N2. 13402. Derde Blad. 31 October 1903. Een Heldenpaar. I. Op zekeren dag leidde het toeval mij naar een klein plaatsje in de omstreken van Ooulmers, in het dorpje Bernièrea Het was op Allerzielendag. Ik was verwonderd vrouwen te zien, die eenvoudige kransen en bloempotten god vruchtig neerzetten, niet op het kerkhof, maar tegen den muur van den doodenak- ker. Zij legden dit alles neer als om een graf, waarna zij voor den muur knielden en in stilte baden. Daarna, op het oogenblik der processie, trad de stoet uit de kerk met het zilveren kruis voorop en gevolgd door den pastoor in wit gewaadde processie begaf zich naar de plaats, waar die kransen en bloemen stonden. X t pastoor, een eerbiedwaardige grijsaard, zegende de kransen, de bloemen en de menigte en daarna vervolgde de stoet eerst zijn «*eg naar het kerkhof langs ds talrijke graven. Ik begreep niet, wat deze plechtigheid moest beteekonen, en ondervroeg een ouden molenaar van die plaats, die mij het volgen de vertelde: Het was gedurende den oorlog van 1870. De Duitsche legers verspreidden zich over bet geheele land, slechts nu en dan zwak te gengehouden door ongeoefende en inder haast bijeenverzamelde troepen. Het leger van de Loire, in enkele weken gelicht, was opgerukt, om te trachten, al was het slechts voor eenige dagen of weken, dien vreeselijken stroom in zijn vaart tegen te houden. Slecht gekleed, den nacht in de open lucht op drassige gronden doorbren gend. trok het leger bij het koude Novem- ber-weer de Duitschers te gemoet. En toch behaalde dit havelooze leger, bij na van alles ontbloot, overwinning op over winning De Beieren waren verstrooid en het groote vijandelijke leger was achteruit-, geweken. De weg naar Parijs kwam vrij door Etampes en Pithiviers. Een stoutmoe dige beweging kon het nieuwe leger onder de muren der hoofdstad brengen, vóór het leger van prins Karei Frederik, dat be schikbaar kwam door de overgave van Metz, den Duitschers bulp kon verlecnen. Op zekeren avond, toen de wever Mathias te Bernière8 die tegelijk klokkenluider der kerk was, voor zijn weefgetouw stond, werd er op de deur geklopt. Zijn vrouw, Madeleine, die met 't klaarma ken van het avondeten bezig was, richtte zich van bet haardvuur op en beiden keken elkaar ongerust aan: men had met de kolf van een geweer op de deur geslagen Hun ongerustheid was echter kort van duur; want een welbekende stem van bui- te verdreef aanstonds al hun angst. Moe der, ik ben hetl" Dat is Jeanl" riepen beiden bijna tege lijk en schoven snel den grendel van de deur. Het was inderdaad Jean Mathias Sinds geruimen tijd had hij het ouderlijk huis verlaten om tegen den vijand op te trekken. Ingedeeld bij bet leger van generaal d'Aurelles, leidde het toeval der operaties hem naar zijn geboortedorp. Achter hem kwamen twee andere soldaten. De jonge man vertelde zijn ouders, dat zij vooruit gezonden waren als verkenners. Daarginds, achter Bernièrea, lag een groo te troep soldaten, die, dank zij hun ver moeienis, dien nacht gerust zouden kunnen slapen. Zij hadden den geheelen omtrek af- geloopen, maar geen Pruij was ergens ge zien. En Jean kende goed de streek, waar hij vandaan wasAls kind had hij steeds door de bosschen gedwaaldhij kende el- ken weg, elk voetpad. „Wij hebben geen enkelen Duitscher ont dekt, en indien de vijand zich ergens in den omtrek ophield, zou men het wel te Berniè- res weten, niet waar, vader?" Vader Mathias was ook van meening, dat er niets te vreezen was; dien nacht konden de vermoeide soldaten dus eens lekker sla pen. Moeder Madeleine haastte zich de tafel te dekken De soep wasemde in de borden en verspreidde een geur in het vertrek om een hongerige dadelijk uit te noodigen te beginnen. Na het eten kregen de drie solda ten een flinken slok wijn, en moeder Made leine stopte hun nog een snee brood en een stuk spek toe. Zij moesten weer snel vertrek ken Daarginds wachtte men hen met onge duld. „Tot ziens," zei Jean, en omhelsde den wever en zijn moeder „We zullen elkaar spoedig weerzienOver tien dagen zijn wij voor Parijs. We zullen de hoofdstad rondom van vijanden schoonvegen De twee andere soldaten waren reeds ver trokken, toen Jean, die nog even terugkeer de, om zijn goede moeder een laatstm keer vaarwel te zeggen, tot vader Mathias zei: „In alle geval, vader, als er iets mocht ge beuren, als de Pruisen mochten komen, dan weet u b'. wel,hè? Een flinke slag met de klokBom. bamMen kaai de klokken ver hooren en ik zal maken, dat mijn mak kers weten, wat dat beduidt!" Hij liep in een draf wej om zijn twee makkers, die reeds ver waren, in te halen. II. 't Was middernacht. In de eenige straat van Bernièrea werd een ongewoon gedruisch gehoord, een ge- drui8cb van een groote menigte. Mathias ontwaakte plotseling, sprong op en snelde naar het venster. Hij deinsde ver schrikt achteruit. ,,De Pruisen!" De straat was vol soldaten. Geheele regi menten gingen voorbij met oorverdoovend gedruisch. Daarna kwam een opeenhoo- pingdaar kwam de artillerie aan paar den en x. g andere regimenten. Er scheen geen einde aan de vijandelijke troepen te zullen komen Daar zag de oude Mathias eensklaps in den geest zijn zoon Jean terug, zijn kame raden en al de soldaten, die daarginds rustig sliepen, in den waan, dat v e vijand ver van hen verwijderd was en rij niet^ te vreezen hadden. En zijn verbeelding' toonde hem het ontzettend ontwaken van al die mannen, verrast in hun kalmen slaap, gedood alvorens zij den vijand on der de oogen hadden gehad, gedood vóó® zij een wapen hadden kunnen grijpen 1 Hij kleedde zich bevend aan. Madeleina keek hem met treurige oogen aan, het hart door droefheid verbrijzeld over hetgeen zij voorzag. Eindelijk zei zij tot haar man: „Gaat gij luiden „Ja," zeide Mathias. Zij antwoordde slechte één woord: „Goed!" Deze twee eenvoudige harten hadden elkaar begrepen. Zij ontveinsden zioh niet,, wat er kon volgen: bij het eerste klokgelui zou men Mathias grijpen, hem misschien zelfs den kogel geven Maar wat was dat in vergelijking met de talrijke mensohenlevens, die hij daardoor redden kon 1 Toen de wever op het kerkplein aankwam, bevond hij zich in tegenwoordigheid van een groep Duitsche officieren, bij wie zich ook de burgemeester had gevoegd, die hun aanwijzingen scheen te geven. Bij hen was tevens de pastoor. Toen de priester Mathias zag, ging hij haastig op hem toe. „Ongelukkige, waar gaat gij heen?" vroeg hij hem op gedempten toon. „De klokken luiden „Ik verbied je dat, Mathias! Doe hei niet; zij zouden je dooden „Dat is mij om het even!" „Doe het niet!" herhaalde de pastoor „Ik ga mijn plicht doen, mijnheer pas toor. Gij hebt mij altijd geleerd, dat een, Christen nooit moet aarzelen zijn plicht t« doen Dit zeggende, verdween vader Mathias. De Pruisen rukten steeds aan. Plotseling weerklonk een gelui door de lucht, een forsche slag, een tweede... een derde en nog een!... „Tien man naar den toren!" beval een officier, en schiet den klokluider neer 1" Een troepje soldaten snelde heen. Eeni ge oogenblikken later kwamen zij terug met Mathias in hun midden. De officier onder vroeg hem: „Waarom hebt gij geluid?" „Om hen te waarschuwen, die daarginds rustig slapen antwoordde de oude wever zonder omwegen en zonder schroom. „Het ie goed! Vooruit, doet je plicht!" zei hij tot het troepje soldaten, .dat hem ge haald had. Een sergeant en eenige soldaten namen vader Mathias weder in hun midden en gingen naar den muur van het kerkhof, waartegen de oude wever geplaatst werd. De pastoor nam weenend afscheid van hem. „Mathias, mijn arme Mathias! Gij ziet het, gij ziet het, het heeft toch niets gebaat! Uw dood is nutteloos; onze vrienden daar ginds zullen de klok niet hebben kunnen hooren I" Bij deze gedachte, dat zijn opoffering tot niets gediend had, dat Jean en a) de arme jongens van Coulmers weldra in hun slaap zouden verrast worden door die tallooze

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 11