N£. 13444 19 December 1903. Wedstrijd voor Jongelui. m TEiM.WEFfSTlllJD. Tentoo:!ste!l!ii,2 in de Yestihnlc, „Levensiiioédo" bekroond. Derde Blad. Wij zijn van plan af en toe in hot Win terseizoen voor de jonge lezeressen en lezers van ons Zondagsblad kinderen en jonge lui de gelegenheid open te stellen een Prijs of een Premie te verdienen of te win nen. Dón eersten keer, dat wij dit zullen doen, moet de belooning verdiend worden en willen wij jongelui van beider kunne huisgenoóten van Abonné's op het Lea sch Dagblad een kansje bieden. In de Kerstvacantie sohiet er nog wel wa; tijd over voor een buitengewoon werkje, dat zörg vereisohfc, dachten wij, en'daa-rom zullen wij voor dien tijd uitschrijven éen W a t er geteekend moet worden om mee te dingen naar de belooningen, zullen wij in het eerstvolgend Zondagsbladdat reeds a.s. Donderdagavond verschijnt, opgeven. Daar in zullen wij dan tevens mededeelen eenige voorwaaiden, waarop aan den Wedstrijd zal kunnen worden deelgenomen; waarin de belooningen bestaan, enz. Alleen dit zij thans nog vermeld: Elke in gezonden teekening zal deel uitmaken van een waar ieder ze dus bezichtigen kan. Het is don deelnemers daa-rom geraden goed werk to leveren, al mag hun naam er niet op voorkomen. Alléén van de prijswinners of de prijs- winstere maken wij de namen bekend. Maggie stond aan het tuinhek met de hand boven de oogen, in de verte starend. Een droeve uitdrukking lag op haar ge laat. Ze had het druk gehad met de huis houding. '8 Zomers hadden zij menschen en pension en 's winters leefden zij eenzaam en stil en verzorgde Maggie haar vader, die al een dagje ouder begon te worden. Het was reeds begin Mei van dit regen- Jaar en eerst gisteren had zich de eerste logeergast per brief aangemeld. Plotseling in de verte kwam een reiziger. Maggie bloosde. Daar kwam hij, die leven zou brengen in hun eentonig bestaan! Een jon geman naderde en nam 'den hoed af Maggie boog en beantwoordde zijn „Goe- Hen dag „Vader is binnen",zei ze. „Ik heb uw ka mers in gereedheid laten brengen. Ik hoop, dat het u hier goed bevallen zal." „Dat hoop ik ook," zei de jongeman, haar opmerkzaam gadeslaande. En bij zichzelf: „Arme ziel, ze is waar schijnlijk blij bij de gedachte eens aan spraak te krijgen in deze negerij 1" Eenige weken gingen voorbij. De jonge man, die rust noodig scheen te hebben, lag urenlang buiten in de zon en kwam slechts binnen om de maaltijden te gebruiken. De derde week scheen hij zich sterker te ge voelen, althans, hij wandelde veel en ging vaak met palet en penseel er op uit. Op een middag thuiskomende, ontwaar de hij Maggie aan het venster en was ver stomd door de droevige schoonheid van baar gelaat. Hij ging naar binnen, klopte aan en trad de kamer binnen. „Pardon, juffrouw," zei hij, „ik kom u heel brutaal iets vragen. Ik wilde mijn schilderij voltooien, dat ik jaren geleden begon. Uw gezicht heb ik me gedroomd en zie, de gelijkenis er van heeft mij getrof fen. Zoudt u mij de eer en het genoegen willen doen voor mij te poseeren?" Maggie bloosde en dacht na. Ze had er dikwijls naar verlangd met hem een gesprek te beginnen en nu de tijd daar was, zat ze verlegen en wist niet wat te antwoorden. „Ik denk niet," zei ze, „dat ik lang stil kan zitten. Het kost mij al moeite genoeg als ik gephotographeerd word, en dit zal langer duren, veel langer, denkt u niet?" „Ik zal het u zoo gezellig mogelijk ma ken," zei hij. „En we kunnen onvermoeid praten terwijl. U behoeft geen stommetje te spelen." „Nu, best, morgenochtend dan," zei ze lachend. De dagen vlogen voorbij. Maggie, in stil te, hoopte, 'dat de schilderij nimmer af zou komen, dat ze maandenlang nog zou moe ten poseeren. Ze durfde het zichzelf niet bekennen, doch er was een verandering in haar wezen gekomen. Een paar maal reeds had haar vader haar op een verzuim gewe zen en de dienstboden, die anders stipt heid van haar gewoon waren, zagen elkan der vrageüd aan. Alles wa9 haar te veel. „Neem het maar", antwoordde ze de keukenmeid, wanneer ze het een of ander uit de provisiekamer moe6t hebben. En ze gaf dan geregeld de sleutels over. Op een morgen, onverwachts, trad Mag gie bij den schilder binnen „Schikt het u al?" vroeg Maggie opge ruimd. „Ik wilde vanmiddag naar de stud...." Hij zag op van den brief, dien hij bezig was te schrijven. Het tr->f haar hoe geluk kig hij er uitzag, hij scheen jonger, mooier 'dan ooit te voren Hij sprong op en gaf haar een stoel. „Excuseer mij even, juffrouw Maggie. Ik wilde evëtn een briefje afmaken, dat haast heeft, en dan uw vader vragen het voor mij te laten posten." Zijn pen vloog over het papier. Plotse ling viel Maggie's oog op een couvert en een onafgemaakten brief naast zijn cas sette. „Mejuffrouw Kitty..." las ze, verder zag zc niets. Hij stond haastig op, schreef een adres op het briefje en legde den onafge- maakten brief in zijn geopende cassette. „Uw vader is in den tuin," zei hij, „ik zal het hem even vragen. En dan vlug aa» het werk 1" Toen hij haar verlaten had, greep een sterk verlangen Maggie aan. Ze wilde, ze' moest weten, aan wie hij schreef, voor wel ke dame die brief bestemd was. Vóór ze er zichzelf rekenschap van kon geven, had ze den aanhef van den brief gelezen. „Binnen weinige dagen, lieveling, zult gc mij terugzien en er in toestemmen den dag van ons huweiijk te bepalen Meer zag ze niet. Ze wist genoeg. Ze wankelde naar een stoel en ging zitten. Haar hart sloeg snel. „Hij heeft mij om den tuin geleid," fluisterde ze hartstochtelijk. „Het is onmo gelijk, hij heeft mij aangemoedigd, ander* zou ik hem niet zoo wanhopig liefhebben... O,..," snikte ze. Ze zag haar gelaat weerkaatst in den spiegel en schrikte onwillekeurig, zóó el lendig, zóó ontzenuwd als het er uitzag. „Excuseer, dat ik u liet wachten, ik heb uw vader verteld en wil het u nu ook zeg gen, dat ik Maandag van hier vertrek..." Maggie had zich hersteld. „Zoo spoedig?" zei ze. „Nu, ik hoop, dai het verblijf hier u goed heeft gedaan." Hij was een weinig teleurgesteld. Hij hoopte, dat het haar spijten zou. Ze waren zoo dag in dag uit bij elkander geweest. „Ik kan u niet genoeg danken", zei hij,' „dat ge voor mij geposeerd hebt. Ik dank u, ik durf wedden, dat ik aan u mijn roem te danken zal hebben...." Hij zag haar aan en schrikte. Het meis je was doodsbleek. Hij stond haastig op. ,,'t Is niets", zei ze zenuwachtig, „niet* De warmte... Ik ben nu weer geheel beter..." Zonder een woord te spreken legde hij de laatste hand aan de schilderij. „Ik dank u", zei hij, „ik ban gereed." Met een handdruk vertrok ze. Aan tafel verbaasde haar vader zich over haar buitengewone opgewondenheid. Haar oogen schitterden onnatuurlijk cn een roo- de vlek onder beide oogen gaven haar ge laat een angstige uitdrukking... Toen Juni in het land kwam, de vogel tjes zongen, het groen ontsprootwerd het pension gesloteneen oude gebogen gestalte bracht zijn laatste pand, zijn Mag gie, naar de rustplaats onder de groene boo men. En ginds in de woelige stad werd de naam van den schilder gevestigd: „Levens moede" werd bekroond. Een grooten palm, den palm der overwinning, zond hij haar toe op haar sterfdag.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 11