Wekeiyksche Kalender. Stofgoud. RECEPT. Raadgeving;. ALLERLEI. OPGAVE. Zondag. Verblijdt n met 'de blijden en weent met de weenenden. Maandag. Al wat men doet met tegenzin Heeft noch goed eind noch goed begin. Dingdag. De zoozeer aanbevolen regel van weinig te spreken moet niet in dien zin verstaan worden, dat men niet veel woorden moet zeggen, maar dat men niet veel nuttelooze woorden moet spreken. Woensdag. Wie koopt eer hij het wèl beziet, Hij is de rechte koopman niet. Donderdag. Wie zich in het donker bevindt, kan den in het heldere licht staande 'duidelijk zien, maar niet omgekeerd. Zoo kan ook de on gelukkige den gelukkige, maar nooit deze genen beoordeelen. Vrijdag. Maak uw kinderen niet te aardig, want daarmee doodt gij hun aard. c Zaterdag. Bemest uw tuin met verstand en bedenk, dat te voel even doelloos zijn kan als te weinig. Dikwijls weten wij zelf niet wat wij ver mogen; de verzoeking openbaart wat wij zijn. Thomas k Kempis. Onze gedachten en onze verbeeldings kracht zijn de grenzen van datgene, wat wij kunnen volbrengen. Wij richten onze eigen slagboomen op. Marden. O, laten wij niet altijd zoo voor de toe komst rekenen en zorgenIk ben zulke ang- I atige kleingeestigheden moede. Zijn onze neigingen goed en edel, dan is het immers onze plicht ze te volgen. Oh. D ickens. Soufflé A la Reine. Soufflé k la Reine maakt men op de vol gende wijze: Neem een eetlepel rijstebloem en een hal- ,ven liter melk. Roer dit flink door elkan der met vier klontjes witte suiker en een heel klein schepje vanieljepoeder. Roer het zóó, dat het een glad papje wordt, en laat dit papje dan twintig minuten koken. iNeem het dan van het vuur nf en laat het 'bekoelen. Dan klopt ge twee eieren; het 'geel en het wit klopt ge afzonderlijk. Èer6t [roert ge het geel door het papje en daarna jhet wit. Doe het op een niet te diep schotel- jtje en zet het in den oven. i Laat het daar een kwartier of twintig minuten staan rijzen en dien het dan op. Het poetsen van koperen voorwerpen. Om koperen voorwerpen te poetsen, laat I men water, waarin aardappelen gekookt Irijrt, zóó lang staan, totdat het zuur ge worden is, en poetst er dan de koper, n voorwerpen mede. Deze worden dan als niouw. De bedrieger bedrogen. Een jongmensch, dat met een pieiziertreia mee wiide, zocht tevergeefs naar een com partiment, waar hij naar zijn zin kon zit ten. De trein stond op het pont te vertrek ken, en alles was voL Hij wist echter raad. Aan den achtersten waggon gekomen, rukte hij het portier open en riep met aten tor- stem: „Allen uitstappen hier; deze waggon gaat niet mee 1" Dat bracht een heele consternatie teweeg onder de pleizierreizigers, die allen mop perend en probesteerend hun bagage inder haast bijeen zochten en hals over hoofd den wagen uitstoven om elders een plaats te gaan vermeesteren. Toen koos onze held een hoekje naar zijn zin, stak een sigaar aan en maakte zichzelf vroolijk met de gedachte: „Wat is het toch gelukkig, dat ik zoo piender ben. Ik wou, dat we nu maar weggingen". Dit duurde echter nog een paar minuten, toen eindelijk de stationschef zijn hoofd door het portier stak en zei: ,,Ik vermoed, dat u het jonge- mensch zijt, dat gezegd heeft, dat deze wa gen niet meeging!" „Juist", zei onze snuggere baas. „Wel", ging toen de stationschef voort, met een ondeugend glimlachje, „dan hebt n dat goed geraden Een van dé arbeiders hoorde, wat u zeide, en heeft het rijtuig af gehaakt, Hij dacht, dat u een van de hoogc- re ambtenaren waart." Ontzet keek nu onze „piendere" bedrieger uit het portier en kon nog juist de laatste rookpluim van den zich haastig verwijderen- den pleizierbrein in de helderblauwe lucht zien verdwijnen. Met beschaamde kaken droop de bedro gen bedrieger af, zich vast voornemend nooit weer zoo snugger te zijn en blijde, dat hij er afkwam zonder boete. Aan het verkeeide adres. Patiënt: ,,Ik weet niet wat me soheelt, maar ik voel me niets goed. Ik eet als een wolf, maar ik werk ook als een paard, zoodat ik slaap als een os, maar ik voel me tooh als een lam geslagen hond." Dokter: „Als u in dit geval eens naar een veearts gingt?" Een familie. Officier: „Het regiment is een familie, waarvan ik, uw overste, het hoofd ben, versta je, jij daar, jij aap..." Recruut: „Jawel, papa," Poëzie en prozei„Ben je nog niet klaar met je novelle, Bertha i" „Dadelijk, mannetje. Ik moet nog gauw even den held van mijn verhaal laten ster ven." „Nu, als hij dood is, naai dan even dien knoop aan mijn vest 1" Uit een politie-signalement. De voort vluchtige is vooral herkenbaar aan een klei nen, spitsen baard, dien hij nu waarschijn- lijk afgeschoren beeft. Eigenaardige reclame. Bij een slager in de Klaas^traat to Yenloo hangt, zoo meldt men, een halve zijde spek voor het raam, waarop het volgende versje, in let ters van vet: Al concurreert men nog zoo sterk, Hier wordt toch niet met ve r f gewerkt. Al wat den klanten wordt gebracht, Is eigen fabrikaat en geslacht. Overbodige waarschuwing. Luitenant (tegen zijn oppasser): „En dan heb ik ie nog één ding te zeggen: geen vrijerijen met de dienstmeid 1" Oppaeser: „Geen nood, luitenant; daar heeft mijn meisje me ook al voor gewaar schuwd I" Men leest in een der bladen: De Tsnar en Keizer Wilhelm omarmden elkaar. Daarop namen zij plaats, nadat de eere-compagnie een marsch in parade-pas gedaan had in een open rijtuig met 4 paar den bespannen. (Noch niemals dagewesent) Een kleine phüosoof. Vader: „Ka- j reltje, ik ben bij je meester geweest, en hij j was zeer ontevreden over je." Kareltje: „Over 't algemeen heersdat er tegenwoordig ontevredenheid onder de men sehen 1" Aan tafel. Papa (tot Jantje): „Jantje, eet niet zoo gauw. De menschen rullen zeg gen, dat je een klein© schrok bent Weet je wel wat dat isï" Kleine Jantje (peinzend): „Wel papa, ik denk zoo: een kleine schrok is de kleine jongen van een grooten schrok." Een troost. „En gelooft u professor dat ik de operatie zal doorstaan V' „Wij zullen 't hopen, mijn vriend, Hoe het echter ook loopt, ais u sterft, kunt u de aangename gedachte mee in 't graf nemen aan de mooiste operatie ge&torven te zijn, die er ooit gedaan isl" Enfant terrible: „Wat doet u daar toch, tante V' „Niets Willem 1 Ik knijp een citroen uit." „O, dan worden we gauw rijk 1 Pa zegt altijd: Als tante Mie maar eerst uitknijpt, krijgen we een boel geld 1" Een wensch. „Lijjen mag ik, dat je nog eens negotie zult moeten drijven aan de Noordpool met zwembroekjes 1" Uit de rechtzaal. Rechter: „Je beweert, dat je vrouw je met een tinnen schotel op het hoofd heeft geslagen." Getuige: „Ja zeker." Rechter: „Maar er is aan je hoofd niei,s te bespeuren." Getuige: „Ja, maar kijkt u eens naar den schotel." Oplossing van de Schaakcpgave in het vorig Zondagsblad (Wit: K a 7, D hl, R g 6, P c8, P e8; f2, 15, g 3 (Zwart: K e 5, R a 4, R g 5d 4.) X. P f 6, K: f 6. 2. D h8 f. R: f6. 2. f4 f anders. 2. P -f. Het was wel noodig aan zw. K. eenige ruimte te geven. Hij stond volkomen inge sloten. Dit nu wordt door den lsten zet uit gevoerd Van den beginne af is dit probleem op kleine schaal aangelegd en hot moet dus geen verwondering wekken, dat de verdere afwikkeling geen groote ideeën aanbiedt. Het is een goed, doch eenvoudig probleem, doch dat aan de eischen der techniek volko men voldoet. 9 11 13 15 1 e e 1 1 2 8 i 1 1 i 4 5 8 8 8 u 6 7 J V Z u 8 10 12 14 16 Beproef eeDS, of gU do zestien letters uit deze ruitjes zoodanig kunt schikken, dat 1—2 en 9 10 dezelfde maaDd aanduiden, 3 4 en .11 12 een stadje in Frankrijk, 5 6 en 13 14 een zoon van den aartsvader Jacob en 7-8 en 15-16 een welbekende Egyr tische godin. [Antwoord in het volgend Zondagsblad^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 14