N2. 13414. Derde Blad. 14 November 1903. bijtijds IB^CH'PASS^S De kleine jongen ging op zijn teencn staan, stak zijn armpje door den arm van de vrouw, die zat te naaien, en zeide voor de derde maal: ,,Paul heeft zoo'n honger, moetjekrijgt hij een boterham Op het gelaat van de weduwe kwam een uitdrukking van zwaar lijden. „Nog een minuutje geduld, broerIk ben zoo meteen klaar." „Dit zeide u zooeven ook al." „Nu, nog maar een heel kort oogenblik- je." ,,'Als madeleine terugkomt?" „Juist, als die uit school komt." En moeder doet haar best om te glim lachen, terwijl zij met de magere liani door de krullen van het jongske 6trijkt. Dan veegt zij zich een dikken traan van het bleeke gelaat en hervat haar arbeid. Paul is weer op de lei aan het teekenen gegaan: wonderlijke hiërogliefen en fantas- tische arabesken, maar hoe onderhoudend dit werkje ook moge wezen, het doet hem zijn honger niet vergeten en weldra vraagt i hij opnieuw, terwijl hij met moeite zijn tra nen inhoudt: „AJs Madeleine thuiskomt, nietwaar, moetje?" O, deze klacht in dat kleine mondje, dat smeeken in die groote oogen, die haar zoo verwonderd aanstaren en haar schijnen te verwijten, dat zij hem zoo lang laat wach ten op een stukje brood 1 Sedert achttien maanden, dat Martha Ver nier haar man heeft verloren, heeft 'thaar zooveel moeite gekost om dat te verstrek ken aan de vier kinderen, met wie zij ach terbleef. En niettegenstaande den moed, dien de arme vrouw betoonde; niettegen staande de lange nachten, die zij opzit ie werken, do oogen verslijtend op de donke re kleedingstukken en de fijne naaldste ken, was toch do ellende haar woning bin nengedrongen. Eén voor één had deze do laatste sporen van bescheiden welvaart doen verdwijnen. Matrassen en wollen dekens en Zondags- kleeren waren stuk voor stuk den weg naar den lommerd opgegaan en het weinigje kre diet, dat zij nog had bij het leven van haar man, had zij geheel en al verloren. Dagelijks stond zij thans bloot aan de vele aanmaningon van den huisheer, die haar reeds begon te dreigen met uitzetten uit haar woning. Ten einde raad had zij haar toevlucht genomen tot het „Openbaar Ondersteuningswezen", dat haar tien fran ken (vijf gulden) per maand had verleend. Charles, haar oudste zoon, een jongen van dertien jaar, was in do leer bij een loodgieter en liep 's avonds met kranten langs de boulevards; Edmée, een aardig, teer meisje,verkocht bloemen de koffie huizen. Doch wat zij verdienden, was niet veel en eiken dag werd de toestand der arme weduwe meer. onhoudbaar. Vijf uur. Lichte voetstappen in de gang trekken do aandacht van den kleinen Paul. Hij legt met grooten ernst het vingertje op den mond, luistert nog eens en roept dan vol blijdschap luide uit: „Madeleine 1" Martha Vernier is opgestaan en naar de deur geloopen, die zij haastig opent. Een aardig blond meisje treedt binnen. „Dag moeder; dag Paul!" Een zoen aan moeder, een zoen aan het broertje, en op vroolijken toon spreekt zij: „De concierge heeft mo een appel gegeven om bij mijn boterham op te eten... Maar ik wil hem deelen met Paul... nietwaar, moe tje?" „Zeker, kind." En de moeder gaat naar de kast en haalt er een korst brood uit. Deze breekt zij in tweeën en geeft aan elk der kinderen een stuk. Het brood is oudbakken, de appel eenigszins voos, maar de kleinen smullen. „Lekker hè, Madeleine?" „Of het!" Terwijl zij eten, heeft de weduwe haar werk afgemaakt. Zij pakt het nu in en zegt tegen de kindoren: „Ik ga gauw mijn werk wegbrengen. Nu moet jelui heel zoet wezen. Ik blijf niet lang weg en als ik te rugkom, breng ik een groot, lekker brood mee en aardappelen voor de soep." Bij het hooren van deze woorden klappen de kleinen van blijdschap in de handen en beloven zoo zoet te wezen als zij maar kun nen, zoo heel, heel erg zoet. Haastig verlaat Martha Vernier nu haar woning en spoedt zich zoo snel haar ver moeide leden het toelaten naar een winkel in comestibles. Een jonge, knappe vrouw komt haar in den winkel to gemoet en zegt snibbig: „Zoo, ben je daar eindelijk 1 Ik dacht waarachtig, dat ik het niet meer terug zou krijgen." De weduwe stamelde, verbluft, eenige verontschuldigingen; zij had fournituren noodig, en nu moest zij, om die te kunnen koopen, eerst een ander werk afmaken. De „caissière" lette niet veel op die ex cuses, maar vroeg schouderophalend: „Hoe veel „Ik heb het garneersel veranderd, de ceintuur verlegd, een paar nieuwe knoopen aangezetantwoordde de weduwe ver legen. „Nu „Ik had gedacht, dat u drie franken niet te veel zou vinden „Drie franken voor zoo'n kleine rejpara- tieJe doet het ook niet voor niets!" „Maar, mevrouw „Nu, ik houd niet van afdingen Daar heb je je geld. Maar in het vervolg krijg je niets meer voor mij te doen." En de knappe „caissière" keerde de we duwe den rug toe. Martha Vernier was spoedig klaar met haar inkoopen en hield niet veel over van het geld, dat zij zoo pas had ontvangen. Met vol gemoed keerde zij dan ook huis waarts. Toen zij de binnenplaats overliep, riep haar de vrouw van den concierge: «Tuf- frouw Vernier, een brief voor u." „Een brief?" „Van den huisheer, i ij zeide mij, toen hij dien brief bracht, dat zijn geduid ten eindo was cn dat u vóór het laatst van de maand moet verhuizen." „Binnen drie dagen dusl" zuchtte de weduwe. „Kom, den moed niet verloren," sprak de vrouw van den concierge, oen goedhar tig mensch. „Binnen drie dagen kan er nog heel wat gebeuren. En dan nog, er zijn immers nog meer woningen I" Martha Vernier ging zwijgend naar haar kamer. Binnen drie dagen kan er nog heel wat gebeuren. Die woorden hadden indruk op haar gemaakt. Zij gingen haar niet uit het hoofdHaar gezondheid had veel geleden; als zij eens ziek moest worden, ali zij eens stierfZij zag in haar geest Paul on Madeleine al in een weeshuis, op voeden zonder thuis, zonder liefdeEn Edmée, die zoo mooi op zou groeien, zon der steun tegen de verleidingEn Ohar- lce, zonder goed voedsel en zonder goede kleeding, bij den weg altijd en altijd 1 Terwijl die duistere gedachten de wedu we bezighielden, schoof de kleine Made leine haar bordje op zijde, legde het hoofd je op de tafel en begon te schreien. Doodelijk ongerust snelde de moeder naar de kleine toe en vroeg haar met beven de stem: „Wat scheelt er aan, Madeleine, beste meidWat heb je? Waarom eet je niet meer?" „Ik heb zoo'n pijn „Pijn! Waar, kindlief, waar voel je die pijn?" „Daaren daar!" En met haar mager handje wees het kind eerst naar de keel en toen naar het hoofd. 't Was alsof de weduwe het zou bester ven. Zij had den vorigen dag hooren zeg gen, dat er diphtheritis in de buurt heerschte. Zou haar kind daardoor zijn aangetast? Dit was zeer waarschijnlijk en de kleine Paul zou ongetwijfeld ook aange tast worden. Zij gaf Madoleino nu warme melk te drinken en legde haar kompressen om den hals. Het gelaat van do kleine werd intus- schen blauw en opgezet; do ademhaling werd moeilijk, ja, stokte van tijd tot tijd, en hevige hoestbuien overvielen het kind... Charles en Edmée waren thuisgekomen en de vrouw van den concierge had azijn gebracht en oranjebloesem e:i suiker. Allen deden hun best om do kleine te verzorgen; allen spanden hun krachten in om haar te behouden in het leven, dat toch zoo droe vig was. Naast het kribje geknield, de magere, van koorts gloeiende handjes in haar han den houdend, waakte Martha den geheelen nacht bij haar kind, elk oogenblik kijkend en luisterend met angstige spanning of de ziekte ook toenam. Tegen den morgen kwam er eindelijk een ommekeer ten goede; de kleine viel in een rustigen, verkwikkenden slaap.,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 9