RECEPT. Stofgoud. ALLERLEI. OPGAVE. dien eerst© hadden we met ons tienen gauw onder den grond, en je wordt aan alles ge woon. Ik ben nu tien jaar aanspreker en heb, dat verzeker ik je, al heel wat ondervonden Je komt zoo bij de intiemste familiezaken, weet je. Soms is de doode nog niet koud, of ze zijn al over de erfenis bezig. Dat geld, dat geld, dat beschrijft wat in do wereld 1 Dikwijls ook is het een droefheid, een wee non zonder einde, dat ge er medelijden mee hebt. Als ze maar geloof hebben, ziet ge, dan gaat het nogal, en is er wel een mouw aan te passen. Ze kunnen er somtijds ook heel wat drukte bij maken, als liet een man van gewicht is geweest, bijv. een burgemeester, wethouder of professor: Dan wordt er op het graf gesproken, en dan werken ze met kransen en bloemen; soms een hcelc wagen apart er bij. Zie je, en dan staat ge als aanspreker vooraan, en hoort alles wat er gezegd wordt, uit de eerste hand. Maar dik wijls gebeurt dat niet; verreweg de meesten gaan er zwijgend in. Nu, met mijzelf zal dat ook wel het geval zijn, of de een of andere der medeleden van de begrafenisvereeni- ging moet zoo goed zijn er een woordje op tc zeggen; maar gebruik js het niet, zelfs niet voor een voorman", d. w. z. die voor den lijkwagen uitgaat. Dat zijn wij zoo beurt om beurt, en dan dra-gen wij een steek, ge lijk de koetsier op den lijkwagen dien draagt. Van tijd tot tijd ben ik het ook, maar voor de pret behoef je het niet te zijn, in de rij loopt ge vrjj wat gemakkelijker mee. Zoo gaat het altijd: als ge niet de baas zijt, ver langt ge het te zijn, en zijt ge het eenmaal, dan zoekt ge er van alle kanten van af to komen. Zoo vertelde mij mijn aanspreker. Ik heb altijd een zwak gehad voor dat soort van lieden, wijl ik bet zoo'n eigenaardige be trekking vond. Voor hen is het vooral waar: „den eenen zijn dood is den anderen zijn brood." Nu geloof ik niet, dat er aanspre kers bestaan, die er niet wat bij doen, en het berechten dor dooden niet als een bij zaakje beschouwen; en geen wonder Mijn aanspreker zegt altijd: ,,Als je 't van de dooden moet hebben, meneer, dan komt ge er niet." Nu, dat geldt niet alléén van een aanspreker. Ik heb ook nog een aanspreker gekend, die er kleermaker bij was, en wiens voor naamste verdienste bestond in het maken van doodshemden. Het- was een heelo me neer met dikken buik, bol rond gezicht en zwarte bakkebaarden; die maakte er meer een postje van en deed niets liever dan ach ter de zwarte baar loopen of „aanzeggen". Macaronischoteltje Breek de macaroni in vingerla-nge stuk ken. Kook ze gaar in gezouten water. Leg ee met melk, boter, zout, wat suiker, rozij nen en sukade in een beboterd schoteltje. Doe er gestampte beschuit overheen en zet het in den oven. Wat schoon is, moet eenvoudig zijn. Maar eenvoud mag geen ruwheid wezen; Eenvoudig zij 't gevoel, maar fijn, Eenvoudig 't woord, maar uitgelezen. N. Beets. Verschijnt een waar genie in de wereld, zoo kunt ge het daai-aan kennen, dat a.l- le domkoppen een verbond V^gen hem slui- en. Swift. Niemand te wantrouwen is onnoozel- aeidiedereen te wantrouwen krankzinnig heid zichzelveu te wantrouwen de eerste ïchrode tot wijsheid. L i n g r e. Een redelijk atheist is toch voor God duizendmaal meer waard dan een schijn vroom Christen. Peter Eosegger. Schilder (tot dorpsbewoner): ,,Zeg eens, vriend, toen ik hier voor enkele jaren was, stonden er twee molens; nu zie ik er maar één." Dorpeling'. „Ja, ziet u, mijnheer; voor twee molens was er op ons klein dorp geen wind genoeg." Uit Jantje?s opstel. „Het sohaap ver schaft ons genoegen, zelfs nog na zijn dood, door den lieflijken klank zijner darmen." „Vroeger zijn de menschen op hoogen leef tijd gestorven, want toen waren de dokters nog zoo knap niet." „Walvïsschen onderscheiden zich voor namelijk door hun onhandig formaat." „De smart over den dood zijner vrouw was zóó diep, dat hij eerst naar Italië moest gaan, om de wonden te beelen, die zijn vrouw hem geslagen had." Onze dienstboden „Zou mevrouw mij een klein pleizier willen doen „Als ik kan, ja Marie." „WiJ mevrouw dan zoolang met mijn vrij er spreken, terwijl ik mij boven aankleed? Anders verveelt hij zich zoo." Table dfhótü. „Wat is dat toch vooreen drukte daar ginds bij dat koffiehuis?" vroeg een vreemdeling aan een wegwijzer. „Ik weet het niet, mijnheer", wa« het antwoord, „maar ik hoorde verleden zeggen, dat daar „tabel dood" was en nu denk ik, dat die vandaag begraven zal worden." „De Bode" deelt de volgende briefjes me de: 1. Juffrouw. R. heeft zijn handen goed gc- wa6schen. Als u altijd zoo nauw kijkt, krijgt u nooit een man. Vrouw R. v. E 2. Vindt u het goed, dat Lientje keelpijn heeft en drop eet met mate 1 (Dit werd overhandigd met de boodschap, dat Moeke zelf oan de fout lachte.) Gemakkelijk te vinden. „Maar vrouw tje, hoe denkt ge uw dochter te vindeD in zoo'n groot© stad als Amsterdam, wanneer ge haar adres niet weet?" „O, dat is niets. Ik zal haar wel gauw zien, dokter. Toen zij thuis was, hing zij óók altijd met haar hoofd uit het venster 1" Schooljongen„Een enkele reis Amster dam." Beambte: „Welke klasse?" Schooljongen (trotscli): „De hoogste na tuurlijk." Stijlbloempje. „Met het oorverdoo- vend lawaai in de straten maakte de diepe stilte van het woud een schreeuwend con trast. SCHAAKOPGAVE. Zwart. abcd e fgh Wit Wit zet in drie zetten mat. [Oplossing in hei volgend Zondagsblad.] De Vredebonden. 't Paradijs, waarvan zij droomen, Zal eerst komen, Als het laatste menschenpaar Doodvriest aan den evenaar. Een goede raad. Gelegenheidsdichter (tot redacteur): „Weet u geen enkel middel te bedenken, waardoor mijn gedachten on der hot volk verspreid raken?" Redacteur: „Jawel, mijnheerAls u er confetti van laat maken voor het CTa-rna- val." Uit een rede. „Van dc vele aanslagen op het leven van Julius Gesar gelukte reed? de eerste." Eet Grafschrift van Fritz Reuter. Het grafschrift van Fritz Reuter, dat hij zelf aan zijn vrouw heeft gedicteerd, luidt al dus: Der Anfang, das Ende, o Herr, sic sind dein, Die Spanne dazwisohon, das Leben, war mein. Und irrt' ioh im Dunkeln und fand mich nioht aus. Bei cLir, Herr, ist Klarheit, und Lioht ist dein Haus. Een telephonischtf opdracht. Klingel in geling I „U spreekt met bet Nieuwsblad, met wien spreek ikV' Met den schouwburg; regisseur Bron man I U moest morgen en overmorgen dc volgende advertentie voor ons plaatsen: „Voor een nieuwe operette worden nette jonge meisjes als figuranten gevraagd. Zich aan te melden aan het bureau van den schouwburg." Hebt u mij begrepen?" „Jawel, mijnheer." „Hoor nog eens even: de laatste adverten tie viel niet genoeg in 't- oog. Druk u dezen keer „jonge meisjes", flink vet en in 't oog loopend. Begrepen?" „Volkomen in orde dag mijnheer 1" Klingelingoling 1 Den volgenden morgen stond deze adver- KJI ten tie in het Nieuwsblad te lezen: „Voor een nieuwe Operette worden nette jonge Meisjes flink veten in 'toog loopend als figuranten gevraagd. Adres: Bureau Schouwburg." Bedelf or muiier. „Och, meneertje! heb medelijden met een armen wees, die nie mand meer op de wereld heeft 1 Een vader heb ik nooit gehad en mijn moeder is als klein kind gestorven... Geef me tooh een paar centjes, meneertje! want als ik zon der iete thuis kom, krijg ik slaag van mijn vader en van mijn moeder allebei J" Antwoord op de Vraag in hol vorig Zondagsblad: Juist zooveel als nog niet gevangen zijn. KRUISIGING. 0 vrees'Ujk uur van duisternis en logen, Toen God, de Heer, nan 't schand'lijk Kruis- 8 [hout hing; En voor der wereld zonden sterven ging; rj Van pijnen afgestreön, het hoofd gebogen. 0 vrees'lijk uur, toen 's werelds lichten [stierven 6 En gingen schuil voor Golgotha's tooneel. Toch. troostrijk uur, toen wij ods erreldeel, Het Hemelrijk, door Jezus'dood verwierven. 0 heerlijk, ja, zijn ons die wreede stonden. Wanneer des Heeren liefde triomfeert 4 En 'a duivels macht tot onmacht wordt ver- [neerd. o Als weer, door Jezus' bartebloed en wonden. Der meDschon ziel, met snellen vleugelslag, Ten hemel wiekt, weer schouwt God9 o [gloriedag. Hoe zult ge iemand een gulden uit betalen in honderd geldstukken, zonder van centen gebruik te maken. [Antwoord tn het volgend Zondagsblad].

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 16