Modern Vrouwenleven in Japan.
beid wat bet gevaar voor den mensch be
treft
Do bekende Camille Flammarion is in
genoemd „Bulletin" aan het woord.
Weet gij, hoeveel personen in de vori
ge eeuw in Frankrijk alleen door den blik
sem zijn gedood? Tien duizend, dat wil
«eggen: door elkander honderd per jaar.
Om deze statistiek op te kunnen maken,
heeft Flammarion te zijner beschikking ge
had de officieele gegevens, welke hem sinds
1883 worden verstrekt. In dat jaar, toen
bet plan bij hem rijpte om zijn werk te
schrijven „De Dampkring," heeft hij trouw
aan/te elkening gehouden van alles, wat op
ideae stof betrekking 'heeft.
Zijn die officieele cijfers in dezen echter
vertrouwbaar? Ziehier, hoe ze aan het mi
nisterie van justitie worden verstrekt. De
gendarmerie in alle gemeenten is belast
met het onderzoek naar en het rapport
over ieder onweder, hetwelk in de respectie
ve gemeenten losbarst. Al deze gegevens
worden aan het Hof van Appel verzameld.
Vreemd moge het schijnen, dat gendar
merie en rechtbank met zulk een taak
worden belast daarmee hebben wjj ons
ooliter voor het oogenblik niet in te laten.
Genoeg zij het ons te weten, dat de cijfers
vertrouwbaar zijn
In het jaar 1835 werd met gemelde statis
tiek een begin gemaakt. Het onderzoek
van Flammarion en zijn helpers loopt dus
eigenlijk niet over een tijdvak van honderd
jaren. Doch rekening houdend met het ge
middeld cijfer der slachtoffers per jaar
ainds 1835, heeft hij bij benadering het ge
tal der getroffenen in de jongste eeuw kun
nen vaststellen.
Van 1835 tob 1900 bedragen de gevallen
inet doodelijken afloop het ronde cijfer
van 6839. Deelt men dit getal' door 66,
dan vindt men ruim 103^ als gemiddelde
per jaar. Bij deze getallen ia enkel sprake
van slachtoffers, op slag gedood. Want, en
dit is zeer opmerkelijk, de bliksem kent
slechts de uitersten: hij doodt, of hij treft
op zulk een manier, 'dat de getroffene
er heelhuids, althans zonder ernstige
kwetsuren afkomt. Moesten wij het getal
getroffenen, al of niet met doodelijken af
loop, hier aangeven, wij zouden do 35,000
•naderen.
Indien wij de statistiek van enkele jaren
laten volgen, zal' de lezer onmiddellijk be
merken, hoe uiteenloopend die ia In
1880 waren er 147 gevallen; 155 in 1893;
in 1868 vinden wij er 156; 174 in 1884;
178 in 1874; 187 in 1892. Dit van de ergste
jaren. Gedurende al deze jaren had men
een zeer warmen zomer en het waren uit
stekende wijnjaren. Houdt het een met het
ander verband? Ongetwijfeld. Doch de war
me zomer en het stoven der druif alleen,
'niet dit laatste en het onweder. In bet jaar
1851 vinden we 54 dooden; in 185-1 geeft de
statistiek duet cijfer 62; in 1860 51; 50 in
,1863; 48 in 1843. AJ deze jareD met een laag
sterftecijfer kenmerkten zich door zeer koe
le zomers.
Sinds 1854 heeft men bij de getroffenen
door den bliksem (met doodelijken afloop)
aanteekening gehouden van het geslacht
der slachtoffers. Zoodoende heeft men kun
nen vaststellen, dat an 1854 tot 1900 het
'getal mannelijke en het getal vrouwelijke
slachtoffers respectievelijk bedroeg 3919 en
1462
De gewone lichtzinnige Fransche gees
tigheid zou daarbij een aardigheid aan het
adres van de galanterie des bliksems niet
kunnen verzwijgen. Laten wij ernstiger
on degelijker zijn en een andere factor niet
buiion beschouwing laten, op het voorbeeld
.van Flammarion.
Indien men bijv. alleoD bedenkt, hoe de
mannen veel talrijker zijn bij den veldar
beid dan de vrouwen on de meeste slacht
offers getroffen worden in het vlakke veld,
worden ons de getallen dor mannelijke ge
troffenen onmiddellijk duidelijk.
In de bergachtige streken komen de mees
te dooden voor.
Hot departement van le Puy-de-Dóme
ihad van 18351900 een getal van 246 doo
den; do Opper-Loire 226; Saone en Loire
175; van l'Allier 25Svan l'Ardèche 163;
het Noorden 162; de Loire-streken 159; bet
gebied der Euie en Taru-en-Garonne 35;
het Maasgebied 34; in le Calvados 28; de
partement der Orne 35; het Seine-departe-
ment 48.
Men vcrgelijko de ligging dezer streken
en men zal bevinden, dat onze bewering;
de meeste dooden in bergachtige «treken,
zeor juist ia
In het bergland zijn de onwedersveel tal
rijker dan in do vlakke landen.
Te Parijs zijn de gevallen van dood-
bliksemen uiterst zeldzaam, ondanks de
dichtheid der bevolking daar en in het ge-
beole zoogenaamde „Ile-de-France". Hoe
talrijk do onweders zijn, welke jaarlijks
boven Parijs losbarsten, de bliksem slaat
bijna altoos op boomen en hooge gebou
wen, treft zelden den mensch Van 1835 tot
1864 geven de statistieken slechts 30 per
sonen op, welke in het departement der
Seine getroffen werden; van 1865 tot 1892
geen enkele getroffene; in 1893 één slacht
offer; in 1894 vijf; vijf eveneens in 1896; in
1897 drie; twee in 1899 en twee in 1900.
Van 1835 tot 1900 vinden we in het depar
tement der Seine één getroffene op de
69,000 bewoners; in la Manche één op de
26,000; in Scine-en-Oise en les Cótes-du-
Nord één op de 16,000; in Saóne en Loire
en de Beneden-Alpen één op de 1600; in de
Opper-Alpen en le Calvados één op 1400; in
le Lozère één op de 1200.
Besluiten we met Flamm ar ion's opgave
omtrent de gevaren van getroffen te wor
den, afhankelijk van de plaats, waar men
zich bevindt.
Het grootste gevaar dreigt onder boo
men.
Volgt het open veld, vooral als men me
talen voorwerpen met zich draagt: een
schop, een hooivork, een zeis, een zicht;
of als me»n een ploeg hanteert of diered
bij de hand leidt.
Dan komen de eenzaam gelegen wonin
gen, hoeven, schaapskooien, enz.
Veivolgcns de kerken, vooral als men er
het klokketouw vasthoudt, of erger, luiden
zou gedurende het onweder.
De baanwachterswoningen.
De groote steden biodeu de meeste vei
ligheid, wijl er de bliksem op vele punten
afgeleid wordt.
Bro den bloeitijd.
De lente weeft haar zegckleod,
Dat ons van hopen zingt;
Haar bloesembalsem stilt ons leed,
Heur gloed tot leven dwingt.
Zie, alles rond mij heen herleeft
In veld, in bosöh en wei;
De vogel kweelt, de vlinder zweeft
En dartelt speelsch en blij.
Het jonge groen siert iecFre plant,
En bloem en bloesem geurt,
't Is buiten als één lustwarand',
Waar alles lachend kleurt.
Mijn ziel herleeft 1 Kon 't anders zijn?
Zij juicht en zingt haar lied,
En groen is 't ook in 't haite mijn,
Daar 't niets daD blijheid zietl
De Japansche vrouwen hebben zich al
tijd in de belangstelling der bewoners van
het „Avondland" mogen verheugen. Zij zijn
eigenaardige kleine figuurtjes, zacht, be
daard en zonder pretensies. Zij vormen een
scherpe tegenstelling met de „moderne vrou
wen" in Europa. Moge de vrouwenbeweging
ook al tot Japan zijn 'doorgedrongen, dan
steekt zij toch nog in do kinderschoenen. Er
zijn bijvoorbeeld reeds vrouwelijke doctoren,
maar geemandpeerde vrouwen behooren tot
de uitzonderingen. In 3 ziekenhuizen, die
naar Europeesch model worden ingericht,
en bestuurd, hebben de witgekleede wachte
ressen getoond, zeer geschikt en betrouwbaar
te zijn.
In liet „land der opgaande zon" is men
over het algemeen zeer huiselijk en de vrou
wen vertoonen zich op haar voordeeligst.
wanneer zij met een innemendheid, die ner
gens haar wedergade vindt, thee schenken.,
Op alle uren en in alle plaateen wordt in'
Japan thee gepresenteerd. Men gaat inkoo-'
pen doen, maar vóór men nog begint te on
derhandelen, is er al thee geschonken, in
kopjes zonder oortjes, en men moet drinken,
als men het ten minste den kleinen kooplie
den eenigszins naar den zin wil maken. De
thee is van helgele kleur. Zij wordt bereid
door kokend water op do groene blaadjes te
gieten en gedronken zonder suiker of melk,
over het algemeen geen kostje voor Wee-!
terlingen.
Zelden ziet men dames uit de hoogere
standen op straat. In haar huizen dragen zij:
gewoonlijk donkere zijdestoffen. Slechts bij
bijzondere gebenrtenissn heeft men gelegen-,
heid te zi hoe prachtig zij zich kunnen'
kleeden. In geen andere landen vindt men
zulke kostbare zijde als de vrouwen hier dra
gen. Bijv. een rok van helgroene zijde, van
onderen wie en met kostbaar borduurwerk,
vogels, witrose kersebloesems, enz. Daarover
een „obi" of sjerp van crêmc met zeer zeld-'
zaam gouden versiersel.
Zooals bekend, heeft evenwel reeds een
groot aantal moderne Japansche vrouwen
de Europeesche kleederdracht aangenomen.
En waar zij dit doen, doen zij dit met groote
zorgvuldigheid, alles tot in 'de kleinste bij
zonderheden nabootsende. In de beide hoofd-,
steden des lands, in het „Grand Hotel" te
Yokohama en het Hotel Imperial" te To
kio, kan men 'deze nieuwe Japansche klee
derdracht bestudeeren. Daar ziet men ook
de Japansche vrouwen met haar echtge-»
nooten aan tafel zitten; over het algemt-n
evenwel komen do mannen alleen en blij
ven de vrouwen thuis. Welk een eigenaar
dige vertooning die vermenging van oud
en nieuw hier oplevert, blijkt uit het vol
gende, door een Engelschman verteld over
zijn bezoek in Japan:
„In een Arglo-Japansch hotel te Tokio
waren 'de helft van de gasten, die daar
's middags kwamen eten, Japanners, die
hun maal op Europeesche wijze gebruikten.
Zoo zaten aan een tafeltje in mijn nabij
heid twee gemoderniseerde Japanners, door
hun vrouwen vergezeld. De mannen
kwamen het eerst binnen. De vrouwen dren
telden langzaam achter hen aan, en toen
zij de tafel waren genaderd, waren de man-*
nen reeds begonnen met eten, zonder zich-
naar het scheen veel om hun vrouwen to be
kommeren. Gedurende den maaltijd voerden
do mannen een levendig gesprek, terwijl 'de
vrouwen bijna voortdurend zwegen.
De kleine vrouwen met donker glanzend
haar, dat haar ine oppengezichtjes als
een schaduw omgaf, waren gekleed in don-
ker-zijde kimono's met een „obi" er over
heen, en zagen er uit an de gheisa's op een
Japansch theekopje, maar toch was het al
een bewijs van emancipatie, dat zij hier met
haar mannen mochten eten.
Een Japanner zei eens tegen mij„In Eu
ropa keert men do dingen om en laat de
vrouwen voorgaan. De vrouwen moeten goed
behandeld vordc.i, maar de mannen moeten
voorgaan." De vrouwen zijn het volkomen
met. deze opvatting eens. Zij doen haar hui
selijk werk, naaien klecren, lezen een beetje
en drinken veel thee. Geeft de heer 'des hui
zes een partij, dan laat hij eenige gheisa's
komen om zijn gasten te amuseeren en de
kleine vrouwen trekken zich in haar ver
trekken terug en blijven onzichtbaar.
Later in den avond verliet het kleine
gezelschap het hotel. Eerst kwamen de man
nen met parasols en met gToote sigaren in
den mond. Toen zij langs den weg liepen,
maakten zij een ontzettend komischen in
druk door hun groengrijze kostumes, die
veel te groot waren. De vrouwen bleven p -
den 'drempel nog eenige oogenblikken ach
ter om haar „gefca's" in ontvangst te ne
men, drie of vier duim lange houten schoen
tjes, die zij op straat dragen. Later kwa
men zij een goed eind achter haar mannen
aanklepperen en giebelden en schertsten air
onschuldige kinderen, die nog niet weten
wat er in de wereld te koop. is."