Raadgeving. RECEPT. Stofgoud. ALLERLEI. Raadsel. Jelui dienstmeisjes weet niet, hoe goed je 't hebt. Wat doe jelui voor het vele geld, dat men je betaalt? Je heerscht in de keu ken en laat je meesteres daar niet in, opdat die je niet zal controleeren. Je kookt en wascht, als je er zin in hebt, anders ga je je bedrinken en zet het heele hui3 op stel ten." Na deze inleiding veroordeelde de rechter de dienstmeid wegens openbare dronken schap tot drie maanden gevangenisstraf op Blackwells Island, waar bedelaars, dronk aarde en landloopers worden opgesloten. Maar, helaas, ondanks 'dit vonnis is er niet de minste hoop, dat do New-Yorksche dienstmeisjes zich zullen beteren. De dienstboden-quaestie gaf een paar da gen later to New-York opnieuw aanleiding tot een rechtzaak. Een dienstbode klaagde haar meesteres aan om uitbetaling van het haar verschuldigde loon. Haar meesteres had haar ontslagen op grond, dat ze altijd met... een kostbaar zijden kleed in de keu ken haar werk verrichtte. Toen ze weiger de dit na te laten, werd ze ontslagen en voor de vijf dagen der maand, die ze reeds werkzaam was geweest, ontving ze 5 dol lars. De dienstbode eischte haar geheele loon vandaar een rechtzaak. De aanklaagster verscheen ter terechtzit ting in kostbaar zijden kleed en met een ele- ganten sleep. De rechtbank was van mee ning, dat een keukenmeid niet in zijde ge kleed in de keuken thuisbehoort en achtte het gegeven ontslag dus gerechtvaardigd. Voor de vijf dagen, die zo nog in dienst was geweest, werd haar een vergoeding van slechts 4 dollars toegekend. Spokzwoord in den tuin. Een flink stuk spekzwoord moest men eigenlijk in iederen tuin vinden. Men kon daarmede allerhande, gereedschappen invet ten. Zoodoende voorkomt men 't inroesten en houdt men do werktuigen in beteren staat dan anders. Bovendien maakt men zich het werk veel gemakkelijker, want een gladde spade, schoffel, zaag, enz. eischen veel minder krachtsinspanning dan geroeste ■werktuigen en duren langer. De geringe moeite, welke het invetten vordert, wordt dan ruimschoots beloond. Ragout van koud vleesch met kerry. Het vleesch wordt fijn gehakt en ver mengd met wat fijngekakto uien, die eerst lichtbruin gebraden moeten zijn. Verder moet men er bijvoegen twee lepels boter of jus, twee kopjes bouillon en twee theelepels kerrypoeder. Dit mengsel wordt in een m t boter besmeerden vuurvasten schotel in den oven geplaatst, totdat het lichtbruin is. JVoor het opdoen plaatst men vier spiegel eieren op den schotel. Men gebruikt het met nj&t. Dit ia het toppunt der menschenliefde, dat men anderer schuld en lijden gevoelt. In tegenstelling met het saroasme, dat over mensahei ijke gebreken klaagt, als over iets, dat buiten oois omgaat, kan geen smaad over de wereld komen, die ons niet doet blozen, geen gruweldaad in haar midden voorval len, die ons niet de hand in eigen boezem doet slaan. A. Pierson. Zoek niet te verl Reis hier noch daarl Het waar Geluk staat op uw drempel, Uw Binnenkamer zij zijn tempel. De Liefde zij zijn hoogaltaar 1 J. J. L. ten K a te Er ia geen men sok, wiens gemoedsgeschie denis niet belangrijker is dan dc langste, mooist gemaakte roman. Multatuli. Op den dag uwer geboorte verheugden zich de anderen, gij alleen weendet. Mogen op uw sterfdag de anderen weenen en gij alleen geen tranen te storten hebben. Laboulaye. Dezelfde kleur. Zuchtend ©n steunend stoomt de trein het station Den Haag binnen en na ecnig knarsen en piepen der remmen staat buj stil. Een Hagenaar stapt in een coupé ,,niet rooken" 1ste klasse en zet zich in een hoek. Zijn kaartje, dat hij nog in de hand heeft, bergt hij nu langzaam* in zijn vestzakje. In den tegenovergestelden hoek zit een Leidenaar, een sigaar rookende, als waren er hoegenaamd geen spoorwegreglementen en medereizigers Intusechen heeft zich de trein weer iu beweging gezet on ijlt voort door de wazigo winterlucht. Na cdrca vijf minuten zegt de Hagenaar, zich tot den Leidenaar wendende, dien hij al eonigen tijd verstoord heeft aangekeken: Pardon, excuseer mij, mijnheer, permit teer mij u beleefd te doen opmerken, dat het een „niet-rook en "-coupé is." Er volgt geen antwoord; de Leidenaar blijft onverstoord zijn sigaar genieten. Eenige minuten later wendt zich de Ha genaar weder tot zijn reisgenoot, doch thans bruusker: „Ik moet u bepaald verzoeken, die si gaar uit te doen." Maar weder volgt er geen antwoord. Een oogenblik daarna zegt de Hagenaar woedend tot den steeds zwijgend doorroo- kenden Leidenaar: ,,Houd op, mijnheer 1 Als u die sigaar niet wilt uitdoen, zal ik u moeten laten verwijderen." Maar met de volmaaktste onverschillig heid kijkt de Leidenaar naar buiten en zwijgt. Als de trein eindelijk te Voorschoten stopt, roept de Hagenaar den conducteur en verzoekt do verwijdering van den Lei denaar, maar deze valt in het gesprek en zegt heel lakoniek: Conducteur, controleer het kaartje van dien man, het is derde klas," De conducteur doet zooals hem gevraagd is. Hij bevindt die aanmerking in orde en verwijdert den Hagenaar uit den coupé tot groote verwondering van de andere in zittenden van het rijtuig. Als de trein weder in beweging is, vraagt een der andere reizigers, een clik, oud heer tje, nliet in staat zijn nieuwsgierigheid te verbergen ,,Haar hoe wist u toch, welk kaartje hij had?" Geeuwend antwoordt de Leidenaar: ,,Ik zag het uit zijn vestzakje steken; het is van dezelfde kleur als het mijne." Een slimme Wuard. Een officier, een rechter en een geestelij ke kwamen tegelijk met den postiljon aan in een klein dorp in Duitechland. In dat dorp was maar één herberg, waarvan dc waard maar één bed had. Het gold bij hem als regel om den eersten gast in het bed te laten slapen. Nu echter kwamen er drie te gelijk en dus moest er raad geschaft worden. De waard vroeg den gasten, wat zij waren. ,,Ik ben officier en heb vijftien jaar te Dresden in garnizoen gelegen," zeide de eerste. ,,En ik ben rechter en heb twintig jaar in Frankfort gezeten als rechter van instruc tie," sprak de tweede, „En ik," zeide de dorde, „heb vijf en twin tig jaar als pastoor te Berlijn gestaan." „Welnu," sprak de waard, „dan is de zaak beslecht. Gij hebt vijftien jaar gelegen en gij twintig jaar gezeten," sprak hij tot den of- ficior en den rechter, „terwijl de pastoor vijf en twintig jaar lang gestaan heeft; hem komt dus het bed toe." Afgeketst. In een treincoupé zaten eens eenige jongelieden van de soort, die zich inbeelden, heel wat te zijn, omdat zij niet gelooven, en wier wetenschap bestaat in spotten met zaken, waarvan ze niets be grijpen. Bij een tusschenstation stapt een priester in den coupé. Blikken van verstandhou ding. „Mijnheer pastoor", zegt een der fatten, met een slim knipoog en tegen zijn kornui ten, ,,u weet zeker het laatste nieuws nog niet". „Neen, mijnheer", antwoordt de geeste lijke; „ik heb vandaag nog geen krant ge lezen." „Zóó? U weet er dus nog niets van? Iedereen praat er over." „Neen, ik weet werkelijk niet, wat u be doelt." „Dan ben ik zoo gelukkig, de eerste te zijn, die u liet groote nieuws kan meedeelen. Nu dan, in den afgeloopen nacht is de dui vel gestorven." „Wezenlijk?" antwoordt de priester, „dat is erg. Ik heb altijd medelijden met wees kinderen. Ik condoleer u met het verlies van uw vader." De heelo coupé had schik, behalve de gees tige fat. Wantrouwend. Gast: „Hoor eens, mijn heer de herbergier, óf u heeft beteren wijn, dien u me niet geven wil, óf uw neus is kunstmatig gekleurd I" 7n den boekwinkel. Heer: „Ik wenschte iets historisch te lezen." Boekhandelaar: „Wilt u soms „De laatste dagen van Pompeji"?" Heer: „Waaraan is die gestorven?" Boekhandelaar: „Aan een uitbarsting, ge loof ik". Student: „Nu al naar huis?" Collega: „Ja^ morgeD komt mijn oude heer thuis. Nu moet ik nog studieboeken opensnijden, teekens er in schrijven eD vlek ken en ezelsoor©n in de boaken maken I" Vleiend. Dokter (tot een zieke): „Niet waar, gij ziet alle voorwerpen zoo in floers en het is alsof alle dingen in een nevel ge huld zijn. Kijk mij eens aan. Hoe koru ik u voor Zieke: „Ook beneveld." Moderne huisvrouw. Hij: „Vrouwlief, zet thans eens koffie in plaate van thee." Zij: „Dat kan niet; de meid heeft het theewater al op het vuur gezet." Mevrouw: „Gauw, Trui, gauw; mijnheer heeft een erg ongeluk gehad met de motor kar Trui: „Moet ik naar den dokter of naar den smid, mevrouw?" Hel redmiddel. Redenaar (op politie ke vergadering): „Het schip van staat is nog slechts een wrak 1 Zijn masten zijn ge broken, de kiel is lek gestooten, het tuig vernield, het roer verbrijzeld. Wat, mijo hoorders, kan dat schip nog redden „Laat vallen je anker, ezelriep een op gewonden zeeman uit. „Wat heeft de A(msterdamsche) D( ia- man tsl ij pers) B(ond) vóór op de A(mster- damsche) J(uweliers) V(ereeniging)." „Er is geen V(ee) in." Ondeugend. Zondagsschoolonderwijzer: „We moeten nooit iets doen, wat we niet onder het oog van alle menschen zoudea kunnen verrichten." Jantje: „Maar als men een bad moet ne men Oplossing van hel Raadsel in het vorig Zondagsblad; Spitsboef. Wie haar maakt wil haar niet. Wie haar krijgt weet het niet. Wie haar betaalt houdt haar niet. Wie zij is wordt u verteld in het volgend Zondagsblad*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 14