TOOR JEUGD. bloempje in bot gras, of de wolken aan den hemel en het spel van licht en schaduw. En als zij dan volwassen geworden zijn, hebben zij geen oog voor do schoonheid der natuur; 'ilie bestaat eenvoudig voor hon niet. Ai gaat do zon onder mot een pracht, waarbij alle illuminaties ter eere van vorsten kin derspel zijn, ze blijven er onaandoenlijk voor, ze kijken liever naar de winkels in de Kal verstraat Welwat is mijn zusje welsprekend van daag," zei do dokter met zijn opgewekte stem. ,,Maar je hebt gelijk, hoor! Stil dan Kees, bedaar ouwe jonge. Het is de kar van Vervloet immers maar; zie jc dat dan niet?" ,,Die arme Vervloot 1" riep Hanoa uit. ,,Hoo gaat het hem toch en wie zorgt er voor 'do kinderen?" ,,Ja, dat was daar een droevige geschie denis, Maar heb oudste dochtertje Plountje, is een bijzonder aardig en flink kind. Zij is twaalf jaar on mocht juist van school af. Zij zorgt nu voor de vier jongere kinderen, want Vervloot is met zijn vrachtkar bijna den geheelen dag de de: uit. Vandaag zaj hij wol thuis zijn, want zijn kar stond 'daar bij den wagenmaker." „Is Pleuntje al zoo ver? Ja, ik herinner me nu wel, dat zij altijd al zoo'n vlug ding is geweest Eens kwam ik er een pakje brengen. Pleuntje was toen drie jaar en ik vond haar bezig met kopjes wasschen. Zij kon natuurlijk nog niet boven do tafol kij ken en stond op een stoof. ,,Pas op, dat je de kopjes niet breekt," zei haar moeder. ,,Ik zal wel oppas wezen, moeke," zei Pleuntjo heel deftig. zei CLara tegen haar broer, „ik herinner me, dat je me vroeger ook eens op dat kind attent gemaakt hebt; ook al, omdat het zoo vroog eon bijzonder sterk ontwikkeld plichtsgevool bezat .Zij was het immers, dio op haar zesdo jaar de zorg voor haar broertjes op zich nam, als vrouw Vor- viloet op het land werkte? Zoodxa ze uit school kwam, zorgde zij voor de boterham men, poc.tsbo do schoentjes en deelde ver maningen uit aan baaT broertjes, die ze met den verzamelnaam „de kinder" aan duidde. Als het buurmeisje haar kwam ha len om te gaan spelen, klonk het niet zon der oenigen trots: „Nee, ik kan niet. Ik moet op „de kinder" passen." „Ja, zóó is zo", zei de dokter, „maar eens viel do strijd haar al te zwaar. Zij vindt het altijd p.:-\ groot gonot, als ze een eindje met me moe mag rijden. Eens toen ze buiten met. haar broertjes speelde en ik meende, dat vrouw Vervloet thuis was, riep ik*„ Meerijden, Pleuntje1!" „Ik moet bij do kinder blijven heeft moeke ge zegd. Ik wou," liet zo er spijtig op volgen, „ik wou ,dat ik ook maar niet zooveel kin- der had." Het klonk erg grappig uit den mond van de zesjarige!" De meisjes hadden veel schik in dien uit val'. „Verleden Woensdag was er inenting bij mij Zoo'n dag is een heelc feestdag, zooals je weet, het is een van de weinige dagen, waarop do arbeidersvrouw zichzelf en haar kinderen netjes kleedt en met andoren in aanraking komt. liet trof me, dat kind daar tusschen die vrouwen te zienhaar jongste broertje op schoot en het tweede aan do hand. Ieder had een vriendelijk woord voor Pleuntje over Ho, Kees, ho Ziezoo, dames, ik moet hierover bij een patiënt wezen. 'il jullie onderhand even bij Vervloet hiernaast gaan kijken 1 Ik ben zóó weor tot je dienst Het huisje van Vervloet lag aan een kromming van den weg. Heb was laag en met mos begroeid. Maar een vlierstruik in het tuintje hield geurige bloemtrossen in de hoogte en goudsbloemen en duizendschoo- nen blocidcu in bonte pracht. In liet kamertje zat Vervloet met zijn jongston zoon, die uit al zijn mael.b lag te gillen, op de knieën. En of Vervloet zijn zoon al trachtte te kalmeeren door met zijn basstem het eenige liedje, 'dat hij kende, te m brommen Toen ik op Neerlands bergen stond, Keek ik het zeegat in, Daar zag ik d:ie ruitertjes varen Een van die drie was naar mijn zin, hot hielp niets. Koe ook Vervloet steeds nadrukkelijk bleef verzekeren, dat écn van de drie naar zijn zin was, da zuigeling bleef in zijn taal even standvastig beweren, dat geen van de drie hem iets kon schelen. „Dag, Vervloet, hoe gaat hot?" vroeg Hanna. „Och, wat maakt dat schreeuwertje het jc lastig. Mag ik hem eena houden?" „Ik begrijp niet, wat den bengel scheelt. Pleuntje is even met de andoren naar het dorp en ik heb net zoo gedaan als ze het gezegd heeft, verscho koemelk in de flesch en een schepje suiker en dan een beetje warm maken. En hij wil er niets van heb ben en schreeuwt als een speenvarken „Laat nuj de melk eens proeven," zei de praetische CLara, en na geproefd te heb ben: „Wel, Vervloet, je hebt dc suiker ver geten en. je zoon wil niet hebben, dat je zijn rechten verkort." In een oogwenk was het verzuim hersteld en een rustig klokkend geluid verving het vervaarlijk rumoer. „Wij komen je opzoeken om eens te zien hoc het jou en de kinderen gaat," zei Han- na. „Och, we hadden toch zoo'n medelijden met je, omdat je zoo treurig met de kin deren achterbleef." „Ja," zei Vervloet, ,Jiet was een zware slag, een heel zwairc slag, God weet het. Maar de grootste zorg, de zorg voor de kinders, die heeft Hij verlicht. Aan Pleun tje heb ik eon steun, zooals ik niet beter kan verlangen. Als ik Pleuntje niet had, ik zou niet weten hoe het gaan moest." „Wat is dat tooh gelukkig voor je. Ik had me al zoo ongerust over jo kinderen gemaakt," zei Hanna. „Van den morgen tot den avond is ze be zig," vervolgde Vervloet.,, Zij zal nooit naar bed gaan voordat alle kleertjes hef.' en aJle kousen gestopt zijn. Gisteren zei do minee nog, hij zei: „Veel moest jo afstaan, Vervloet, m-aaa* een groote schat bleef in je bezit." En dat is waar. Een groote schar heb ik nog on bij mijn groot verdriet heb ik toch nog reden tot* dankbaarheid." 's Avonds stonden de meisjes op hot bal kon van haar kamer en keken in den tuin, waarin de zware linden zwarte schaduwen wierpen. Maar de geur van rozen en kam perfoelie steeg omhoog en aan den hemel flonkerden tallooze sterren. „Hoe donker is het hier beneden," zei Hanna. „En hoe licht daarboven! Spreken die sterren niet van een Eeuwig Licht, dat het mensohenverstand uiot vermag te om vatten?" „Weet je, waaraan je me telkens doet denken. CLara?" „Neen, waaraan dan, Hanneke?" „Ik moet telkens denken," zei Hanna zachtjes, „aan de roineD vaD hart. dio God zullen zien." IJe Groene Kidder. Er was eens een koning, die weduwnaar was geworden, en deze had een dochter. De koning hertrouwde met een weduwe, dio twee dochters had. En de stiefmoeder was lang niet lief voor haar stief doch ter. Toen de koningskinderen allen volwassen waren, kwam or oorlog, cn de koning moest naar het slagveld, om zijn land te verdedigen. Vóór hij heentrok, vroeg hij zijn heiden dochters, wat hij haar zou meebrengen, als hij terugkeerde, cn den slag gewonnen had. De eerste wenschte zich een gouden garen- klcs en de andere vroeg een spinnewiel. Dat verlangden ze, en beiden waren noch voor winden, noch voor spinnen geschikt. Zijn oigen dochter, die hij het laatst naar haar wcnschen vroeg, verzocht hem, den groenen ridder van haar te groeten meer niets. Spoedig reisde de koning af en trok in den slag. Hij had geluk en overwon zijn tegenstander. Daarop kocht hij de geschen ken voor zijn stiefdochters, maar het ver langen van zijn dochter vérgat hij hcele- maal. Nu gaf hij, om zijn overwinning te vieren, een groot feest, en op dat feest kwam ook do groene riddor. Hier bracht de koning hem nu de groe ten van zijn dochter over, die zij hem had opgedragen. De ridder dankte hem ver heugd, en gaf hem een boek, dat er als een gebedenboek uitzag en een gouden slot had. Dit boek zou de koning meenemen en haar geven.. Maar hijzelf mocht het nooit openen, en ook zijn dochter mocht het slechts doen, als ze geheel alleen was, zei do ridder. Toen nu alles afgeloopen was, do oorlog en het feest, keerdo de koning weer naar huis terug, en nauwelijks was hij binnen getreden. of de stiefdochters omringden hem, en wilden zien, wat hij had meege bracht. Ja, hij had alles mooi verzorgd. Doch zijn eigen dochter bleef op den achtergrond; ze vroeg naar niets, en het viel den koning niet eens in, dat hij ook wat voor haar had. Hij dacht er ook niet eerder aan, dan toen hij eens zijn jas wilde aantrekken, 'die hij op het feestmaal godragen had. Toen hij in zijn zak greep, voelde hij het boek. Nu gaf hij hot aan zijn dochter, en zei haar, dat do groene ridder haar liet groeten, en dat ze het bock niet eerder mocht openen, dan als ze alleen was. Toen ze nu 's avonds heel alleen in haar kamer was, opende zij het boek, en op het- zelfde oogenublik hoorde ze zoo'n wonder lijken klank, als ze nog nooit gehoord had, en dadelijk daarop trad de ridder bij haar binnen. Hij zei haar, dat het een boek was; dat hij, als zij het opende, tot haar kwam, waar zo ook was, en dat hij verdween, als zij het sloot. Zij opende het boek nu vaak, als zij alleen en kalm nederzat, en dan kwam hij tot haai en troostte haar en vroolijkte haar op, en hij verdween weor, zoo gauw zij liet boek sloot. Doch de stiefmoeder bemerkte dadelijk, dat er dikwijls iemand bij haar stiefdoch ter was, en ze vertelde het aan den koning. Deze wilde hot niet golooven, en zei, 'dat zij het eerst eens goed moest onderzoeken, al vorens zoo iets te beweren. Zoo beluisterde zij de prinses op een avond, achter de deur, en ze hoorde heel duidelijk, dat in de kamer der prinses go- sproken werd. Toen ze gauw binnen kwam, was de prinses echter alleen. „Mot wien sprak je daar vroeg de stief moeder toornig. „Ik heb met niemand gesproken," ant woordde de prinses. „Maar ik hoorde toch duidelijk spreken," meende do stiefmoeder. „Ik la6 hardop uit mijn gebedenboek," zei de prinses. „Laat hot mij eens zien," riep de stief moeder boos uit De prinses liet het boek zien. Het was werkelijk een gebedenboek. „Dat to lezen, mag haar niet verboden worden," zei de koning. Maar de stiefmoeder gaf het niet opzij boorde heimelijk een gat in den muur van de kamer harer stiefdochter, en hield haar oog er tegen. Op een avond, dat zij den ridder heel duidelijk in de kamer hoorde, rukte zij op eens do kamerdeur open, en vloog naar bin nen, maar de prinses klapte gauw het boek dicht, en dc riddor verdween. Toch had de stiefmoeder bij heb verdwijnen van den ridder nog een puntje van zijn mantel ge zien, en nu was zc er zeker van, 'dat er nog iemand, behalve de prinses, in de kamer was geweest. Toen nu do koning voor langen tijd op reis moest, liet de koningin een diep ge welf in de aarde, en daarop een klein huis zonder één enkel venster bouwen, en de metselkalk liet zij met het doodelijksto ver gif mengen, zoodat niet eens een muis 'door de vergiftigde muren kon heendringen. Hier werd de prinses met haar kamer- eisje opgesloten, en toen zo er in waren, werd ook nog dc ingang dichtgemetseld, en slechts een kleine opening vrij gelaten, waardoor men ze eten kon aangeven. De metselaar, dio deze gevangenis gometsejld had, werd rijkelijk betaald, en toen zou hij het laDd vorlatcn, maar dat deed hij niet, hij bleef in dc stad. Hier in deze eenzaamheid zat nu de prin ses, vol droefheid on rouw, en de dagen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 12