Tinus: „Dat begrijp ik ook niet. O Theu- O Knapper, O Kreukniet, O Do Tombe, ik wou, dat jelui hier zaten I" Derde bedrijf. (De zon in de Maagd houdt zich schuil. Daarentegen komt de maansikkel bloed rood ophet is drukkend en eenige don derslagen duiden op een naderend onweer. In de veilingloods bevinden zich het com mittee, Tinus en anderen) C.,,'t Is zoo zoetje» aan gedaan met de veiling". Ycilingsvoorzitter,,Zeg, boek houder, hoe staat het met je administra tie?" T.,,Ik heb „den boel" opgeteld en af gesloten; er is voor dertig duizend gulden geveild, pCt provisi -oor koopers, 1 pCt. provifiie voor verkoop cis, dat wordt vierhonderd en vijftig gulden. U houdt nog een aardigen cent over." Veilings voorzitter: „Dat moet ook, dat moet ook Dat is voor de kous, voor 't vol gend jaar. En komt „de boel" precies uit?" T.,,'fc Komt precies uit. (sarcastisch) U mag 't- narekenen." Veilingsvoorzitter: „Voor geen duizend gulden. Ik zon je danken; dat is jouw werk." C.„Zeg, boekhouder, heb je al wat an ders? Want de veiling hier is afgeloopen." T.„Iemand zooals ik komt altijd te recht 0.: „Als „de boel" maar goed is. Anders halen we je weer terug." T.„Natuurlijk, natuurlijk Maar hoe denken de hceren over de vaste betrek king?" C.„Ja, ziet u. Nu er niets meer ge veild wordt, kunnen wc u niet meer hou den. Dat kunt u wol begrijpen." T. Veilingsvoorzitter: „In schoffelen, poten en ploegen zult u wel niot veel zin hebben, denk. ik. Enfin, je kossie heb je voor die paar maanden weer opgehaald. En je bent toch maar alleen T.„Heclemaal alleen." C.„Hier is uw geld. We hebben de week maar vol gemaakt." Tinus strijkt vier rijksdaalders op, neemt afscheid en verlaat het veiliDgslokaal. Daarbuiten is het woest weer geworden onophoudelijk rolt de donder; de regen striemt Tinus in 't gelaat. Maar Tinus hoort niet, voelt niet; hij suft, denkt aan een nieuwe betrekking. Tinus loopt maar in 't donker door on denkt er niet aan een vlonder te moeten passeeren. Hij komt cr, de vlonder is nat en glibberig, Tinus glijdt uit enhet gewicht der pas ontvangen teekenpennin- geD draagt cr vermoedelijk toe bij, dat hij spoediger in den molenvliet zinkt dan met de wetten der hydrostatica is overeen te brengen.Een hartverscheurende kreetEen ijzingwekkende klotsing en borreling Eenige oogenblikkem later komt de roo- de, bloedroode maansikkel van achter de wolkenbanken te voorschijn en verlicht met geheimzinnigon schijn de kabbelende, glinsterende, wreede watervlakte „Wel, wel, wel, hoe langer hoe mooier", bromt Tinus gemelijk, terwijl hij transpireerend van benauwdheid van onder de beddekens te voorschijn komt en met verbijsterde oogen slaapdronken om zich staart. „Daar hebben ze mij, deD as sistent-accountant, drie maanden lang van acht tot tien voor wat of niks aan het lijn tje gehouden, hard laten penploeteren in een vuile keet, om me per slot van rekening met vier rijksdaalders in den zak in de modder te late:i stikken. Die rakkersl De zon in de Maagd, dat is al fraai ge noeg; de andere teekens van den dieren riem geef ik ze cadeau" Hij mompelt nog eenige onverstaanbare woorden enslaapt weer in Bram. Iets over Soep. Gaat men de spreekwoorden na, dan zou men niet zeggen, dat soep in een goed blaadje stond, ,,'t Lijkt wel soep", wordt ge woonlijk niet gezegd van iets, dat uitmunt door degelijkheid. Een „soeperig" verhaal wordt door dien titel niet geprezen. Waar schijnlijk ligt hieraan ten grondslag de ge dachte, dat men niet van iets, dat slechte voorgerecht mag zijn, een geheelen maaltijd moet maken; want ik geloof, dat soep op zichzelf nogal in den smaak valt. Kan men zich een goed diner voorstellen zonder soep vooraf? Ondenkbaar, nietwaar? Nu is het zeker, dat het bij de waardeering van dit gerecht, als met de meeste dingen, veel aan komt op bestanddeel en en toebereiding. „Uit de soep", zegt Chatillon Plessis, de Eransche fijnproever-wijsgeer, „uit haar samenstelling, haar smaak, de wijze, waar op zij wordt voorgediend, liedt men af, hoe verdoT het diner zal wezen. Besteedt aan soep dus ervenveol zorg als een componist besteedt aan de ouverture van zijn opera." „De soep is uit den aard der zaak het preludium, do ouverture der tafelsympho- nie", leert Borne; en Schrenka meent, dat „een maaltijd zonder soep een boek is zon der titelblad." Als nu beroemde geleerden cr zóó over denken, en wij ons voorstellen, van hoeveel gewicht men altijd de soep geacht heeft, mogen wij wel eens een oogcnblikje wijden aan do geschiedenis van dit belangrijk deel onzer maaltijden. Als de oudste historische soep mag, ge loof ik, wel genoemd worden de beroemde zwarte Spartaansche soep. Zij werd toebe reid uit varkensvleeBch, dat in bloed ge kookt en met azijn en zout gekruid werd. Erg roemen hooren wij ze niet. Een beter recept schijnt do „schoonste vrouw van Griekenland", de beroemde As- pasia, gevolgd te hebben, voor de soep van kippen- en lamsvleesch, waarop zij bij ge legenheid van haar huwelijk het volk op de markt onthaalde, en die door iedereen ge roemd werd. In do kookboeken uit vroegere eeuwen wordt steeds ccn groot aantal soepen opge geven, waaruit blijkt, dat ook onze voor var deren dit voorgerecht kenden en wisten te waardeeren. In het jaar 1581 verscheen in de drukkerij van Sigmund Feyerabeud, te Mainz, een kookboek, 'dat 63 recepten voor soepen bevatte. In 1691 kwam te Neuren berg hot zoogenaamde Neurenberger kook boek uit, met 117 recepten voor soep. Dit was echter nog niets bij het Salzburger kookboek, in 1717 uitgegeven, met 281 recep ten voor vlceschsoep en 136 voor magere soep. Pater Abraham k Santa Clara, de geesti ge spreker, verwees eens op den kansel de jonge meisjes naar het- voorbeeld der hospi taalsoep, „die niet veel oogen heeft, want jonge meisjes moesten niet zooveel om zich heen kijken." In de geschiedenis der soep komen namen van beroemde personen voor; van menige soort zou men zelfs kunnen zeggen, dat zij van hoogc, ja van vorstelijke afkomst, is. Als wij eenige eeuwen teruggaan, komen wij tot een dame, die volgens haar tijdge- nootcn een genie in de kookkunst was. Ik bedoel Margaretha van Yalois, de gemalin vaD den koning van Navarro, Zij stelde zich tot regel, dat ieder gerecht zoo moet toebereid worden, dat het smakelijk is, niet alleen op zichzelf, maar ook met betrekking tot hetgeen voorafgaat en tot hetgeen er volgt, zoodat 'de maaltijd een harmonisch geheel vormt en naar dat beginsel ging zij te werk. Aan haar hebben wij de „soupe k la reine" te danken; dit was Margare- tha's lievelingssoep en zij verscheen aan het hof van Navarre eiken Donderdag op tafel Ook hot geliefkoosde Fransche gerecht, de „pot-au-feu", is een uitvinding van Marga retha Van die soep, uit ossenvleesch met verschillende groenten samengekookt, vol gens het. voorschrift van Margaretha^ zeg gen do Franschen, dat zij nergens zóó ge kookt wordt, als in hun land. Voor Maria Louise, Eapoleon's tweede vrouw, werd 'de soep uitgevonden, die haar naam draagt. Ook de beroemde, geestig» madame De Sóvignó leende haar naam aaa een soep. De onlangs overleden koningin van Enge land vond een soep uit, dio in Engeland veel bijval geniet. Voor een burgerhuishou ding ia zij echter wel wat kostbaar, daar drie vette kippen het hoofdbestanddeel vormen. Doch niet alleen dames, ook heeren en zelfs heoron van vorstebjken bloede en vaa hoog en adel, hebben zich met goed gevolg op de kookkunst toegelegd. De soep ttk Ja Xavier" werd genoem-i naar Louis Xavier Stanislaus de Bourbon, en uitgevonden door den graaf van Provence, die later Lo de wijk XVIII, koning van Frankrijk, werd. Vroeger bestond ...zei soep uit een purée van linzen en broodkorsten. De graaf van Artois, later Karei V, deed da broodkorsten vervangen door rijst en tapio ca, en de linzen door erwten of boonen. De soep „Colbert" is uitgevonden door den gxooten minister Jean Baptiste Colbert. Een beroemde soep is ook Humboldt's groon ten soep. Ook de Rumford-soep mag niet vergeten worden. Benjamin, graaf van Rumford, een natuuronderzoeker en wijs geer, dio in 1814 te Auteuil overleed, vond een goedkoopo soep uit, 'die van bloed eu beenderen werd toebereid. Een schrijver uit de 13de eeuw vermeldt, dat aan vorstelijke tafels vaak vijf of zes soorten van soep achter olkander worden voorgediend. Ook in de kloosters heerschte die overdaad, zoodat een conoilie, in 1304 gehouden, zelfs een verbod daartegen uit vaardigde, en 'de kloosterbroeders op werk dagen niet meer dan één soort van soep mochten gebruiken. Men beweert, dat de kracht cn de frisch- heid, die Keizer Wilhelm I tot het laatst van zijn leven behield, haar oorsprong von den in 'de krachtige vleeschsoep, dio g'eheel volgens liet voorschrift van zijn lijfarts, dr. Lauer, voor hem bereid werd. Over het al gemeen achtte men \Toeger vleeschsoep de meest versterkende spijs, die men kon ge bruiken. In onzen tijd ontzeggen sommige mannen der wetenschap daaraan elke voe dingswaarde. Professor Nicmcy$r gaat zelfs zoo ver om soep te noemen: „heet, zout wa ter, waarvan men dorst krijgt, en 'dat men alleen uit gewoonte slikt." Zijn collega van Petten kof or noemt haar de machine-olie, die wel de stoomkracht niet kan vervangon, maar toch wezenlijk bijdraagt tot den goeden gang van zaken, en slijting voorkomt. Ik kan echter niet eindigen zonder den grootsten voorstander van soep in woord en heeld te vermelden. Ofschoon 's mans naam mij niet wil te binnen schieten, weet ik zeker, dat hij, dien ik op het oog heb, voor niemand een onbekende is, wanneer ik den schepper noem van Piet den Smeerpoets en diens makkers. De tragische historie van Soephein (in het Duitsch heet hij, meen ik, Kaspar), dio geen soep wild.: eten en al magerder werd, totdat hij den vijfden dag dood was, pleit zeker meer dan alle medische uitspraken voor het nut, ja, 'de onontbeerlijkheid van het smakelijke ge recht. Hij heeft een trouwen medestander gevonden in Voltaire, die, toen zijn tijdge noot J. J. Rousseau den natuurstaat 'der wilden prees, antwoordde: „Ik kan niet buiten goede vleeschsoep en een warm bed, daarom kan ik den terug tocht tot 'de natuur niet meemaken." Ten slotte nog iets over de wijze, waarop in vroegere tijden in Frankrijk de soep werd voorgediend. Soep noemde men toen de sneden brood, die in het vleeschnat geweekt werden. Het gebruik van borden was nog niet algemeen. El.; gast vischte met zijn lepel, dien hij ook gedurende den verderen maaltijd gebruik te, beurtelings uit den soeppot op, wat hij van het brood kon machtig worden. De groote soeplepel is een uitvinding van den hertog de Monsansier, die die visechorij zeker niet smakelijk vond. Dat het ophalen van het brood niet al tijd even gemakkelijk ging, blijkt uit het volgend avontuur, dat Tallemand des Ré- aux verhaalt: „Een seigneur de Vaudy at op zekeren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1904 | | pagina 13