N° 13448 Derde Blad. 24 December 1903 Teekeiiiii;; van ecu Paard Töïitooii^esteid in de Vestibule eon 7ilveren horloge, een zilveren horloge, Thans zullen wij opgeven wat er moet geteekend en ingezonden worden aan ons Bureel door de Jongelui, huisgenooten van Abonnés op het Leidsch Dagblad die mogen, kunnen en willen deelnemen aan bovenbedoelden Wedstrijd. Zij moeten ons leveren de en wel van een paard in rustigen stand, zooals zulk een viervoeter bijv. 's zomers in de weide kan staan kijken naar alles wat er voor hem te zien is. Wij verlangen met andere woorden de teekening van een paard, zoo natuurlijk mogelijk, niet aan gespannen en ongezadeld, niet te droomo- rig en ook niet buitengewoon vurig. Dat zal wel begrepen zijn 1 En luistert thans verder, gij allen, die tot den strijd gaat toeruston Het blad papier, in een tint naar ver kiezing, voor de teekening te gebruiken, moet een bepaalde afmeting hebben, nl. van 28 cM. breedte bij 20 cM. hoogte. We splitsen den Wedstrijd in twee ru brieken a voor jongelieden van 14 1G jaar, (v»u vrie we vragen gekleurde leeke- ningen (kleur naar verkiezing])* b voor jongelieden vau 10—14 jaar, van wie we Je gemoet zien onge kleurde loekeuiugeu. De teekeningen, eigen werk, nietwaar; we rekenen op eerlijkheid welke uiterlijk den -lden Januari, des namiddags om zes uren, in ons bezit moeten zijn, zullen wor den onderworpen aan het oordeel van een 1 deskundige en op nader te vermelden dagen. Geen enkele teekening mag den naam van vervaardigster of vervaardiger dra gen. Elke teekening moet echter vergezeld gaan van een gesloten briefje met voorna men, familiendam, leeftijd en nauwkeurig adres van inzendster of inzenderbene vens van een motto, een tienjarige vraagt desnoods een motto aan ouderen dat ook op de voorzijde der teekening is aangebracht. Dus: op de teekening en in het er bij be- hoorende briefje hetzelfde mottoI Buiten Leiden wonenden zullen er zeker i wel voor zorgen, dat hun teekeningen tij dig, franco en ongehavend bereiken ons BureelDoezastraat 1. En nu nog iets omtrent de belooningen. Voor de best geoordeelde gekleurde tee kening wordt als Prijs uitgeloofd: ter wnarde van tien gulden, met twee jareD garantie, uit het magazijn van J. J. van Jouwen, Doezastraat. Voor de daarop volgende gekleurde tee kening wordt als Premie uitgeloofd: een prachtwerk of boeken naar keuze. Voor de mooiste ongekleurde teekening is bestemd als Prijs: ter waarde van negen gulden, met twee jaren garantie, uit het magazijn van J. J. van Leeuwen, Doezastraat. Voor op één na de mooiste ongekleur de teekening wordt gegeven als Premie: een prachtwerk of boeken naar keuze. En nu aan 't werk 1 Ieder streve naar den Prijs! Het is Kerstavond. Van alle kerktorens luiden de klokken. Helder en vriendelijk dringen de tonen door de avondlucht „Vrede" verkondigen de klokketonen. Aan het venster van een der rijke lieeren woningen staat Anna Harpus. Somber ziet zij neder op het vreedzame winteravond- landschap. Neen, zij viert geen vroolijk Kerstfeest, zij, die ver van haar man, van kaar huis, hier in den vreemde toeft. Zij is zoo ongelukkig! Maar neen, zij wil niet klagen, zij mag niet zuchten onder het har de lot. Zij heeft het Immers ziehzelve opge legd. 't Is haar eigen schuld, dat zij onge lukkig is. Ja, verleden jaar was het anders; toen vierde zij met haar man vroolijk en blijde het- hooge feest; toen waren zij nog geluk kig en leefden zij geheel voor elkaar. Maar nu? Nu was zij van hem vervreemd; zij ken de hom nauwelijks meer. En toch, niet hij was veranderd, hij had zich nog immer trouw gd liefdevol jegens haar betoond, niet aan hem lag de schuld. Maar zij, was zij dan veranderd? Zij had hem getrouwd uit liefde; zij hield nu nog veel van hem. Hij was een geleerde, was vroom en edelmoedig en beminde slechts het goede en schoone. Van de wereld en haar nietswaardige vermaken had hij echter een diepen afkeer. Zij was opgegroeid in die wereld, zij had veel gezien en veel genoten en was alom gevierdiedereen bewonderde haar en zij was gevoelig voor die eer en complimentjes, die haar zoo overvloedig toestroomden. Toen was Karei gekomen, hij voelde zich bijzonder tot de schoone, geestige Anna aangetrokken, en ook zij zag en sprak hem graag. En toen hij haar gevraagd had, of zij zijn vrouw wilde worden, had zij blo zend en gelukkig haar jawoord gegeven en kort daarna waren zij getrouwd. Hoe heilig en vast had Karei zich voor genomen haar gelukkig te makenmaar het geluk, dat hij beoogde, bevredigde haar niet. Zij zocht het niet aan den huiselijken haard; aj verlangde slechts vermaken, ge noegens en partijen en deze kon Karei haar niet schenken. Zij werd ontevreden, en voelde zich ongelukkig, Kareis liefde voldeed haar niet meer; zij wilde terug naar haar moeder, naar haar vrienden en kennissen, en hij, die slechts haar geluk verlangde, liet haar gaan. Zij dacht er niet aan, dat het afscheid hem een opoffering was; neen, in haar verbittering meende zij zelfs, dat hij meer zijn boeken beminde dan haar. En zij was teruggekeerd in het ouderlij ke huis, had opnieuw de genoegens barer jeugd gesmaakt en wederom was zij do ge vierde en bewonderde. Zij vergat haar man, haar plichtenzij leefde slechts voor zieh zelve, voor haar genoegens. In brief op brief stelde zij haar thuiskomst uit, en nu, nu was zij reeds drie maanden afwezig. Was zij gelukkig? Neen, een worm knaag de aan haar geweten, zij had immers haar plicht verwaarloosd, en deze bekentenis, die zij ziehzelve deed, vervulde haar hart met wroeging. Deze gedachten hielden haar bezig, tei - wijl zij daar aan het venster stond. Maar het Goddelijk Kindje, dat vrede op aarde komt brengen, zond ook een genadestraal in Anna's harte neer en deze deed een der teederste snaren van haar gemoed, die van het berouw, trillen. En zij viel op de knie ën en smeekte haar God om vergeving voor haar schuld en beloofde beterschap. Nu was haar besluit genomen. Nog den zelfden avond wilde zij vertrekken naar huis, naar haar man, zoo schromelijk ver waarloosd. Er was nog slechts één trein, de avondtrein. maar dit was geen bezwaar en zij vertrok. In Z. aangekomen, mm zij een rijtuig en reed naar huis. Op de kamer van haar man brandde licht; hij zat dus nog te wer ken en 'dat op den laten avond. Nog eens beproefde het duiveltje der verbittering haar terug te houden van het goede. ,,Hij kan mij missen, hij heeic immers zijn boe ken", klonk het in haar binnenste. Maar neen, niet het kwade, brt goede in haar, behaalde de overhand het Kerstkind stond haar immers bij 1 Zij schelde.» „Mijnheer is zeker boven", vroeg zij cu op het bevestigend antwoord der verbaas- de dienstbode liep zij de trap op, naar zdjn studeervertrek Zachtjes tikte zij aan. ..Binnen." klonk het en zij snelde de ka mer in. Bij het zien zijner vrouw sidderde Karei, van aandoening, hij verbleekte en twee groote tranen biggelden langs ziin wangen. Vergeving, vergeving!" snikte zij en als eenig antwoord sloot hij haar in zijn armen en omhelsde haar, lang en innig. En 'de engelen in den hemel, zij zagen vol I vreugde neer op die twee gelukkige men- schen, thans voorgoed vereenigd, en zij j juichten en zongen- „Eere zij God in den Hooge en vrede 1 op aarde. In menschen een welbehagen!"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 11