Bo wtsrvalleffi»
Ongalante spreekwoorden.
In „Eigen Haard" schreef J. de ries
een belangwekkend artikel, met mooie pho
to's toegelicht, over „oude relieken tusschen
"Warmond en Lisae." Na in een inleiding
gewezen te hebben op het verschil van het
landschap toen en nu (thans „heel een klei
ne burgerwereld, die den rijkdom van een
paar regentenfamiliën onder zich heeft ver
deeld") gaat hij als volgt voort:
Indien gij van het station Piet-Gijzen-
brug naar Sassenheim wandelt, zult gij al
spoedig een hooge steenmassa in het oog
krijgen, die den omtrek beheerscht. Dicht
bij Sassanheim rijst het gevaarte op achter
een arbeidershuis; het is het slot van Tcy-
lingen. Het vindt nog altijd grage bezoe
kers.
Het is een diep rondeel met gebrokkeldc-
steenen, groote, geweldige stcenen, afge
knaagd, geschonden en bij gemetseld, rood
bruin, te gelijk vervallen en hecht, bestemd
voor ontzaglijke worstelingen van man tegin
man op stormladder» aan de ééne, op ue
transen aan de andere zijde.
Gij staat niet op een vloer of plein, maar
op den naakten grond met opslag van
struikgewas, en wanneer gij omloopt en
door een gat in den muur liet gebouw
binnentreedt, dat aan het ronddeel grenst,
staat gij weder op de kale aarde daar, waar
de kelder of de keuken was. Naar boven
kijkend, ziet gij vier hooge muren, die een
gebogen vorm hebben, als waren zij het seg
ment van een reusochtigen steenen ring.
Evegimin als er een vloer beneden u is, zijn er
zolderingen of is er een dak boven u, maar
in de muren zijn de teekenen van drie ver
diepingen zichtbaar en de gaten, waar de
diepe ramen moeten geweest zijn, uitziende
over den omtrek. Ginds boven u zijn de over
blijfselen van een groote schouw, waar zwa
re beukenblokken moeten hebben gevlamd,
en ter zijde vindt gij een smalle trap,
zoo het nog eon trap mag heeton die naar
de verdiepi; 3 met de schouw moet hebben
geleidmaar overigens moet uw verbeel
ding deze vier kale muren tot een bewoon
baar gebouw maken. Buiten het ronddeel en
het hooge huis, op het erf, waar gij met
een schuit zdjt geland, moet een ander ge
bouw hebben gestaan met poort en brug
en met de vertrekken voor het dienstper
soneel, de stallen, de hokken van de honden,
de kooien voor de valken, en wat er meer
mag hebben behoord tob dat wereldje in
het klein, dat toen een kasteel was.
De burcht van Teylingen moet reeds in
de 13do eeuw hebben bestaan. Hij wordt door
de kenners op prijs gesteld.als het eani-
ge voor ons bewaard© voorbeeld van dien
ouden bouwtrant, die een slot althans be
neden op eon zwaren toren gelijken deed.
Thans eigendom van het Rijk, wordt Tey
lingen dan ook in waarde gehouden en voor
verder verval bewaard. Om de brokkelen
de kanten bij te metselen, don weggeteer-
den voet van den ringmuur aan te vullen,
worden, naar het model der oude, groote
roodbruine steenon expresselijk gebakken.
Lang hebben de heeren van Teylingen hun
slot niet bewoond. Reeds In 1287 verviel het
aan de grafelijkheid van Holland en be
schikten onze graven er over en lieten het
door hun vrienden, als kasteleins bewonen.
Sedert 1425 schijnt het de zetel te zijn ge
weest van dj houtvesters en overste duin-
bewaarders van Holland, die „principale
last en generale opzicht hadden van de
houtvesterie en wildernis, waranden en
boschagien." Als zoodanig dan ook weende
hier Jacoba van Beieren, aan wier verblijf
bouwval in de oogen van het groote pu
bliek haar grootste merkwaardigheid ont
leent.
Een andere, schrale, lage bouwval is die
van de oude kerk van Warmond. De vrij
hooge, eenvoud ge toren staat, en wijst
naar omhoog. Al het andere ligt en had
maar een korte vreugd. Het koor had, toen
de kerk bij het beleg van Leiden verwoest
werd, slechts 65 jaar bestaan, werd na 1590
tot een Herv. Kerk verbouwd en verviel
opnieuw tot een bouwval. Zoo sluit zij nu
als een teeken van vergankelijkheid het
kerkhof af, rustplaats van zoo velen uit
Leidens Hooge school, die blonken en verdwe
nen. Natuurlijker gebroken en geknotte
zuil kan er op een kerkhof niet staan naast
de bloemen, dio getuigen van leven.
Wordt Teylingen wèl onderhouden als een
gewaardeerd monument van stijl en blijft de
ruïne bij het kerkhof van Warmond heilig
als een ongezocht symbxvl, noch het een
noch het ander kan gezegd worden van den
toren van Dover, dien gij, van Sassenheim
naar Lisse gaande, dicht bij laatstgenoemde
plaats ter rechterzijde, aan het eind van
een veld, achter een paar lage huizen vindt
staan. Het is een groot, hoog steenen hok,
bergplaats van oude planken, oudo wagen
wielen, bloempotten on harken en wordt be
handeld met al de zorg, daarmee zulke schu
ren behandeld worden, zoolang zij nog
staan. Welnu, liet ding staat, staat er lang
en al de verwaarloozing on al de vernede
ring van zijn bestemming hebben hot mei
zijn 2$ meter dikken muur niet klein kun
nen krijgen. Het verzet zich met een lijdelijk
verzet, het tart den boer on do spijkers eu
draagt zijn vernedering als hot lijntjo van
do wasch aan zijn edelen romp wordt vast-
gehcoht. Wat men doe, met witkalk of hou
ten schot, do toren van Dever met het gras
wuivend op zijn kruin is nog altijd een fi
guur in hert veld van Lis9e. „Het is zoo
goed zoo," mompelt h»j, ,,hct is met mij ge
daan. Onnoodig den menschen te vertellen,
dat ik eenmaal groot was, dat er Royniers
en Gberrits Dover of Ever of d'Ever waren.
Ik weet zolf niet meer of die hier of op het
oude huis ginds Rebben gewoond. Langen
tijd heb ik behoord tot een bezitting, die
hier voor drie eeuwen werd gebouwd en aan
gelegd en die nu al weer weg is, terwijl ik,
zooveel oudere, bleef. Maar vertel het niet,
ik ben niet interessant genoeg, dat gij het
vertellen zoudt, ik ben Teylingen niet
wat kan liet den menschen schelen Het is
met mij gedaan
DE PIANO.
Dit luxe-artikel komt moer en meer in de
mode. Men staat er soms verbaasd van, dat
men in het een of ander huisgezin, waar
allen hard werken moeten, om het dago-
lijksch brood te verdienen, een piano aan
treft. Het getuigt zeker niet tegen den Hol-
landschen kunstzin, die overigens nogal eens
wat op zijn rekening krijgt aan tekort.
Veelal zijn de dochterc^ dos huizes do aan
gewezen personen, om nut behulp van 'dit
instrument do heerlijke muziekkunst binnen
te leiden in den huiselijken kring. Dit heeft
zijn vóór en zijn tegen. Er zijn sommige
moeders, dio tot eiken prijs er op staan
dat haar dochter piano leert spelenzelfs
al toont deze daartoe niet den minsten aan
leg. Het behoort tegenwoordig zoo tot den
goeden toon, dat men vertrouwd is met de
zen tak der muziekkunst, en mama is al heel
trotsch, wanneer ze haar lieveling op thee-
bezoek aan de piano kan zetten. Wat er van
het spel terecht komt, doet minder ter zake;
als dochter-lief maar met horten en stooten
„La prière d'une Vierge" bijv kan aftinge-
len, is zij, en natuurlijk de andere dames
ook, al meer dan tevreden. Die dwaze door-
drijverij is eenvoudig bespottelijk. Het eeni-
ge resultaat is, dat men het leven van zijn
kind zuur maakt, een schat van geld weg
gooit en het aantal breuk-artisten met zoo
veel exemplaren vermeerdert, als men kin
deren aan die egoïstische grootdoenerij op
offert.
Geheel anders wordt het geval, wanneer
een kind werkelijk aanleg toont te bezitten.
Men kan dan niet genoeg er op aandrin
gen, dat deze virtuoos in don dop zich ont-
wikkele. Meestal zal de jeugdige pianiste
weinig aanmoediging behoeven; misschien
eerder in haar ijver moeten worden beteu
geld. Dit laatste komt althans meer voor bij
meer bedrevenen. Ik ken wel jonge dames,
die negen urqn per 'dag voor het klavier
zitten en studeeren. Behalve dat een huis
moeder in spe zich nog op andere zaken
heeft toe te leggen, en daarvoor in dat ge
val wellicht geen tijd vinden kan, is zeker
die verwoede studieijver voor de gezondheid
'der betrokkenen zeer nadeel ig. Door go-
neesheeren wordt hierop herhaaldelijk ge
wezen, en meerderen onder hen schrijven de
neurasthenie, die tegenwoordig vooral bij
de dames mode-ziekte is, voor een groot deel
op dc rekening van de piano.
Mochten dergelijke minnaressen der schoo-
ne kunst toch wel overwegen, 'dat een gere
gelde liefde met zichzelven begint en een goe
de gezondheid meer waarde heeft dan een
allervolmaaktste technische vaardigheid op
het klavier.
Chsmeesche potBooden.
De Chineezen zijn, gelijk men weet, zeer
knap in hot nauwkeurig namaken van al
lerlei artikelen; maar zij doen dat soms
op een zonderlinge manier.
Bekend is het verbaal van den Ohince-
sohon kleedermaker, die een pantalon
moest namaken on dit dan ook getrouwelijk
deed met den winkelhaak van het hem
verstrekte model er óók in I
Een handelshuis to Hamburg ontving on
langs van zijn filiaal to Shanghai een be
zending van zulke Chineesche namaaksels
en daaronder ook potlooden, welke er pre
cies zoo uitzagen als die van een bekende
Duitsche firma. Zij waren van het fabrieks-
stempel dier firma voorzien en evenals de
Duitsche potlooden in zakjes van een do
zijn samengebonden.
Maar or was tooli eeu onderscheid tus
schen de echte Duitsohe en do in China ge
maakte potlooden, en wel een zeer belang
rijk onderscheid.
In de Ohineesche potlooden was namelgk
geen potloodstift. Men zag wel een zwart
puntje aan de uiteinden, maar dat was er
op geschilderd. Er was niets mede te doen.
Het waren niets dan gepolijste ronde of
zeskantige staafjes hout.
Het is opmerkelijk, dat juist in landen,
waar men de vrouwen met de meeste hof
felijkheid behandelt, nl. m Frankrijk, Italiö
en Spanje, de meeste scherpe spreekwoor
den voorkomen. Misschien het ergste, dat
men van de vrouw zeggen kan, heeft de
Franschman uitgevonden:
„Een vrouw van goud is evenveel waard
als een man van stroo."
Dan ook, al even vriendelijk, zeggen ze:
„Eon mooie vrouw, een zwart verstand" of
„Vrouwen, wind en geluk wisselen steeds"
of „Schoonmoeder en schoondochter zijn
als storm en hagel."
Dc Italianen zijn zeer uitgelezen in hun
8p reek woorden.
„Een vrouw, «He gaarne aan het raam
staat, is als een druiventros op den land
weg" of „Wie zorg in zijn leven wil heb
ban, moet zich een schip of een vrouw aan
schaffen."
Werkelijke wrevel ligt in hert volgend ge
zegde: „Als een man een oentisimo en een
vrouw verliest, zal hij den oentisimo mis
sen" of „De natuur heeft de vrouwen en de
kersen tot hun eigen schade zoo mooi ge
maakt."
Hoe de vrouwen zijn moeten is moeilijk tc
zeggen. De Schot zegt:
„Meisjes moeten zaoht en bescheiden zijn,
vlug in het hooren, langzaam in het pra
ten." Van dezelfde bete eken is is „Treurig
de vrouw, die geen tong heeft; gelukkig
de man, die ze gekregen heeft." Evenwel
oordeelen de Schotten niet zoo hard over
de vrouwen als andere natiën. Zij erkennen
wel is waar, dat „glazen en meisjes breek
baar zijn," dat het „beter is goed te han
gen dan ongelukkig getrouwd te zijn,"
maar ze zeggen niet zooveel over de valsch-
heid van de vrouwen.
De Spanjaarden zijn het meest sarcas
tisch in hun spreekwoorden:
„Het is zoo, er zijn veel goede vrouwen,
maar die liggen allen reeds onder den
grondEen vrouw moet slechts d riem aal
haar huis verlaten: als zij gedoopt, uitge
huwelijkt en begraven wordt." „Wie een aal
aan zijn staart en een vrouw aan haar
woord houdt, kan wel zeggen, dat hij niets
heeft."
Vooral de weduwen krijgen er van langs:
„Een weduwe met drio kindoren trouwen,
is zooveel als vier dieven trouwen," of „een
vroolijke weduwe moet óf uitgehuwelijkt óf
begraven óf in een gesticht ondergebracht
worden."