Japansch8 dienstboden.
Zomersproeten.
1 Het was verrukkelijk daar aan het strand
der blauw6 zee.
I Dooh de weken verliepen en de nevels, die
jvan de bergen kwamen, bleven hangen bo
ven de zee als strepen van gaas. De hoed
.kwam nu later, de kanten vleugels hingen
droevig neder door de vochtigheid van den
mist; het wit was spookachtig in het flau-
were zonlicht. De hoed bleef daar onbeweeg-
I lijk aJs bladeren en bloemen in windstilte.
Het was het uur als de schaduwen baden
en de begroeide oever de zee nadert; als de
i boomen hun takken nedorbuigon in het wa-
I ter.
I De hoed begon weder te bewegen, onrus-
Jtig; misschien droomde hij den droom van
de boomen mede, verlangend naar hot verre
onbekende.
I Op een avond begon de zon onder te gaan
I ale een reuzenbol van bloedtoen verdween
ze langzaam on de schaduwen der boomen,
plotseling zwaar en donker, zweefden heen
jen weer over het water als do dreigende
vleugels van monstervogels uit een andere
wereld. De aarde verzonk in onpeilbare
duisternis.
De hoed was cr nog, onbeweeglijk; nu en
dan echter leek het, of hij bewoog door een
ploteelinge siddering.
Hoe troosteloos was de eeuwige eento
nigheid van don golfslag, brekende op do
kust!
Terwijl ik kl maar bleef staren naar dat
ééne witte plekje, als gehypnotiseerd, scheen
het plotseling, of de hoed wegdreef. Heb
was of ik een steek in het hart
kreeg. Ja, bij gleed weg, liet zich gaan op
den 6troom, dan een plotselinge beweging
naar beneden ...Mijn Hemel, hij Vas wegl
Geen zncht, geen geluid, behalve mijn angst
kreet, dien do echo alleen beantwoordde.
Ik had mij in zeo geworpen.
Wacht!" riep ik; ,,ik kom I Ik za-1 u red
den 1 Antwoord mij 1"
De hoed verscheen weder, een golf bracht
hem nader tot mij. Een klein wit plekje
Iin de duisternis,- ik- kon hét grijpen'... 3ëiï
I hoed, niets dan den hoed 1 't Was nu een
jongelukkig, vormloos ding, nog fijn enteer
en roerend in zijn afgetakelden staat.
Ik liep het strand op, roepend om hulp.
'Er kwamen menschen van allen kant; doch
Itoen ik hun mijn geschiedenis vertelde,
luisterden zo maar half. Zij keken naar den
(hoed en betastten dien, alsof dat hun ver-
Ider kon brengen.
j Ik verbood het hun; het was mij of ze
|hot arme, doodo hart van een vrouw raak-
(ten, cn het mijn© ook.
Zij staarden onderzoekend naar de zee.
„Niemand baadt zoo laart;!" zei er een.
Zij richtten hun oogen naar de villa.
„Daar moeten ze u gehoord hebben. Als
'de dame niet thuis was, zou de meneer wel
geantwoord hebben."
,,'t Zal eon oude hoed zijn, dien iemand
in zeo geworpen heeft!"
„Don meneer uit de villa heb ik con
poosje geleden nog zien wandelen met zijn
dame aan den arm..."
„Zoo laat?" viel een ander in de rede;
„je hebt gedroomd. Dat was zij niet; liét
was een andere."
Ik zou ook godacht hebben, dat ik ge
droomd had, maar do hoed was daar.
Misschien echter was die al dien tijd al
leen geweest, zonder een mensch er onder en
jhad ik al dio weken enkel wat gedroomd!
i Om mijn gedachten to verzetten, vertrok ik
|don volgenden dag naar Parijs.
I Een jaar later keerde ik terug en den
(eersten avond den beste werd ik on weder-
(staanbaar getrokken naar do plaats van het
Istrand, van waar ik den hoed steeds gezien
\had.
j Hemel l Weder een hoed op do zeemaar
;wat een hoedEen monster van kleur. Maar
j'deze waa zeker niet zonder eigenares. Hij
Jging op en neder in het wator. Een mans-
ihoed zwom er naast. Ik hoorde gelach cn
Igejoel, dab storend klonk in de stilte.
Eon vissoher, die mij zag kijken, begon:
„Dat is do meneer uit die villa, pas wo-
'9er getrouwd. Mevrouw stierf verleden
iherfst: zij is hier op dezelfde plek verdron-
jken bij het beiden, door onvoorzichtigheid,
,'zegt men." En wijzende naar hot paar: „Ze
/had daarvan het begin gezien, begrijpt u
'Ja, ik greep en ik voelde in mijn hart do
pijn mijner verloren liefde, d© liefde voor
een vrouw, die ik nooit gezien had, maar
wier levensbedroefdheid ik had geraden.
Het paradijs voor de dienstmeisjes is ze
ker wel Japan. Een dienstmeisje is daar bijna
niet minder in aanzien dan elke andere
vrouw. Wel worden de dienstmeisjes thuis
bij haar voornaam genoemd, maar buiten is
men even beleefd jegens haar en neemt even
goed tegenover haar de vormen in acht als
jegens haar meesteres. Zij wordt met de
diepste buiging ontvange i en met den eer
vollen titel „Tan" aangesproken. Grooten-
deels is 'deze eerbied daarin gelegen, dat de
voornamere klasse, met de Keizerin aan het
hoofd, al het mogelijke doet de mindere to
ontwikkelen. In Japan zijn bovendien de
voornaamste vrouwen er aan gewoon om ook
de minste diensten voor haar bloedverwan
ten te verrichten. De meesteres zelve is in
derdaad de eerste dienstbode in haar eigen
huis, terwijl ze in hot geheel niet met den
heer des huizes op gelijken voet staat. Des
avonds worden de dienstmeisjes in den fa
miliekring toegelaten en nemen aan dc con
versatie deel; 'des daags moeten ze, bij afwe
zigheid van do meesteres, de honneurs
waarnemen tegenover de gasten. Het meis
je wordt dan geheel als de gelijke van de
zen h-handeld.
Do dienstboden moeten verder zorgen voor
het doen van inkoopen, begeleiden haar
meesteres op 'de wandeling cn helpen bij de
somenstelling van gezelschappen tfoor pic
nic's, enz. De meisjes moeten natuurlijk
goed met do etiquette bekend zijn. Er is
evenwel één fout in het karakter der dienst
meisjes, althans in het oog van een Wester
ling; ze zijn niet zeer gehoorzaam. De Ja-
panscho dienstbode weigert blindelings te
gehoorzamen. Wanneer ze zich van bet nut
van een bevel overtuigd heeft, zal ze het ten
uitvoer brengen; meent ze evenwel het te
gendeel, dan denkt ze over het bevel eenvou
dig verder niet na. In hét land der chrysan
themums heeft zulk een weigering hoege
naamd geen gevolgen voor haar. Het best
merkt men de eigenaardige plaats op, die
een Japansche dienstbode inneemt, bij 't af-
scheid-ncmen van den heer des huizes. lede
ren morgen, wanncor <dezo laatste weggaat,
verzamelt zi 'i het vrouwelijk personeel om
van hem afscheid te nemenbij zijn terug
komst herhaalt zich hetzelfde.
Natuurlijk gaan de minste bedienden niet
zoo vertrouwelijk met hun meerderen om;
het keukenpersoneel vervult stompzinnig en
zonder na te denken zijn taak.
Wonderlijk is het, hoeveel mannelijke on
vrouwelijke bedienden er in een jRpansch
gezin wel zijn. Een aantal van tien of twaalf
is iets zeer gewoons; want niet alleen, dat
bijna ieder kind er een bediende op na
houdt, die voor zijn bijzonderen dienst be
stemd is, ook in keukens zijn meer dan één
keukenmeid en zoo ook meestal eenige tuin
lieden en loopjongens, enz. Te begrijpen is
het, dat de dienstmeisjes in Japan minder
werk verrichten dan bij ons, maarook
veel minder loon ontvangen.
Hoo Japansche dames slapen.
Bij ons, Westerlingen, geldt hef slaap
vertrek als een heiligdom der vrijheid.
Daar lossen zich alle banden. werkelijke
on figuurlijke om een ongestoorde rust
te kunnen genieten, of maar dat geldt
slechts voor enkelen om met allerlei
schoonheidsmiddelen verlepte bekoorlijkhe
den op to lappen en to kalefateren.
Voor die weinigen is de slaapkamer een
soort heksenkeuken, waaruit zo verjongd
en vernieuwd te voorschijn treden.
Maar het gros der stervelingen zoekt rust
in zijn slaapkamer en anders niets. En on
ze dames schudden er haar meer of minder
welige lokken vrij uit r.ls een leeuw zijn ma
nen, teuzij zo in een lade van het toilet ge
borgen kunnen wordeD.
In Japan is dat anders. Van al, wat ten
onzent een damesslaapkamer vult en ver
siert, is weinig te vindon. De Japansche da
mes slapen in vol toilet onder eon deken.
En in stee van onz© kussens gebruiken ze
een rekje om het hoofd op te leggen, waf
niet gemakkelijk, maar noodzakelijk ij,
daar de scboonen uit het land van de rijzen
de zon slechts eens per week heur kapsel
los- en weder in orde maken.
In hoeverre dit aan de reinheid bevor
derlijk is, wordt niet gemeld en we wagen
het niet te gissen.
Ieder lezer van ons Z o n d a g s b la d zal
zich wel herinneren, dat in het vorig Z o'n-
d a g sb 1 a d een dochter van een onzer
abonnés ons vroeg of wij voor haar wilden
verzoeken om een Recept voor het verwijde
ren van zomersproeten.
Wij deden ten overvloede ook nog een be
roep op onze lezers en eindigden aldus:
Dat haar stem niet zij die eener roepende
iD do woestijn 1
Onze wensch is vervuld geworden, want
er kwamen eenige Recepten in, welke wij,
getrouw aaü onze belofte, hier laten volgen.
Een inzender, viie de zaak zeer ernstig op
vatte, verzocht ons het volgende artikeltje
te willen opnemen:
Naar aanleiding van de vraag naar een
Recept voor Zomersproeten, die kleine geel
bruine vlekjes, welke zoo tot ergernis kun
nen strekken van onze schoone sekse en ve
len lieven gezichtjes een gedeelte vun hun
bekoorlijkheid kunnen ontrooven, diene het
volgende:
Onder de pigmenthypertrophieën 1) van'
de huidcellen bekleeden de lastige zomer
sproeten (Ephelides) geen onbelangrijke
plaats. Zij ver'tooncn zich als bleekgele tot
donkerbruine vlekjes, ter grootte meestal
van een speldeknop of ook wel grooter, zijn
rond of onregelmatig gevormd en komen
meest voor aan de huid van den neus, de
wangen, de oogleden en handen. Zij komen
nooit alleen, maar steeds in groot aantal
voor cn worden ook wel, meer dan gewoon
lijk gedacht wordt op de armen, aan do
schouders, den hals, enz. aangetroffen.
Brunetten worden er zelden door lastig
gevallen, maar des te meer roodharige en
blonde personen, die gewoonlijk ook een
zachte, blanke huid hebben. Bij roodharigen
komen zij zoo vaak voor, dat men gerust
kan zeggen, bijna niet één van zulke n_en-
sehen zonder zomersproeten aan te treffen.
Zelden komen de sproeten vóór het zesde
jaar tot ontwikkeling. In den winter ver
bleeken zij, doordat de huid dikker wordt,
zoodat zij dan zoo goed als onzichtbaar zijn,
om in het voorjaar en den zomer weer don
kerder te worden en duidelijk te voorschijn
te komen. De oorzaak is niet zooals algemeen
gedacht wordt in de eerste plaats de zon,
maar een aangeboren aanleg, zonder welken
de zon nooit de veranderingen in de diepere
lagen van do slijmuethuid (rete Malphigii)
kan bowerken. Misschien is het waar, dat
kleine zweetdroppels op het gelaat als
brandglazen werken en zoo een verandering
van het pigment plaats heeft. De behande
ling der sproeten is een zeer ondankbare.
Beslist duurzamo resultaten zijn zoo goed
als niet te verkrijgen, of het moest zijn door
operatief ingrijpen, hetgeen te -doen zou zijn
bij voorkomen van slechts enkele groepjes,
maar bij grootere uitgebreidheid is dit be
grijpelijkerwijs niet mogelijk.
1) pigment, huidpigmer.t (huidkleurstof.)
Do huid bestaat uit drie over elkander lig
gende lagen, waarvan elke anders gebouwd
i9 dan de overige. Dc voornaamste dezer
huidlagen idc middelstezij vormt dc ba
sis van do algerneene bedekking en heet Le
derhuid. Haar vrije oppervlakte is met de
bovenhuid (epidermis) bekleed en haar on
derste vlakte wordt door het onderhuidcel
weefsel (ook wel vethuid genaamd) aan de
onderliggende dcelen verbonden. De boven
huid of epidermis bestaat uit twee lagen,
waarvan de onderste onmiddellijk aan 'de
Icderhuid grenst en slijmnethuid genaamd
wordt De pigmentcellen hebben haar zetel
voornamelijk in de bovenhui'd en wel in de
Blijmnethuid (rete Malphigii).