Derde Blad.
27 Februari 1904.
Een Mededeeiing aan de Jengd.
Wat een Redacteur deed.
N2. 13502
Jonge Vrienden en Vriendinnen!
Voor den 'derden keer zullen we jelui in
Ide gelegenheid stellen mee te dingen naar
een der prijzen, door den Uitgever van het
„Leidseh Dagblad" voor de strijdgrage
Ijonge lezers en lezeressen van het Zon
dagsblad andermaal ter beschikking ge
steld.
De volgende week staat de opgave in het
Zondagsblad. Er zal nu eens heel gemak
kelijk aan te voldoen zijn, zoodat zeer
[velen al hadden wij de beide vorige
pialen niet over gebrek aan mededingers te
klagen kunnen meestrijden.
En dan...... staken wij eenige maanden
met onze wedstrijden. Maart staat nu al
ivoor de deur; zij is de Lentemaand, en zal
:in het eind, naar we hopen en verwachten,
al van die mooie dagen geven, waarop wij
onzen vrijen tijd liever buiten doorbren
gen.
Het zou een bijzonder mooie avond ge
weeat zijn voor een huwelijksaanzoek.
De sterren schitterden aan den helderen
blauwen hemel, en de maan met haar bleeke
stralen verspreidde een zacht lioht over het
droomerig aardrijk. Het geritsel van pas
ontloken bladeren van de populieren en een
.zachte, zoele zomerwind verleenden een
eigenaardige bekoring aan het geheel. De
gonsohe natuur sprak van liefde en wanneer
een man... Maar... dat is mijn verhaal.
Op genoemden avond wandelden Edith
Mulder en Albert Moor met elkander in den
omtrok van 's-Gravenland. Zij ontmoetten
elkaar geheel toevallig. Edith Mulder was
even uitgegaan om een brief naai- f'C post te
bezorgen en nog een en ander in het dorp
te koopen. Zij had juist haar brief in de
bus gestoken, toen iemand naast haar zijn
hoed afnam.
„Wel, mijnheer Moor, hoe gaat hot n?"
„Zeer goed, dank u. Dat is een verrassing,
juffrouw Mulder".
„Ja, ik dacht ook niet u hier te vinden."
„Gaat u nog verder?"
„Ik moot bij Canta zijn".
„Mag ik tot zoover met u medegaan?"
„Gaarne."
Het tweetal sloeg onwillekeurig den ver
keerden weg in en aan den winkel van Can
ta scheen geen van beiden meer te denken.
Hij had kennis met haar gemaakt in de ten-
nis-club „Hardiesse". Het was een aardige
club, een zeer gezocht© club, maar al heel
spoedig begon ik op te merken, dat er zeer
veel engagementen tot stand kwamen. Wan
neer een jonge man lid van die club was
geworden, was hij eigenlijk geen oogenblik
meer veilig. En als iemand één zomer lid
was zonder getroffen t© worden door één
van Cupido's pijlen, beschouwde men hem
als een wonderbaarlijk wezen.
Menig vriendschapsverbond was reeds ge
sloten door de tennis-club „Hardieeee", o.a.
ook tusschen den heer Moor en juffrouw
Mulder.
„Wat een verrukkelijke avond", zeide
juffrouw Mulder. „Het lijkt hier meer op
een tooverland dan op een dorp, vindt gij
ook niet?"
„Misschien wel, maar als artiste lijkt het
u toch mooier toe dan het werkelijk is.
Zoudt gij dat ook niet denken?"
Geruimen tijd wisselden zij nu van ge
dachten over de kunst. Hoeveel overeen
komst was er niet in hun levensopvatting I
„Gelooft gij, dat artisten alles kunnen Uit
drukken, wat zij voelen?" vroeg zij aarze
lend.
„01 zeker ndet; dat is onmogelijk
„Dat ben ik geheel met u eens. Maar hier
zijn wij bij mijn woning. Kunt gij mij ook
zeggen hoe laat het is?"
Hij keek op zijn horloge.
„Negen uur!"
„Negen uur! Dan moet ik gauw naar
huis. Goeden avond, mijnheer Moor!"
„Moet gij werkelijk reeds naar huis? Hoe
jammer, ik had u nog willen zeggen..."
De voordeur werd geopend en Edith Mul
der gaf hem een hand en ging naar bin
nen.
Moor wandelde naar huis... onder den in
druk van een geheel nieuwe gewaarwor
ding. Een inwendige gloed zeide hem, dat
hij de grens overschreden had tusschen lief
de en vriendschap. Edith's lief gelaat doem
de plotseling voor hem op.
Edith dacht den geheelen avond aan nie
mand anders dan Albert Moor.
Een geheele week zouden zij elkander niet
ontmoeten. Hoe moesten zij toch uiting ge
ven aan hun gewaarwordingen? Gelukkig
waren zij beiden letterkundigen en met
eenig dichtvuur begaafd. Twee nieuwo dich
ters betraden dien avond de hoogten van
den Parnassus
De redacteur zat voor zijn schrijfbureau
manuscripten na te zien.
Heden was er een schat van gedichten-
Wat zou dit zijn? „Aan Albert". Hij las het.
Zeer goed gemeend, zeer aandoenlijk, maar
geen kunst. De uitgever keek naar den
naam van den schrijver... Edith Mulder"
en wierp het artikel bij de stukken, die
terug gezonden moesten worden.
Hij nam het volgende manuscript op.
„Aan Edith". Wat een zonderlinge combi
natie van namen. Hij keek naar de hand-
teekening en la6 „Albert Moor". De uitge
ver glimlachte. Onder het prozaïsch nazien
van de ingekomen stukken was hij achter
een aardige romance gekomen.
Hoe alleraardigst om die twee gedichten
onder elkander te plaatsen.
Het zou natuurlijk toevallig zijn, volstrekt
niet met opzet. Hij kende de betrokken per
sonen al evenmin als het mannetje in do
maan. En wat zou het grappig zijn voor
hun vrienden: wat zouden zij het verliefde
paartje plagen. Doch plotseling bedacht hij,
dat het toch een onbescheidenheid zou zijn
tegenover de jongelieden. Dat mocht haj dus
ndet doen. Maar er bestond geen enkele re
den waarom hij er toch niet eens een grap me
de zou hebben; oolijk glimlachend, verwis
selde hij de manuscripten- Albert's ontboe
zemingen kwamen terecht in de enveloppe
von Edath Mulder, die van EdiÜi werden
teruggezonden in de enveloppe van Albert.
„Het stuk terug mompelde Albert Moor,
de lange enveloppe ongeopend ter zijde leg
gende.
Edith opende haar enveloppe; wat een te
leurstelling, dat de regelen, die haar zoo aan
doenlijk hadden toegeschenen, zoo maar
kortweg geweigerd werden
Eerst las zij de gedrukte mededeeiing
„De redactie is tot haar spijt genoodzaakt
deze bijdrage terug te zenden, daar zij geen
gedichten meer aanneemt."
Ongevoelige, wreede mensohen, om er
zelfs niet een enkel woordje van medegevoel
bij te schrijven!
Langzaam en droevig vouwde zij het ge
schrift open.
Hé 1 Dat was haar stuk niet 1 Dat moest
een vergissing zijn 1 „Aan Edith". Dat
schrift kende zijHet was ook ge teekend
„Albert Moor".
Den daaropvolgendcn Zaterdagmiddag
kwam Albert Moor het eerst op het ten
nisveld. Hij begon met een bal op zijn raket
op en neer te werpen.
„Mijnheer Moor!"
„Een oogenblik geduld, als het u belieft 1
Zestig een en zestig twee en zestig l"
„Ik moet u iets geven".
Moor herkende de stem en zonder zich
verder om zijn spel te bekommeren, wend
de hij zich tot haar.
„Neem mij niet kwalijk. Ik zag niet, dat
u het was, juffrouw Mulder."
„Ik geloof, dat dit 6tuk uw eigendom is.
De uitgever heeft het zeker bij vergissing
aan mij teruggezonden".
„Hal"
„Dat is van u, niet waar?"
„Ja...a! Hebt u het gelezen?" vroeg hij
blozende.
„Ik heb de eerste regels ingezien."
„U begrijpt zeker wel... hm... wat ik er
mee bedoeld heb?"
„Misschien wel."
Edith! Ik..." en hij nam haar hand in de
zijne.
Dien middag maakte „Hardiesse" be
kend, dat er wederom twee leden van dc
club met elkander verloofd waren.
De kunst van adverteeren.
De advertentie is nog altijd de koningin
van onzen tijd. In Engeland, in de Yeree-
nigde Staten, in Frankrijk wordt over
roem en fortuin beschikt door de adverten-
tiën. Een feuilleton, wat „allerleitjes"
het verslag van de rechtzittingen en drie
bladzijden advertentiën, ziedaar j e oou-