouw hier langs." Mina: „Zeg, heb jij 't goed getroffen in je nieuwen dienst? Zijn het nogal rejale lui?" Antje: „Rejaal? M'n lieve mensch, d'r zijn er geen knijperiger 1 Verbeeld je: 's winters gaan ze naar Italië om steenkolen uit te sparen, en 's zomers naar Oostvoorne, om voor niemendal te kunnen baden 1" Goede Raad. Het minst geschikte ge schenk, dat een vrouw ooit aan haar man geven kan, is een paar kousande man moet natuurlijk zulk een cadeau met voeten tre den. Als ze hem daarentegen dassen koopt, kan zij zeker zijn, dat hij ze om den hale neemt, en koopt zij hem handschoenen, dan zal hij ze zeker op de handen dragen. Verkeerd d propos. Dokter: „Je moet je varkens niet zoo vlak bij je huis houden, dat is erg ongezond." Boer: „Kom, dokter, dat zal zoo'n vaart niet loopen; er is nog nooit 'n varken vod me ziek geweest Boer (tot zijn zoon, die met z^n hand zijn neus afveegt, terwijl ze 's middags in de stad in een restauratie eten): „Jongen, wees toch fatsoenlijkWaarvoor hebben ze anders dien doek daar naast je neergelegd I" Slordig. Mama: „Nu, Anna, hoe vindt je je nieuwe gouvernante V' „Dat gaat nogal, ma; maar ze is zoo slor dig." „Wat zeg je?" „Als ze naar bed gaat, houdt ze heur haar aan. U doet bet altijd af, nietwaar, maatje?" 'Huwelijksadvertentie. Een overtuigd vegetariër zoekt kennismaking met een meis je van volstrekt gelijke gezindheid. Dochters van warmoeziers of groentenhan del aars ko men het eerst in aanmerking. Brieven on der motto Snijboonen" aan het Bureau van, enz. Eind-erlogi-ca. „Pa, is de maan be woond Professor: „Zeker jongen, de wetenschap leert bet." „Maar pa, wat zal het daar dan een go drang zijn, als het halve maan ia." Een luistervink! „Anna", zei mijnheer in de gang tot het dienstmeisje, „je moest de deur van onze huiskamer toch eens af- zeepem... Je oor ziet heelemaal zwart 1" Antwoord op dn Vraag in hst vorig Zondagsblad: De oogappel. Verklaring van den Rebus In hst vorig Zondagsblad: Kinderen. Tweelettergrepig Raadsel* 1. Mijn eerste in allen nood brengt raad. voorwaar En 't omgekeerde er van is óók steeds daar. 2. Is 't hard mijn volgende, omgekeerd, Wèl hem, die mij dan spoedig leert! 1. en 2. Wio mijn geheel nauwkenrulijk bespiedt, Vond mij wel vreemd, maar 't is zoo niet. \Oplossii,g m het volgend Zondagsblad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 12